RBOVE 130520 geen ondeugdelijke feitelijke of juridische grondslag tzv uitdrukkelijke en zonder voorbehoud genomen beslissing
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 130520 val van van rechtskomende wielrenner, automobilist verleent geen voorrang en is volledig aansprakelijk
- toegewezen: € 5.138,32, resultaat afhankelijke beloning (RUB) hoeft niet door vz vergoed te worden, omdat vz de kosten in feite voorschiet
- geen ondeugdelijke feitelijke of juridische grondslag tzv uitdrukkelijke en zonder voorbehoud genomen beslissing
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBOVE-130520
Voor locatie ongeval zie: Google Maps
4.2.
De leer van de bindende eindbeslissing houdt in dat de rechter in beginsel in dezelfde instantie niet meer kan terugkomen van door hem gegeven eindbeslissingen. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter. aan w ie is gebleken dat
een eerdere door hem gegeven. maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om na partijen de gelegenheid te hebben geboden zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing. om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag als de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van één of meer gedingstukken, welke lezing. bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
4.3.
In de kern ligt derhalve de vraag voor of de beslissing van de rechtbank in haar deelbeschikking dat Unigarant c.s. volledig aansprakelijk is voor de schade van [ gedaagde ] als gevolg van het ongeval van 30 mei 2018, berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Ter zake overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
In artikel 185, eerste lid WVW is bepaald:
"Indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden, betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan, niet door dat motorrijtuig vervoerde, personen of zaken, is de eigenaar van het motorrijtuig of - indien er een houder van het motorrijtuig is - de houder verplicht om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand, voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is."
4.5.
Niet ter discussie staat dat artikel 185 WVW hier van toepassing is. Op grond van artikel 185, eerste lid WVW en/juncto artikel 6, eerste lid WAM zijn [ eiser ] en Unigarant - als verzekeraar van diens auto - aansprakelijk voor de schade van [ gedaagde ] , tenzij sprake was van overmacht bij [ eiser ] . Unigarant c.s. beroept zich niet op deze tenzij-regel. Van overmacht is geen sprake.
4.6.
Unigarant c.s. dient op grond van de in de jurisprudentie aanvaarde zogenaamde 50%-regel op billijkheidsgronden ten minste 50% van de schade van [ gedaagde ] te vergoeden, wegens de verwezenlijking van het aan motorrijtuigen verbonden gevaar ("Betriebsgefahr'). De zwakke positie van de ongemotoriseerde verkeersdeelnemer [ gedaagde ] zit in deze 50 reeds verdisconteerd.
4.7.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er reden is om af te wijken van de 50%-regel, omdat de schade voor meer dan 50% het gevolg is van omstandigheden die aan [ eiser ] moeten worden toegerekend; de wederzijdse causaliteit. Daarna dient de rechtbank nog te beoordelen of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval een andere verdeling eist dan de maatstaf van de wederzijdse causaliteit; de zogenoemde billijkheidscorrectie.
4.8.
Artikel 6-101,eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een regeling voor het geval dat door een persoon (gelaedeerde) geleden schade niet slechts het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is te houden. maar ook is veroorzaakt door een gebeurtenis. die aan de gelaedeerde zelf is toe te rekenen. Voor het oorzakelijke verband tussen deze laatste gebeurtenis en de schade is ten minste vereist dat de schade zonder die gedraging hetzij in het geheel niet zou zijn ingetreden, hetzij lager zou zijn uitgevallen dan in werkelijkheid is geleden. Daarbij speelt ook artikel 6:98 BW een rol bij de bepaling van het causaal verband. Bij de aan de gelaedeerde toe te rekenen gebeurtenissen gaat het niet slechts om door de gelaedeerde zelf gemaakte fouten, maar ook om omstandigheden die volgens de wet en/of de verkeersopvatting voor zijn/haar risico komen. In genoemd geval wordt de schade over beide personen verdeeld in eerste instantie naar rato van de mate waarin de aan ieder van de betrokken partijen toe te rekenen omstandigheden aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Het gaat om een afweging van causaliteit, welke afweging in geval van een uit een aanrijding bestaand verkeersongeval neerkomt op het bepalen van de mate van waarschijnlijkheid dat de omstandigheden aan weerszijden aan het ontstaan van de geleden schade hebben bijgedragen. De verwijtbaarheid van gedragingen aan weerszijden blijft in dit stadium van de verdeling van de schade last buiten beschouwing. Zij kan een rol spelen bij de in tweede instantie te beantwoorden vraag of de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden, bijvoorbeeld de ernst van het letsel, het billijk doen zijn dat de schade, in afwijking van de verdeling van de schadelast op basis van de causaliteitsafweging, anders wordt verdeeld dan wel dat de vergoedingsplicht geheel vervalt of juist geheel in stand blijft (de billijkheidscorrectie).
Het is aan Unigarant c.s. te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er aan de zijde van [ gedaagde ] sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Unigarant heeft in dat kader gesteld dat de fiets van [ gedaagde ] en de auto van [ eiser ] elkaar niet hebben geraakt, dat [ gedaagde ] de kruising met een, gegeven de plaatselijke omstandigheden, te hoge snelheid is opgereden en dat hij zijn fiets onvoldoende onder controle had.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [ eiser ] de voor hem van rechts komende [ gedaagde ] op de gelijkwaardige kruising Pastoor Wienholtsstraat/Sterkerstraat te Haaksbergen voorrang had moeten verlenen. Voorrang verlenen wil zeggen dat [ eiser ] [ gedaagde ] in staat had moeten stellen zijn weg ongehinderd te vervolgen. Dat heeft [ eiser ] niet gedaan. [ gedaagde ] moest immers, zo is wel vast komen te staan, vol in de remmen om de auto van [ eiser ] te ontwijken. Of de fiets van [ gedaagde ] de auto van [ eiser ] heeft geraakt, is niet van belang bij de beantwoording van de vraag of [ eiser ] al dan niet voorrang heeft verleend: voldoende is dat [ gedaagde ] zijn weg als gevolg van het handelen van [ eiser ] niet ongehinderd kon vervolgen. Aldus heeft [ eiser ] een verkeersfout gemaakt. Op grond van de verklaring van [ eiser ] is aannemelijk dat hij meer oog had voor de mogelijkheden om na de kruising aan de rechterzijde van de weg een uitwijkmogelijkheid te vinden dan voor het verkeer van rechts.
4.10.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van eigen schuld aan de kant van [ gedaagde ] overweegt de rechtbank als volgt. Unigarant c.s. omschrijft niet nader wat zij bedoelt met de zinssnede dat [ gedaagde ] zijn fiets onvoldoende onder controle had: een fiets heeft geen eigen energie.
Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat Unigarant c.s. bedoeld dat [ gedaagde ] met een zodanige snelheid te kruising is opgereden dat hij niet in staat was tijdig te remmen zonder daarbij te vallen.
4.11.
Op basis van de verklaring van [ gedaagde ] zelf en de heer [ X ] . bewoner van de Sterkerstraat [ nummer ] , die [ gedaagde ] vlak voor het ongeval door de straat heeft zien fietsen, moet worden aangenomen dat [ gedaagde ] reed met een snelheid van niet meer dan 20 km/u. Dat is, gelet op de situatie ter plaatse en het feit dat hij op een voorrangsweg reed, naar het oordeel van de rechtbank niet een te hoge snelheid. Andere gedragingen van [ gedaagde ] die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat er sprake is van eigen schuld aan zijn zijde, zijn niet door Unigarant c.s. naar voren gebracht.
4.12.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat Unigarant c.s. niet aannemelijk heeft gemaakt dat [ gedaagde ] enig verwijt treft ter zake van het ongeval. Op grond daarvan is de conclusie dat Unigarant c.s. niet heeft onderbouwd dat de deelbeschikking van 29 mei 2019 berust op een ondeugdelijke feitelijke of juridische grondslag. De vorderingen van Unigarant c.s. zullen daarom worden afgewezen.
Met dank aan mevrouw mr. N. Dekker, Lefers Advocaten https://www.lefers-advocaten.nl/ voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBOVE-130520