Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 190122 Verlof hoger beroep tegen beschikking deelgeschil tzv zwaaibeweging bij begroeting en val bij neerkomen

RBAMS 190122 Verlof hoger beroep tegen beschikking deelgeschil

in vervolg op:
RBAMS 310821 Zwaaibeweging bij begroeting niet onrechtmatig ondanks val bij neerkomen
- verzocht 19 x € 250,00 + 21 % btw, begroot niet toegewezen, 12 uur x € 250,00 + 21 % = € 3630,00

2
De beoordeling

2.1.
Bij mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021 in de deelgeschilprocedure met zaaknummer / rekestnummer C/13/700170 / HA RK 21-121 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en te lijden schade ten gevolge van het voorval op 1 april 2019.

2.2.
[eiseres] is het oneens met deze beslissing. Daarom heeft zij bij dagvaarding van 3 november 2021 een bodemprocedure tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt. [eiseres] heeft vervolgens verzocht haar verlof te verlenen tot het instellen van hoger beroep tegen de beslissing in deelgeschil. [gedaagde] heeft zich ten aanzien van het gedane verzoek gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.3.
Tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure staat op grond van artikel 1019bb van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), onverminderd artikel 1019cc derde lid Rv geen voorziening open. In artikel 1019cc eerste lid Rv wordt de deelgeschilbeschikking voor de bindende kracht van daarin opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. Op grond van het derde lid van artikel 1019cc Rv kan in de bodemprocedure hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking - in dit geval de mondelinge uitspraak - in het deelgeschil, althans tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen, als van een tussenvonnis. Daartoe is verlof van de bodemrechter nodig, ingevolge artikel 1019cc derde lid en onder a Rv. De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot verlof tijdig is gedaan.

2.4.
Bij mondelinge uitspraak in de deelgeschilprocedure heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde] zich tegenover [eiseres] niet onrechtmatig heeft gedragen en dat hij derhalve niet aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en te lijden schade ten gevolge van het voorval op 1 april 2019. Hiermee zijn beslissingen gegeven over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 1019cc eerste lid Rv. Nu de rechter in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in het deelgeschil gegeven beslissingen en [eiseres] te kennen heeft gegeven zich niet met deze beslissingen te kunnen verenigen en dit aan een hogere instantie te willen voorleggen, ziet de rechtbank om redenen van proceseconomische aard aanleiding tussentijds hoger beroep toe te staan van de mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat is gesteld noch gebleken dat – kort gezegd – sprake is van nieuwe feiten of een juridische misslag op grond waarvan de (bodem)rechter terug zou kunnen komen van de in het deelgeschil gegeven beslissing. Het toestaan van hoger beroep zal leiden tot een efficiëntere rechtsgang, hetgeen uiteindelijk in het belang van beide partijen zal zijn.

2.5.
De zaak zal in afwachting van het hoger beroep in de deelgeschilprocedure worden verwezen naar de parkeerrol voor akte uitlating beide partijen, opdat partijen aan de rechtbank kunnen meedelen of en, zo ja, hoe zij verder wensen te procederen. ECLI:NL:RBAMS:2022:4043