Rb Overijssel 091216 Aansprakelijkheid leden Commissie voor Beentumoren? Beoordeling mogelijke rechtsverhouding en gaat reikwijdte deelgeschilregeling te buiten
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 091216 Aansprakelijkheid leden Commissie voor Beentumoren? Beoordeling mogelijke rechtsverhouding en gaat reikwijdte deelgeschilregeling te buiten.
2. De feiten
2.1.
Ten aanzien van verzoekster heeft op 26 januari 2009 met verwijzing naar een KNO-arts, een medische behandeling een aanvang genomen wegens recidiverende hoofdpijn en pijn rond en achter het rechteroog. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan, te weten een CT-scan, een X-OPG en het nemen van een biopt uit de bovenkaak.
2.2.
Bij de geconsulteerde medici kwamen twee mogelijke diagnoses in beeld: het zou of gaan om een fibreuze dysplasie (abnormaal botweefsel) of om een odontogeen myxoom (slijmgezwel).
2.3.
Blijkens het op de bij het verzoekschrift overgelegde productie 14, omvattende een deskundigenrapport van prof. dr. J.L.N. Roodenburg, kaakchirurg-oncoloog van het UMCG te Groningen, is fibreuze dysplasie een goedaardige aandoening van het bot waarbij normaal bot is vervangen door fibreus weefsel en weefbot. Radicale verwijdering is vanwege de diffuse begrenzing en de omvang zelden mogelijk. Groeineiging is over het algemeen afwezig en bij functionele problemen of om esthetische redenen kan een modellerende chirurgische behandeling worden uitgevoerd.
Een odontogeen myxoom blijkens het rapport is een dentogene tumor van mesenchymaal weefsel van de tandkiem. Radicale chirurgische verwijdering is nodig omdat de tumor een groeineiging heeft en niet goed begrensd is.
2.4.
Aangezien een eenduidige diagnose niet tot stand kwam, heeft de behandelende arts dr. [A] , hoofd-halschirurg in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis te Amsterdam, advies ingewonnen van de Commissie voor Beentumoren (hierna te noemen: de Commissie), waarvan verweerders lid zijn.
2.5.
De Commissie heeft verzoekster als patiënte besproken in haar vergadering op 26 juni 2009 en heeft daarvan verslag c.q. een advies uitgebracht bij brief van 30 juni 2009 aan dr. [A] , luidende:
“De radiologische waardering van de afwijking ter plaatse van de sinus maxillaris links is benigne. Het radiologisch beeld past bij fibreuze dysplasie.
De histologische diagnose kan passen bij een odontogeen myxoom.
Geadviseerd is resectie te verrichten.”
2.6.
Op 17 augustus 2009 is bij de toen negentienjarige verzoekster een hemimaxillectomie verricht - resectie van een deel van de linker bovenkaak - als gevolg waarvan verzoekster voor de rest van haar leven een kaakprothese moet gebruiken.
2.7.
Op 25 september 2009 is verzoekster als patiënte wederom onderwerp van
bespreking geweest in de Commissie, met als resultaat het verslag/advies van 8 oktober 2009, luidende:
“De histologische voorkeursdiagnose gaat uit naar een fibreuze dysplasie
(sterk fibreus/ weinig geossificeerd).
Een expectatief beleid is geadviseerd”.
2.8.
Ten aanzien van het verwijderde materiaal heeft patholoog dr. [B] , toentertijd werkzaam n het Antonius Ziekenhuis Nieuwegein, op 21 september 2009 geconcludeerd:
“(…) DD o.a. desmoplastisch fibroom va het bot echter geen zekere diagnose. Geen duidelijke beeld van een myxoom van het bot.”
Ook kaakchirurg in het VUmc te Amsterdam prof. dr. [C] heeft na onderzoek verslag uitgebracht op 19 oktober 2009 met als inhoud:
“Weefsel van bovenkaak links met overheersend het beeld passend bij fibreuze dysplasie. Plaatselijk worden in het stroma myxofibroide veranderingen gezien die mogelijk de verklaring zijn dat in het biopt aanleiding is geweest om te denken aan de mogelijkheid van een odontogeen myxoom.”
2.9.
Verzoekster heeft het bestuur van de Commissie bij brief van 18 mei 2010 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt, te weten materiële en immateriële schade met wettelijke rente omdat het ten aanzien van haar uitgebracht advies van de Commissie volgens haar getuigt van verwijtbaar onzorgvuldig handelen.
2.10.
Bij brief van 28 april 2011 heeft verzoekster verweerders als deelnemers van de vergadering van de Commissie op vrijdag 26 juni 2009 op dezelfde grond aansprakelijk gesteld voor dezelfde schade zoals hiervoor onder 2.8 genoemd.
2.11.
Bij brief van 13 juni 2011 hebben de leden van de Commissie aansprakelijkheid afgewezen.
2.12.
Bij brief van 22 juni 2014 is namens de Commissie (impliciet) aansprakelijkheid afgewezen.
3 Het geschil
3.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat jegens haar onrechtmatig is gehandeld door verweerders gezamenlijk en/of ieder voor zich door een resectie te adviseren en/of door haar niet in kennis te stellen van de aan het advies ten grondslag liggende radiologische en histologische bevindingen, en daarbij de kosten ex artikel 1019aa lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te begroten en toe te wijzen.
3.2.
Verweerders hebben tegen het verzoek gemotiveerd verweer gevoerd, ertoe strekkende dat de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaart in haar verzoek althans het verzoek afwijst.
4 De beoordeling
4.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank om te bepalen dat door de Commissie en/of door de leden van de Commissie onrechtmatig is gehandeld.
4.2.
Onder de omstandigheden van het geval is de rechtbank op grond van het navolgende van oordeel dat hiermede geen geschil aan haar is voorgelegd dat zich leent voor een beslissing over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake rechtens tussen partijen geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
Het verzoek betreft immers een principiële zaak, die nog niet ten principale bij de rechter aanhangig is gemaakt. Daarmee gaat het verzoek de bedoeling van de deelgeschilregeling te buiten.
4.3.
De rechtbank overweegt dat als eerste ter beoordeling moet staan of en in hoeverre tussen verzoekster en verweerders rechtens “iets” geldt, in de zin van artikel 1019aa Rv. De deelgeschilprocedure is niet de weg om dat vast te stellen, daar zij er toe dient om in een rechtsverhouding een geschil “vlot te trekken”. De vraag of en op welke grond ten dezen een rechtsverhouding geldt, gaat dit kader te buiten. Vanuit die optiek heeft de rechtbank reeds buiten beschouwing gelaten de verklaring aan de zijde van verweerders dat zij geen onderhandelingen met verzoekster zullen starten.
4.4.
Wat betreft een rechtsverhouding stelt de rechtbank vast dat de Commissie geen juridische entiteit c.q. rechtspersoon is met een bestuur. In dit verband geldt dat verzoekster aanvankelijk het bestuur van de Commissie aansprakelijk heeft gesteld en nadien vervolgens de individuele deelnemers aan een vergadering van de Commissie. De vraag of hiervoor een grondslag kan worden gevonden is van principiële aard. Verzoekster verzoekt thans, kennelijk om tot een aansprakelijkstelling te kunnen komen, de rechtbank om een oordeel te geven over volgens haar gepleegd onrechtmatig handelen. Dit handelen zou in de benadering van verzoekster zijn begaan, door verweerders gezamenlijk en/of door iedere verweerder voor zich, met het uitbrengen van het advies van de Commissie van 30 juni 2009 (aan de behandelende sector) en verzoekster niet hiervan in kennis te stellen.
4.5.
Daargelaten een mogelijke rechtsverhouding, vergt het beslissen op het verzoek zoals voorgelegd uitvoerig onderzoek, waarbij zal moeten worden vastgesteld of door de individuele leden van de Commissie jegens verzoekster onrechtmatig is gehandeld, hetzij door persoonlijk handelen of nalaten van de individuele leden, hetzij door (niet-)handelen als vergadering van individuele leden, welk onrechtmatig handelen enige van hen dan wel alle van hen gezamenlijk toegerekend zou moeten worden. Daarbij zal voorts een causaal verband zal moeten worden vastgesteld tussen (niet-)handelen en schade van verzoekster.
4.6.
Niet uit te sluiten valt daartoe dat de individuele leden, die ter vergadering van 26 juni 2009 aanwezig zijn geweest, moeten worden gehoord, teneinde te trachten de mate van betrokkenheid bij de totstandkoming van het advies en de inhoud van hun betrokkenheid aan het licht te doen komen, waarna vervolgens een beoordeling van die bijdrage of het geheel van die bijdragen - het advies van 30 juni 2009 - langs de maatstaf van de onrechtmatige daad zal moeten worden gelegd.
4.7.
Zulk uitvoerig onderzoek alsmede dat naar een rechtsverhouding gaat de reikwijdte van een beslissing in deelgeschil te buiten. Een beslissing die zou kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst is dan ook onder de huidige omstandigheden niet te geven. Verzoekster zal in haar verzoek dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.8.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dienen de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van verzoekster te worden begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. Het moet gaan om kosten welke in redelijkheid zijn gemaakt en de hoogte van die kosten dient eveneens redelijk te zijn. De rechtbank zal de door verzoekster gevorderde kosten op dit punt afwijzen, op grond van het oordeel dat verzoekster in redelijkheid had moeten voorzien dat het instellen van een deelgeschilprocedure onder de geldende omstandigheden niet de geëigende procedureis, mede gelet op de daaraan vooraf gegane gemotiveerde betwisting van de aansprakelijkheid aan de zijde van gedaagden. ECLI:NL:RBOVE:2016:5158