Rb 's-Hertogenbosch 190313 hoger beroep tegen deelgeschil dient ingesteld te worden bij rechter ten principale; verwijzing
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 190313 hoger beroep tegen deelgeschil dient ingesteld te worden bij rechter ten principale; verwijzing
Daaruit:
" De bevoegdheid.
4. Alvorens toe te komen aan de punten betreffende de ontvankelijkheid en het materieel geschilpunt dient de kwestie van de bevoegdheid te worden onderzocht.
De onderhavige kwestie houdt verband met de omvang van de door BTB aan [verzoeker] te betalen schadevergoeding. [verzoeker] legt aan zijn standpunt ten grondslag dat BTB op voet van het bepaalde in artikel 7:658, lid 4 BW voor deze schade aansprakelijk is, omdat hij op het moment van het ongeval anders dan op grond van een daartoe gesloten arbeidsovereenkomst (namelijk: als ZZP-er) in opdracht van BTB aan het werk was. In dat geval zal een discussie over de omvang van de schade in een te voeren bodemgeschil aan de orde komen via een vordering die berust op het bepaalde in artikel 7:658, lid 4 BW. In de tweede volzin van dat artikel wordt de kantonrechter aangewezen als degene die bevoegd is tot oordelen inzake deze vorderingen. Gelet op het bepaalde in artikel 1019x, lid 1 Rv. is in dat geval de kantonrechter bevoegd tot beoordeling van dit verzoek.
De ontvankelijkheid.
5. [verzoeker] heeft het door Achmea gevoerde ontvankelijkheidsverweer niet weersproken. Terecht merkt Achmea op dat [verzoeker] geen rechtstreekse vordering heeft op haar als aansprakelijkheidsverzekeraar. Maar dat betekent nog niet dat Achmea in deze procedure ten onrechte in rechte is betrokken. Daarvoor bestaan een tweetal argumenten.
6.1 Artikel 1019w Rv. biedt een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor schade de mogelijkheid een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst voor te leggen aan de rechter. De ratio van deze procedure is gelegen in de wens om de afwikkeling van ingewikkelde schadekwesties te bespoedigen.
6.2 Met name in grotere, meer complexe schadezaken, zoals letstelschadezaken, speelt de aansprakelijkheidsverzekeraar van de (vermeende) veroorzaker van de schade een grote en vaak doorslaggevende rol, zeker waar het betreft het tempo waarin een schade afgewikkeld kan worden. Ook in de onderhavige zaak is gebleken dat de onderhandelingen over een vaststellingsovereenkomst rechtstreeks zijn en worden gevoerd tussen de gemachtigde van [verzoeker] en (de gemachtigde van) Achmea.
Artikel 1019w Rv. maakt geen onderscheid tussen een “directe” aansprakelijkheid en een “indirecte” aansprakelijkheid. In de keten tussen slachtoffer, veroorzaker en verzekeraar kan de veroorzaker worden beschouwd als de “direct” aansprakelijke persoon en de verzekeraar als de “indirect” aansprakelijke persoon, via tussenkomst van de aansprakelijke persoon.
6.3 Bij de beantwoording van de vraag wie mag worden beschouwd als “de ander die aansprakelijk wordt gehouden voor schade” in de zin van het bepaalde in artikel 1019w, lid 1 Rv. brengt een redelijke uitleg van deze bepaling, gelet op de ratio daarvan en de rol die aansprakelijkheidsverzekeraars in het algemeen bij de afwikkeling van schadekwesties spelen (en Achmea in het bijzonder in deze zaak), met zich mee dat een verzoek tot het beslissen op een deelgeschil ook rechtstreeks gericht moet kunnen worden tegen de verzekeraar bij wie de (vermeend) veroorzaker van een schade zijn of haar aansprakelijkheid daarvoor heeft verzekerd.
7. Een tweede argument voor het oordeel dat Achmea terecht in rechte is betrokken ontleent de kantonrechter aan de omstandigheid dat de wetgever qua procedurevorm heeft gekozen voor een verzoekschriftprocedure, een procedure die is geregeld in de artikelen 261 e.v. Rv.. Ingevolge artikel 282, lid 1 Rv. kan iedere belanghebbende in een verzoekschriftprocedure verweer voeren door het indienen van een verweerschrift. Dat verweerschrift mag een zelfstandig verzoek bevatten (artikel 282, lid 4 Rv.). Onmiskenbaar is dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van een persoon die voor een schade aansprakelijk wordt gehouden belang heeft bij de beoordeling van een geschil tussen slachtoffer en (vermeend) veroorzaker van een schade. Achmea dient daarom te worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 282, lid 1 Rv. In dat geval getuigt het zelfs van zorgvuldigheid, wanneer een verzoek op grond van het bepaalde in artikel 1019w Rv. (mede) wordt gericht tegen de verzekeraar bij wie de (vermeend) veroorzaker van een schade zich heeft verzekerd tegen het risico van zijn of haar aansprakelijkheid daarvoor.
8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het ontvankelijkheidsverweer van Achmea te worden verworpen".
en dan weer:
Rb 's-Hertogenbosch 190313
1. De procedure.
Bij brief van 30 januari 2013 heeft de gemachtigde van Achmea verzocht om te bepalen dat tussentijds hoger beroep tegen de beschikking van 17 oktober 2012 zal zijn toegelaten. Bij faxbericht van 11 maart 2013 heeft de gemachtigde van X. laten weten geen bezwaar te hebben tegen de inwilliging van dat verzoek. Daarop is de beschikking bepaald op heden.
2. Inleiding.
1. Op 13 juli 2007 is X. gewond geraakt als gevolg van een ongeval op een bouwplaats waar hij als ZZP-er in opdracht van de besloten vennootschap BekistingsTechniek Brabant B.V. (verder te noemen "BTB") werkzaamheden verrichtte. Achmea is de verzekeraar bij wie BTB haar aansprakelijkheidsrisico heeft verzekerd. Niet in geding is dat BTB aansprakelijk is voor de schade.
Tussen X. en Achmea is een geschil gerezen over de vraag of en, zo ja, in hoeverre op de door Achmea te betalen uitkering het voordeel in mindering mag worden gebracht dat X. geniet uit een door hem afgesloten sommenverzekering. Dit (deel)geschil is door X. in een procedure op voet van het bepaalde in artikel 1019w Rv. voorgelegd aan de kantonrechter te 's-Hertogenbosch. Deze heeft daarop beslist bij beschikking d.d. 17 oktober 2012, naar de inhoud waarvan hier verder zij verwezen. Genoemde beslissing is overigens gepubliceerd onder LJN BY1145. Achmea wenst die beslissing ter toetsing in hoger beroep voor te leggen aan het gerechtshof.
2. Achmea grondt het verzoek op de stelling dat de gegeven beschikking op grond van artikel 1019cc Rv. de status heeft van een tussenvonnis in de aanhangige bodemprocedure. Het deelgeschil betreft een cruciale kwestie die bepalend is voor de afwikkeling van de schade die X. heeft geleden. Om die reden acht Achmea het wenselijk dat de mogelijkheid van tussentijds appèl wordt geboden, zodat de beslissing op deze vraag direct ter toetsing aan het gerechtshof kan worden voorgelegd. De appèltermijn vangt aan op de eerstdienende dag van de bodemprocedure. Die heeft Achmea inmiddels aanhangig gemaakt bij de sector voor civiele zaken van de rechtbank Oost-Brabant door dagvaarding van X. tegen de rolzitting van die sector van 30 januari 2013.
3. X. heeft zijn instemming betuigd met het verzoek.
3. De beoordeling: ten aanzien van de bevoegdheid.
4. De kantonrechter is gebleken dat Achmea inmiddels bij exploot van dagvaarding d.d. 10 januari 2013 X. heeft gedagvaard om te verschijnen ter zitting van het team Handel van de rechtbank Oost-Brabant. Daar is de zaak aanhangig onder nummer 257916 HA ZA 13-60. Artikel 1019cc, lid 3 Rv. bepaalt - zakelijk weergegeven - dat in de procedure ten principale van een beschikking in een deelgeschil hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof als van een tussenvonnis, mits daartoe toestemming is verleend door de rechter in eerste aanleg.
5. De kantonrechter is van oordeel dat "de rechter in eerste aanleg" die hier wordt bedoeld de rechter is bij wie de procedure ten principale dient. Dit volgt uit de bewoordingen van lid 3 ( "In de procedure ten principale kan van de beschikking ... hoger beroep worden ingesteld") en uit de bedoelingen die de wetgever heeft gehad bij de uitsluiting van hoger beroep tegen tussenvonnissen.
6. Wanneer het appèl heeft te gelden als "ingesteld in de procedure ten principale", dan is het ook de rechter die de procedure ten principale behandelt die over het openen van de mogelijkheid daartoe dient te beslissen. De bedoeling van het uitsluiten van hoger beroep tegen tussenvonnissen is immers geweest om te waken tegen een nodeloze vertraging van procedures door het instellen van hoger beroep tegen deelbeslissingen. Degene die bij uitstek in staat is om te beoordelen of dat belang zich verzet tegen de mogelijkheid om tussentijds te appelleren (of die mogelijkheid juist wenselijk maakt) is de rechter die het geschil ten principale in behandeling heeft.
7. Nu Achmea consequent haar primair bevoegdheidsverweer in de deelgeschilprocedure volgt en er daarom voor heeft gekozen de procedure ten principale aanhangig te maken bij het team Handel van de rechtbank Oost-Brabant, is niet de kantonrechter maar een rechter van dat team bevoegd om te oordelen op het verzoek strekkende tot verkrijging van toestemming om tussentijds te mogen appelleren.
8. Het voorgaande betekent dat zal worden beslist als na te melden. Een beslissing ten aanzien van de kosten wordt aangehouden tot de te geven eindbeslissing in deze zaak.
4. De beslissing.
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar het team Handel van de rechtbank Oost-Brabant om voort te procederen in de stand waarin het geding zich thans bevindt;
reserveert de beslissing over de proceskosten. LJN BZ5147