Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 250122 hoger beroep deelgeschil niet mogelijk in zaak waarin voor oordeel over aansprakelijkheid meer bewijs nodig is

GHSHE 250122 hoger beroep deelgeschil niet mogelijk in zaak waarin voor oordeel over aansprakelijkheid meer bewijs nodig is

3
De beoordeling

Waarover gaat deze zaak?

3.1
Op 20 december 2018 omstreeks 15.00 uur is [appellant] gevallen bij het betreden van een rolbaan (een roltrap zonder treden) in winkelcentrum De Leim in [plaats]. De rolbaan ligt op de begane grond (niveau 0) en loopt schuin af naar de onder het winkelcentrum (niveau -1) gelegen parkeergarage. [appellant] heeft door de val een spiraalbreuk in zijn rechteronderbeen opgelopen.

De deelgeschilprocedure

3.2
Met een verzoekschrift van 8 april 2020 is [appellant] een deelgeschilprocedure gestart waarin hij, kort weergegeven, de rechtbank heeft verzocht om (1) een getuige te laten horen, (2) een verklaring voor recht te geven dat MVGM aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 20 december 2018, (3) voorwaardelijk heeft verzocht om MVM te veroordelen mee te werken aan een toedrachtonderzoek en om (4) MVGM te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en in de kosten van het deelgeschil. De rechtbank had het verzoek onder (1) al eerder afgewezen en heeft in haar beschikking van 9 december 2020 (hierna: de deelbeschikking) (geen publicatie bekend, red. LSA LM) ook de andere verzoeken van [appellant] afgewezen.

3.3
Bij dagvaarding van 9 februari 2021 is [appellant] naar aanleiding van de deelbeschikking een bodemprocedure bij de rechtbank Limburg gestart. [appellant] heeft toen ook aan de rechtbank gevraagd om tussentijds hoger beroep tegen de deelbeschikking te mogen instellen, wat de rechtbank in haar vonnis van 14 april 2021 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft toegestaan. De rechtbank heeft de bodemprocedure in afwachting daarvan aangehouden.

Ontvankelijkheid

3.4
Met zes grieven komt [appellant] in hoger beroep tegen de deelbeschikking. Het hof moet (ambtshalve) onderzoeken of [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Artikel 1019cc lid 3 Rv bepaalt dat in de bodemprocedure alleen hoger beroep kan worden ingesteld van de deelbeschikking voor zover die beslissingen bevat als bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv. Dat artikel bepaalt dat het moet gaan om uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen op een of meer geschilpunten tussen partijen die hun materiële rechtsverhouding betreffen. Tussentijds hoger beroep is dus - kort gezegd - alleen mogelijk tegen bindende eindbeslissingen betreffende de materiële rechtsverhouding tussen partijen, niet tegen (al dan niet bindende) procedurele eindbeslissingen. Met procedurele eindbeslissingen worden onder meer bedoeld de verplichting tot medewerking aan verdere (medische of arbeidskundige) onderzoeken en beslissingen ter verdere instructie van de onderhandelingen in het deelgeschil.

3.5
De rechtbank heeft in de deelbeschikking waartegen [appellant] hoger beroep heeft ingesteld geen bindende eindbeslissingen gegeven over de materiële rechtsverhouding tussen partijen. De rechtbank heeft daarin immers juist geoordeeld dat zij over de eventuele aansprakelijkheid van MVGM geen beslissing kan geven zonder nadere bewijslevering (r.ov. 4.4.), waarvoor de deelgeschilprocedure zich niet leent (r.ov. 4.3.3.). De rechtbank heeft daarom het verzoek onder (2) en in het verlengde daarvan ook de overige verzoeken afgewezen. Daarmee heeft de rechtbank in de deelbeschikking geen uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven beslissingen genomen over geschilpunten tussen partijen die hun materiële rechtsverhouding betreffen. Hoger beroep staat daartegen dus niet open (artikel 1019bb Rv).

Slotsom

3.6
[appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep en zal in de kosten die MVGM in hoger beroep heeft gemaakt worden veroordeeld, inclusief de wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten en ook de daarover gevorderde wettelijke rente, alles zoals hierna vermeld. ECLI:NL:GHSHE:2022:170