Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 150318 gelet op dagvaarding in bodemzaak en toegestaan hoger beroep tegen 1e deelgeschil, kan 2e deelgeschil onvoldoende bijdragen tot vso

RBGEL 150318 gelet op dagvaarding in bodemzaak en toegestaan hoger beroep tegen 1e deelgeschil, kan 2e deelgeschil onvoldoende bijdragen tot vso. 
- kosten t/m indiening verzoekschrift toegewezen: € 5.007,00 (15 uur x € 260,00 + 21% + griffierecht)

Zie ook: rb-gelderland-071113-rugklachten-na-ongeval-medisch-causaal-verband-niet-juridisch-causaal-verband-wel-aangenomen

2 
De feiten

2.1.
Op 10 juni 2006 is [Verzoeker], toen 16 jaar oud, op zijn bromfiets aangereden door een ingevolge de WAM bij Allianz verzekerde auto, bestuurd door de heer [naam bestuurder]. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend. [Verzoeker] ervaart na het ongeval rugklachten.

2.2.
Op gezamenlijk verzoek van partijen en op basis van een tussen partijen overeengekomen vraagstelling heeft orthopeed dr. [naam orthopeed] in zijn rapportages van 7 juli 2011 en van 19 september 2011 over de ongevalsgevolgen op zijn vakgebied gerapporteerd.

2.3.
Bij beschikking van 7 november 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, in een deelgeschilprocedure tussen partijen voor recht verklaard dat sprake is van (juridisch) causaal verband tussen de klachten zoals omschreven in de expertiserapporten van dr. [naam orthopeed] van 7 juli 2011 en 19 september 2011 en het ongeval van 10 juni 2006, de kosten van het deelgeschil begroot op € 4.378,12 en Allianz veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [Verzoeker].

2.4.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden om te onderzoeken welke beperkingen voortvloeien uit de klachten van [Verzoeker]. Verzekeringsgeneeskundige, mevrouw [verzekeringsdeskundige], heeft op 26 januari 2015 een rapportage uitgebracht voorzien van een Functionele Mogelijkhedenlijst.

2.5.
Vervolgens hebben partijen gezamenlijk de heer [arbeidsdeskundige], verzocht om een arbeidsdeskundig onderzoek te verrichten op basis van een tussen partijen overeengekomen vraagstelling. In de opdrachtbrief aan de deskundige van 19 september 2016 heeft de advocaat van [Verzoeker], voor zover van belang, geschreven:

Uitgangspunt bij uw onderzoek dient derhalve te zijn:
1) het – door de rechtbank vastgestelde – causale karakter tussen het ongeval en de klachten, en
2) de beperkingen zoals deze door mevrouw [verzekeringsdeskundige] zijn aangeduid.

Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op het conceptrapport, heeft de arbeidsdeskundige op 23 december 2016 het definitieve arbeidsdeskundig rapport verstuurd naar partijen.

2.6.
Bij dagvaarding van 7 juli 2017 heeft Allianz [Verzoeker] gedagvaard tegen de rolzitting van 19 juli 2017 voor de rechtbank Gelderland, sector civiel, locatie Arnhem, en gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Allianz met de betaalde voorschotten van ca. € 40.000,00 volledig heeft voldaan aan haar schadevergoedingsplicht jegens [Verzoeker], en [Verzoeker] te veroordelen in de proceskosten alsmede de nakosten.

2.7.
Bij brief van 14 juli 2017 heeft de advocaat van Allianz de rechtbank verzocht om hoger beroep te mogen instellen tegen de beschikking in deelgeschil van 7 november 2013. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 2 augustus 2017 tussentijds hoger beroep toegestaan en de bodemprocedure op de parkeerrol geplaatst in afwachting van de uitkomst in hoger beroep. Allianz heeft op 19 december 2017 haar memorie van grieven ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.


Het verzoek en het verweer

3.1.
[Verzoeker] verzoekt de rechtbank op de voet van 1019w Rv.:

I. voor recht te verklaren dat Allianz gebonden is aan het deskundigenbericht van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] en in het bijzonder dat het oordeel van de deskundige dat de helft van de kosten van de vervangende arbeidskracht als ongevalsgevolg kan worden beschouwd, de basis vormt voor de verdere schadeafwikkeling tussen partijen,

II. Allianz te veroordelen tot medewerking aan (en haar tevens te veroordelen tot betaling van) een rekenkundig onderzoek te verrichten door Laumen expertise met de volgende uitgangspunten:
Schade: de schade van [Verzoeker] als gevolg van het verlies aan verdienvermogen bestaat (in elk geval) uit de helft van de kosten van de vervangende arbeidskracht, waarbij dient te worden uitgegaan van de feitelijke situatie voor de reeds verschenen schade en van de (vooralsnog) fictieve situatie dat deze bij hem in dienst treedt per 1 januari 2018, daaronder begrepen de loonheffing, werkgeverslasten en af te dragen pensioenpremie,
Looptijd: bij het becijferen van de schade dient rekening te worden gehouden met een looptijd vanaf de start van zijn bedrijf in 2013 totdat [Verzoeker] de 70-jarige leeftijd bereikt,
Rekenrente: voor de toekomstschade dient een rekenrente van 2 % te worden gehanteerd,

III. de kosten van deze deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv te begroten op een bedrag van € 8.467,60 en Allianz te veroordelen tot betaling daarvan.

3.2.
Aan zijn verzoek legt [Verzoeker] ten grondslag dat partijen, ondanks de vaststelling van het juridisch causaal verband in de deelgeschilbeschikking van 7 november 2013 en de rapportages van de op gezamenlijk verzoek inschakelde verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige, nog altijd niet tot overeenstemming kunnen komen over de afhandeling van de schade die [Verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval. Partijen hebben geen overeenstemming over de gebondenheid van Allianz aan het rapport van de arbeidsdeskundige en de medewerking van (en betaling door) Allianz aan een rekenkundig onderzoek dat op basis van voornoemd rapport de schade in verband met het verlies aan verdienvermogen van [Verzoeker] als gevolg van het ongeval in kaart brengt. Allianz acht zich niet gebonden aan de uitkomst van de gezamenlijk benoemde arbeidsdeskundige, maar heeft geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren ingebracht tegen diens rapport. Allianz is er ook zelf mee akkoord gegaan dat het rapport van de verzekeringsgeneeskundige tot uitgangspunt werd genomen bij het verzoek aan de arbeidsdeskundige om een beoordeling. [Verzoeker] heeft nu recht en belang bij de veroordeling tot medewerking van Allianz aan een rekenkundig onderzoek om zijn verlies aan verdienvermogen zo concreet mogelijk te berekenen op basis van de uit de diverse expertiserapporten voortvloeiende uitgangspunten. De onderhavige verzoeken zijn bedoeld om de gestagneerde onderhandelingen te doorbreken, zodat deze weer kunnen worden hervat en een vaststellingsovereenkomst kan worden bereikt, aldus [Verzoeker].

3.3.
Allianz is primair van oordeel dat [Verzoeker] onnodig en onterecht een nieuwe deelgeschilprocedure heeft ingesteld. [Verzoeker] wist dat Allianz het voornemen had de zaak in zijn geheel voor te leggen aan de bodemrechter, inclusief het verzoek om tussentijds appel tegen de deelgeschilbeschikking van 7 november 2013. Daarmee is het zinloos geworden om in dit deelgeschil verder te gaan op het uitgangspunt dat sprake is van juridisch causaal verband tussen de rugklachten van [Verzoeker] en het ongeval, nu de juistheid van deze beslissing in hoger beroep opnieuw ter beoordeling voorligt. De verzoeken van [Verzoeker] zullen, gelet op de bodemprocedure en het hoger beroep, niet leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Verder bestaat het risico dat een inhoudelijke beslissing in dit deelgeschil tegenstrijdig zal zijn met de beslissing van de rechtbank in de bodemprocedure. Subsidiair stelt Allianz zich op het standpunt dat de vraag of Allianz gebonden is aan het rapport van de arbeidsdeskundige onderdeel vormt van de bodemprocedure. Reeds daarom moet de verzochte verklaring voor recht in het deelgeschil worden afgewezen, nog afgezien van de inhoudelijke bezwaren die Allianz in de bodemprocedure heeft aangevoerd tegen de rapporten van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige. De verzochte veroordeling tot medewerking aan een rekenkundig onderzoek past niet binnen een deelgeschilprocedure en is verder, gelet op het feit dat partijen over alle punten van de zaak nog in geschil zijn, in dit stadium van de procedure prematuur, aldus Allianz.


De beoordeling

4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18). De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).

4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de rapportages van de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige is uitgegaan van het in de deelgeschilbeschikking van 7 november 2013 vastgestelde juridisch causaal verband tussen de klachten van [Verzoeker] zoals omschreven in de expertiserapporten van dr. [naam orthopeed] en het ongeval. De door [Verzoeker] verzochte rekenkundige zal op zijn beurt weer voortborduren op de rapportage van de arbeidsdeskundige, die is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsgeneeskundige. Met het door Allianz ingestelde beroep tegen de in de deelgeschilbeschikking gegeven verklaring voor recht met betrekking tot het juridisch causaal verband, is het uitgangspunt dat de basis vormt voor alle hiervoor genoemde rapportages thans (opnieuw) ter discussie komen te staan. Een andersluidend oordeel van het hof omtrent het juridisch causaal verband heeft, zoals door [Verzoeker] ter zitting ook is bevestigd, gevolgen voor de uitkomst (en bruikbaarheid) van de rapportages van de verschillende deskundigen. Met Allianz acht de rechtbank het, in tegenstelling tot [Verzoeker], in dat geval niet opportuun om nu verder te gaan met een rekenkundige die het rapport van de arbeidsdeskundige tot uitgangspunt moet nemen, terwijl het oordeel van de rechtbank omtrent het juridisch causaal verband, dat aan alle verrichte en nog te verrichten deskundigenrapportages ten grondslag ligt, in hoger beroep ter beoordeling voorligt. Het is niet aan de rechtbank om vooruit te lopen op een beslissing van het hof op dat punt. Het feit dat Allianz na de beslissing in het deelgeschil omtrent het juridisch causaal verband wel heeft meegewerkt aan een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige en vervolgens door een arbeidsdeskundige, maakt dit niet anders. Allianz heeft gemotiveerd gesteld dat zij dit heeft gedaan met het oog op een minnelijke schadeafhandeling, waaraan zij gelet op de kosten van een gerechtelijke procedure de voorkeur gaf. Deze houding van Allianz kan haar thans niet worden tegengeworpen. [Verzoeker] heeft de stelling van Allianz dat zij onder voorbehoud van al haar rechten en weren na de deelgeschilbeschikking van 7 november 2013 heeft meegewerkt aan het verdere deskundigentraject, ook niet weersproken. Verder heeft Allianz onweersproken gesteld dat [Verzoeker] op de hoogte was van de bezwaren van Allianz tegen het door de rechtbank vastgestelde juridisch causaal verband tussen de rugklachten van [Verzoeker] en het ongeval. Dit blijkt overigens ook uit het als productie 10 bij het verzoekschrift opgenomen e-mailbericht van Allianz aan de advocaat van [Verzoeker] van 25 januari 2017. Het mag zo zijn dat met de benoeming van een rekenkundige tijdwinst zal zijn geboekt als in hoger beroep uiteindelijk blijkt dat het oordeel van de deelgeschilrechter in stand blijft en in de bodemprocedure geoordeeld wordt dat Allianz gebonden is aan de verrichte deskundigenonderzoeken, zoals [Verzoeker] stelt, maar daartegenover staat dat als dat oordeel in hoger beroep geen stand houdt de conclusie zal moeten zijn dat de reeds verrichte deskundigenonderzoeken niet bruikbaar zijn, evenals een daarop gebaseerd rekenkundig onderzoek. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat toewijzing van de onderhavige verzoeken van [Verzoeker] op dit moment kan en zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.

4.3.
Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat de begroting en de veroordeling van Allianz tot betaling van de kosten van het deelgeschil achterwege moet blijven, omdat [Verzoeker] onnodig en ten onrechte een deelgeschilprocedure aanhangig heeft gemaakt, maar de rechtbank deelt dat standpunt niet. De rechtbank ziet wel aanleiding om een deel van de door [Verzoeker] opgevoerde kosten buiten beschouwing te laten. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de rechtbank op 7 juli 2017 het verzoekschrift van [Verzoeker], gedateerd 5 juli 2017, heeft ontvangen en ingeschreven. Uit de overgelegde dagvaarding in de bodemprocedure blijkt dat deze op 7 juli 2017 door de deurwaarder aan [Verzoeker] is betekend. Dit leidt tot de conclusie dat de dagvaarding in de bodemprocedure en het verzoekschrift tot behandeling van het deelgeschil elkaar hebben gekruist. Dat Allianz [Verzoeker] vooraf had geïnformeerd over haar voornemen een bodemprocedure te starten, doet daar niet aan af. Tot dagvaarding is het immers pas op 7 juli 2017 gekomen. Dit neemt echter niet weg dat op het moment dat voor [Verzoeker] duidelijk was dat de dagvaarding in de bodemprocedure was aangebracht, tussentijds appel was toegestaan en daarvan door Allianz ook daadwerkelijk gebruik was gemaakt, het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [Verzoeker] had gelegen om zijn verzoek tot behandeling van het deelgeschil in te trekken, gelet op de verwevenheid van de onderhavige verzoeken met de bodemprocedure en de mogelijke uitkomst van het tussentijds appel. De rechtbank oordeelt om die reden de kosten die zijn ontstaan na indiening van het verzoekschrift als onterecht dan wel onnodig gemaakt, zodat de rechtbank slechts tot begroting van de kosten tot het moment van indiening van het verzoekschrift zal overgaan.

4.4.
[Verzoeker] heeft verzocht de kosten van rechtsbijstand te begroten tegen een uurtarief van € 260,00 inclusief kantoorkosten en exclusief btw. Van de zijde van Allianz is tegen dit uurtarief geen verweer gevoerd. Uit het verzoekschrift volgt dat [Verzoeker] aan te besteden uren tot en met het indienen van het verzoekschrift 15 uur heeft opgenomen. Hiertegen heeft Allianz evenmin verweer gevoerd. De rechtbank acht een tijdsbesteding van 15 uur tot aan het indienen van het verzoekschrift niet onredelijk. De rechtbank acht het verder ook redelijk dat het griffierecht van € 288,00 in de begroting wordt meegenomen, aangezien deze kosten door [Verzoeker] door intrekking van het verzoek niet meer te voorkomen zouden zijn geweest. De begroting sluit dan op een bedrag van € 5.007,00 (15 uur x € 260,00 + 21 % btw plus € 288,00 aan griffierecht). Allianz zal als aansprakelijke partij worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. ECLI:NL:RBGEL:2018:2687