Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 041120 kantonrechter in beginsel gehouden aan beslissing in deelgeschilprocedure, doch in casu kent aansprakelijkheid een andere grondslag

RBLIM 041120 kantonrechter in beginsel gehouden aan beslissing in deelgeschilprocedure, doch in casu kent aansprakelijkheid een andere grondslag
- heftruck rijdt tegen flowrack en verwondt eiser; toedracht niet komen vast te staan

2
De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft de procedure tegen Eurodetach B.V. ingetrokken. Eurodetach B.V. heeft hiermee ingestemd.

2.2.
[eisende partij] is met Eurodetach B.V. een arbeidsovereenkomst aangegaan. Op grond van deze arbeidsovereenkomst is [eisende partij] uitgezonden naar Helly-Hansen.

2.3.
Op 8 maart 2017 was de heer [naam] als orderpicker werkzaam in het magazijn van Helly Hansen, bij een zogenaamd flowrack. Nadat hij handmatig dozen uit het flowrack op de pallets van de orderpicktruck had geladen, heeft [naam] bij het wegrijden met de pallets van de orderpicktruck het flowrack geraakt. [eisende partij] stond op dat moment aan de andere kant van het flowrack de lege dozen te labelen.

2.4.
Op 10 maart 2017 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld met rugklachten.

2.5.
[eisende partij] heeft Helly-Hansen aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheid is door Helly-Hansen van de hand gewezen.

2.6.
Tussen [eisende partij] en Helly-Hansen is eerder een deelgeschilprocedure gevoerd waarin [eisende partij] Helly-Hansen aansprakelijk achtte op grond van artikel 6:170 BW jo artikel 6:162 BW. In die procedure heeft op 3 oktober 2019 een descente plaatsgevonden. Bij eindbeschikking van 7 november 2019 is het verzoek van [eisende partij] afgewezen.

3
Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert om

te verklaren voor recht dat gedaagde partij aansprakelijk is voor de schade die [eisende partij] heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval dat zich op 8 maart 2017 heeft voorgedaan en wel op grond van de artikelen 7:658 lid 2 en 7:658 lid 4 BW en (subsidiair) artikel 6:170 en (meer subsidiair) artikel 6:162 BW;

gedaagde partij te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van de door haar geleden schade als gevolg van het arbeidsongeval van 8 maart 2017, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet;

gedaagde partij te veroordelen tot betaling aan [eisende partij] van een bedrag van € 4.467,25;

gedaagde partij te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2.
Helly-Hansen voert verweer en stelt zich primair op het standpunt dat nu in de deelgeschilprocedure is beslist over de aansprakelijkheidsvraag, de kantonrechter gebonden is aan die beslissing. Daarnaast is Helly-Hansen van mening dat geen sprake kan zijn van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW, nu zij niet tekortgeschoten is in de op haar rustende zorgplicht.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
[eisende partij] heeft de procedure tegen Eurodetach B.V. ingetrokken, waarmee Eurodetach B.V. heeft ingestemd. Dit wordt gezien als een verzoek tot doorhaling op de rol van de procedure tegen Eurodetach B.V. De verzochte doorhaling zal worden verleend.

4.2.
Het meest verstrekkende verweer van Helly-Hansen is dat de kantonrechter gebonden is aan de beslissing in de deelgeschilprocedure, waardoor de vorderingen van [eisende partij] dienen te worden afgewezen. De kantonrechter overweegt als volgt.

4.3.
Artikel 1019cc lid 1 Rv bepaalt dat voor zover in de beschikking in de deelgeschilprocedure uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure.

Uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Tweede Kamer 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 22) blijkt dat de bedoeling van deze bepaling is dat een deelgeschilbeslissing omtrent de materiële rechtsverhouding tussen partijen (dat wil zeggen kwesties die betrekking hebben op de juridische verhouding tussen partijen) de status van een beslissing in een tussenvonnis heeft. De gedachte is aldus aan te knopen bij de leer van de bindende eindbeslissing, kortweg weergegeven inhoudende dat de rechter in een en dezelfde instantie in beginsel gebonden is aan een eerdere uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing over juridische en feitelijke geschilpunten, tenzij hem gebleken is dat deze eindbeslissing op een onjuiste grondslag berust (vgl. HR 25 april 2008, NJ 2009/553). De bodemrechter is dus in beginsel gebonden aan de beslissing betreffende de materiële rechtsverhouding genomen in de deelgeschilprocedure, maar als er sinds die beslissing nadere gegevens bekend zijn geworden op grond waarvan blijkt dat deze beslissing niet juist was, kan deze beslissing in een bodemprocedure terzijde worden gesteld.

4.4.
In de deelgeschilprocedure was tussen partijen in geschil of Helly-Hansen aansprakelijk was op grond van artikel 6:170 BW jo artikel 6:162 BW. Daarop is beslist en aan die beslissing is de kantonrechter nu gebonden. Gesteld noch gebleken is immers dat deze beslissing berust op een onjuiste grondslag, noch dat er nadien nadere gegevens bekend zijn geworden. Dit treft de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [eisende partij] . Die liggen, voor het geval daaraan wordt toegekomen, voor afwijzing gereed.

4.5.
In deze procedure baseert [eisende partij] haar vorderingen primair op artikel 7:658 lid 2 en 4 BW. Dit is een geheel andere grondslag. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze procedure dan ook als een op zichzelf staande procedure te worden beschouwd en niet als de procedure ten principale van de deelgeschilprocedure. De kantonrechter gaat daarom over tot inhoudelijke beoordeling van de primaire vordering van [eisende partij] .

ECLI:NL:RBLIM:2020:8509