Rb Amsterdam 130917 onduidelijke toedracht; geen beroep ingesteld tegen beschikking in deelgeschilprocedure; geen heroverweging
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 130917 onduidelijke toedracht; geen beroep ingesteld tegen beschikking in deelgeschilprocedure; geen heroverweging
vervolg op: rb-amsterdam-271113-toedracht-ongeval-snorfietser-komt-niet-vast-te-staan-geen-aansprakelijkheid
2 De feiten
2.1.
[eiser] is op 7 maart 2009 het slachtoffer geworden van een verkeersongeval op de kruising van de [straat 1] met de [straat 2] te [plaats]. Hij reed op zijn spartamet op de [straat 1] in de richting van de [straat 2] en wilde links af slaan. Direct achter hem bevond zich de verzekerde van Aegon in een Renault Clio. In plaats van het fietspad langs de [straat 2] , is [eiser] de [straat 2] opgereden en achtereenvolgens in botsing gekomen met twee voertuigen.
2.2.
[eiser] heeft de rechtbank in een deelgeschilprocedure verzocht om voor recht te verklaren
dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het verkeersongeval heeft geleden en nog zal lijden en voorts de kosten van het deelgeschil te begroten en Aegon hierin te veroordelen. Bij beschikking van 27 november 2013 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“(…)
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door Aegon, niet komen vast te staan. Met Aegon is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [naam 1] inconsistent en innerlijk tegenstrijdig zijn. De rechtbank acht tevens van belang dat [naam 1] zelf bij het ongeval betrokken was met haar Nissan, zodat haar verklaringen niet zonder meer als objectief kunnen worden gekwalificeerd. Bovendien overweegt de rechtbank dat de verklaringen van [naam 1] de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval, namelijk dat hij van achteren is aangereden waardoor hij de [straat 2] op is geduwd, niet (geheel) onderschrijven. [naam 1] heeft immers (ook) verklaard dat [eiser] ten gevolge van de aanrijding begon te slingeren en met zijn stuur de deur aan de bestuurderskant van de Clio raakte. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met de stelling dat [eiser] van achteren zou zijn aangereden en naar voren werd geduwd. Hetzelfde heeft te gelden voor de verklaring van [naam 1] dat de Clio naar links zou zijn uitgeweken om een bocht naar rechts te nemen. Daargelaten dat het onwaarschijnlijk is dat de Clio deze beweging op de plaats waar de (vermeende) aanrijding zou hebben plaatsgevonden, heeft gemaakt, gelet op de locatie van de bocht naar rechts, kan de rechtbank deze verklaring niet plaatsen in het licht van de stelling van [eiser] dat hij van achteren is aangereden door de Clio en naar voren werd geduwd. Die stelling impliceert immers dat [eiser] recht van achteren moet zijn aangereden door de Clio. De schade aan de linker zijkant van de Clio waar [naam 1] over verklaart, is evenmin te plaatsen in dit verband. De rechtbank overweegt voorts dat noch voor de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval, noch voor de verklaringen van [naam 1] hieromtrent, steun wordt gevonden in de overige getuigenverklaringen of bewijsmiddelen. Zo is niet gesteld of gebleken dat de voorzijde van de Clio beschadigd was. Zowel [eiser] zelf als [naam 3] verklaren zich niet te kunnen herinneren, althans niet te hebben gezien dat [eiser] door de Clio is geraakt. De heer en mevrouw [naam 2] verklaren gelijkluidend omtrent de toedracht van het ongeval en getuigen beiden dat hun Clio [eiser] niet heeft geraakt. Deze verklaringen worden ondersteund door de registratieset van de politie, waarin de heer en mevrouw [naam 2] slechts als getuigen worden aangemerkt (zie situatieschets politie hiervoor onder 2.5). Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [naam 1] de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval niet kunnen staven.
4.8.
Nu [eiser] geen andere bewijsmiddelen aan de door hem gestelde toedracht van het ongeval ten grondslag heeft gelegd, concludeert de rechtbank dat de door [eiser] gestelde toedracht van het ongeval niet vast is komen te staan. Niet gebleken is dat [eiser] is aangereden door de Clio. Derhalve kan Aegon niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [eiser] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Het verzoek van [eiser] zal dus worden afgewezen.
(…)
4.15.
Gelet op het feit dat de aansprakelijkheid van Aegon in deze zaak niet vast is gesteld, zal het verzoek van [eiser] om Aegon te veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil samenhangende kosten worden afgewezen. (…)”
2.3.
Op verzoek van [eiser] heeft de rechtbank op 20 maart 2017 toestemming verleend om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen de beschikking. [eiser] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de verzekerde van Aegon onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en Aegon aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
II Aegon veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
a. de door hem als gevolg van het bedoelde onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. de eerder door de rechtbank begrote kosten van het deelgeschil ad EUR 7.000,00;
c. de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt – kort samengevat – dat de verzekerde van Aegon hem met zijn voertuig van achteren heeft aangereden, waardoor hij met zijn spartamet op de [straat 2] is geduwd en in botsing is gekomen met twee andere voertuigen. Volgens [eiser] ondersteunen de verklaringen van mevrouw [naam 1] de door hem gestelde toedracht en is de verzekerde van Aegon verantwoordelijk voor het ontstaan van het ongeval. De rechtbank is hier in de deelgeschilprocedure ten onrechte aan voorbijgegaan. De verzekerde van Aegon heeft volgens [eiser] artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens geschonden en onrechtmatig jegens hem gehandeld. Aegon is hiervoor als verzekeraar van het voertuig van de verzekerde rechtstreeks aan te spreken en dient de door hem geleden schade te vergoeden.
3.3.
Aegon voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten, uitvoerbaar bij voorraad, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Bij beschikking is reeds een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeel over de aansprakelijkheid van Aegon gegeven, waaraan de rechtbank ingevolge artikel 1019cc lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de onderhavige procedure op dezelfde wijze aan gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis. Voorts staat vast dat [eiser] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking. Voor zover [eiser] heeft bedoeld een verzoek te doen om van een bindende eindbeslissing terug te komen, oordeelt de rechtbank dat niet is voldaan aan de hiervoor gestelde voorwaarden. Slechts wanneer een eerdergegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een evidente onjuiste juridische of feitelijke grondslag, kan door de rechtbank worden overgegaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan (HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521). De door [eiser] overgelegde correspondentie die tussen zijn advocaat en mevrouw [naam 1] nadien heeft plaatsgevonden geeft hier geen aanleiding toe.
4.2.
De slotsom is dat rechtbank gebonden is aan de reeds genomen beslissing dat Aegon niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2017:6566