Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 111224 verlof tussentijds hoger beroep in deelgeschilprocedure; termijnen na HR 171221 (ECLI:NL:HR:2021:1924)

RBMNE 111224 verlof tussentijds hoger beroep in deelgeschilprocedure; termijnen na HR 171221 (ECLI:NL:HR:2021:1924)

in vervolg op:
RBMNE 310723 kop-staartbotsing op afrit snelweg; verkeersfout achterligger niet aangetoond;
- kosten deelgeschil niet begroot; procedure is onterecht ingediend met volstrekt onvolledig dossier waarin gestelde toedracht mager is onderbouwd en  gestelde letsel geheel niet is onderbouwd


2. De overwegingen

inleiding

2.1.

Op 2 november 2019 was er een verkeersongeval (een kopstaart-botsing) op de afrit van de snelweg A28 richting Universitair Medisch Centrum Utrecht, ruim voor de U-bocht, ter hoogte van hectometerpaal 80.2. Daarbij waren [eiser] en [gedaagde] betrokken. De auto van [gedaagde] was verzekerd bij Allianz.

2.2.

[eiser] reed in een Seat en [gedaagde] in een Audi. De Audi is tegen de achterkant van de Seat gebotst. Na de aanrijding is de politie ter plaatste gekomen en heeft een proces-verbaal opgemaakt. [gedaagde] heeft toen tegen de politie verklaard dat de automobilist van de Seat om onbekende reden heel hard remde en voorafgaand aan de aanrijding zeer gevaarlijk en asociaal rijgedrag vertoonde en hem had afgesneden. [eiser] heeft bij de politie geen verklaring afgelegd. Hij is na het ongeval met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.

2.3.

[eiser] heeft Allianz aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de aanrijding maar Allianz heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Partijen zijn het niet eens over de toedracht. Volgens [eiser] vond het ongeval plaats omdat hij wat vaart minderde bij het uitvoegen en volgens hem heeft [gedaagde] in strijd met artikel 19 RVV onvoldoende afstand gehouden en is hij daarom achterop zijn voertuig ingereden. Volgens Allianz trapte [eiser] uit het niets en zonder enige noodzaak hard op zijn rem en is hij daardoor tegen de Seat aangereden. Om duidelijkheid te krijgen over de toedracht heeft [eiser] in een voorlopig getuigenverhoor zichzelf en [gedaagde] laten horen. Daarna is hij, om duidelijkheid te krijgen over de aansprakelijkheid, een deelgeschilprocedure tegen Allianz gestart. In die procedure heeft hij onder meer een verklaring voor recht gevraagd dat Allianz hem zijn schade moet vergoeden.

deelgeschil

2.4.

In de mondelinge uitspraak van 31 juli 2023 in de deelgeschilprocedure met zaak-/rekest-nummer 10431055 UE VERZ 23-96 tussen [eiser] en Allianz heeft de kantonrechter het verzoek van [eiser] afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet heeft aangetoond dat [gedaagde] een verkeersfout heeft gemaakt en onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de deelgeschilkosten niet worden begroot omdat de procedure onterecht is ingediend.

verzoek tussentijds hoger beroep

2.5.

[eiser] wil van de uitspraak van 31 juli 2023 in hoger beroep. Hij is van mening dat de deelgeschilrechter door het uitspreken van een mondelinge uitspraak onvoldoende de materie tot zich heeft kunnen nemen om een feitelijk en juridisch juist oordeel te kunnen vormen (zie de brief van mr. Arslan van 6 november 2024). In de dagvaarding heeft hij toegelicht dat naar zijn mening de deelgeschilrechter ofwel ten onrechte verklaringen van de verzekerde als vaststaand heeft beschouwd ofwel dat de deelgeschilrechter onjuiste conclusies trekt uit de diverse verklaringen (zie punt 17 in de dagvaarding). In de dagvaarding voert hij ook aan dat de uitspraak van de deelgeschilrechter over dat de deelgeschilprocedure ten onrechte is ingesteld maar wel geschikt is voor een deelgeschilprocedure innerlijk tegenstrijdig is en nadere toetsing rechtvaardigt.

geen bezwaar

2.6.

Allianz en [gedaagde] geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek om tussentijds hoger beroep toe te staan.

toetsingskader verlof tussentijds hoger beroep

2.7.

Bij de beoordeling van het verzoek tussentijds hoger beroep toe te staan stelt de kantonrechter het volgende voorop. Tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure staat op grond van artikel 1019bb van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) geen hogere voorziening open. In artikel 1019cc lid 1 Rv wordt de deelgeschilbeschikking voor de bindende kracht van daarin opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. Op grond van het derde lid van artikel 1019cc Rv kan in de bodemprocedure bij het Gerechtshof hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking in het deelgeschil, althans tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen, als van een tussenvonnis, dus nadat de bodemrechter die mogelijkheid heeft geopend door daarvoor verlof te verlenen. Ook is in artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv de wettelijke appeltermijn voor het hoger beroep van deelgeschilbeschikkingen geregeld: hoger beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de eerstdienende dag in de bodemprocedure of, als de beschikking in de deelgeschilprocedure later dan die eerste roldatum is gegeven, te rekenen vanaf de uitspraakdatum in het deelgeschil. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 1019cc Rv (zie TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 23) volgt dat voor de regeling van tussentijds hoger beroep tegen deelgeschilbeschikkingen aansluiting is gezocht bij de jurisprudentie over artikel 337 Rv, waarbij is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004 (ECLI:NL:HR:2005:AL7051). In het arrest van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1924) is de Hoge Raad gedeeltelijk van (onder andere) dit arrest van 23 januari 2004 teruggekomen. De Hoge Raad heeft beslist dat de appeltermijn gaat lopen vanaf de datum van het vonnis waarbij het verlof voor tussentijds hoger beroep is verleend (en niet meer vanaf de datum van het tussenvonnis waartegen men wil opkomen). Omdat een deelgeschilbeschikking in een bodemprocedure de status krijgt van tussenvonnis zal de rechtbank, in afwijking van dat wat in artikel 1019cc lid 3 onder a Rv is bepaald over het aanvangsmoment van de appeltermijn (zie hiervoor), voor wat betreft de start van de appeltermijn aansluiten bij deze regeling. Bij de beoordeling voor het verlenen van verlof moet ook worden betrokken of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (zie rechtsoverweging 3.2.4 van het arrest van 17 december 2021).

beslist over materiële rechtsverhouding?

2.8.

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de deelgeschilrechter een beslissing heeft genomen over de materiële rechtsverhouding: alleen dan is hoger beroep mogelijk van de deelgeschilbeschikking. In de uitspraak van 31 juli 2023 is beslist dat [eiser] niet heeft aangetoond dat [gedaagde] een verkeersfout heeft gemaakt en onrechtmatig heeft gehandeld. Daarmee is een beslissing gegeven over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv. Dat geldt ook voor het oordeel van de kantonrechter over de kosten. Op de in het deelgeschil gemaakte kosten is de regeling van artikel 6:96 lid 2 BW van toepassing (artikel 1019aa Rv). Een geschil over die kosten is dan ook een geschil over het bestaan en de omvang van een schadepost en kwalificeert als een geschil betreffende de materiële rechtsverhouding tussen partijen. Met een oordeel over de kosten (te weten dat die niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat het verzoek onterecht is ingesteld) heeft de deelgeschilrechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud op dit geschilpunt beslist. Zoals de kantonrechter hiervoor heeft overwogen kan van zo’n beslissing op grond van artikel 1019cc lid 3 onder a Rv hoger beroep worden ingesteld, als de rechter in eerste aanleg, dus de rechtbank waar de bodemprocedure loopt, in deze zaak is dat de kantonrechter bij de rechtbank Midden-Nederland, die mogelijkheid heeft geopend op verzoek van één van de partijen.

verzoek tijdig?

2.9.

Door het hiervoor aangehaalde arrest van 17 december 2021 van de Hoge Raad moet voor de vraag of een verlofverzoek op tijd is ingediend niet langer worden aangesloten bij de eerste roldag of de datum van de beschikking waartegen men op wil komen, maar bij de datum van het vonnis waarin de mogelijkheid van hoger beroep wordt opengesteld. Daarmee is het verzoek op tijd gedaan.

onredelijke vertraging?

2.10.

De kantonrechter is van oordeel dat tussentijds hoger beroep niet leidt tot onredelijke vertraging van de procedure. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat Allianz en [gedaagde] geen bezwaar hebben tegen de nu open te stellen mogelijkheid voor hoger beroep.

conclusie: verlof wordt verleend

2.11.

Dat wat de kantonrechter hiervoor heeft overwogen betekent dat het verlof zal worden verleend. Er is niet gesteld of op een andere manier gebleken dat sprake is van nieuwe feiten of een juridische misslag op grond waarvan de rechtbank als bodemrechter terug zou kunnen komen op de over de aansprakelijkheid gegeven beslissing in het deelgeschil, zodat de rechtbank gebonden is aan die beslissing. De mogelijkheid bestaat dat het Gerechtshof daarover anders beslist. De kantonrechter ziet hierin en om redenen van proceseconomie aanleiding tussentijds hoger beroep toe te staan van de (mondelinge) uitspraak van 31 juli 2023.

roldatum over zes maanden

2.12.

In verband met het te verlenen verlof voor het instellen van tussentijds appèl zal de kantonrechter, bij gebreke van een parkeerrol bij kantonzaken, de zaak naar een roldatum van over zes maanden verwijzen in afwachting van de procedure in hoger beroep, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de stand van zaken op dat moment. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

[gedaagde] was geen partij bij het deelgeschil

2.13.

[eiser] heeft bij het deelgeschil gebruik gemaakt van de directe actie (ex artikel 1019w lid 3 Rv) en heeft Allianz rechtstreeks in het geding geroepen. In de bodemprocedure heeft hij Allianz en [gedaagde] gedagvaard. Nu de advocaat van Allianz ook voor [gedaagde] optreedt, gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] zich vrijwillig aan de zijde van Allianz heeft gevoegd.

tot slot

2.14.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Rechtbank Midden-Nederland 11 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7535