Hof Den Haag 090713 Rb behoeft niet te toetsen of kostenveroordeling kan bijdragen aan vso; geen doorbrekingsgrond
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 090713 Rb behoeft niet te toetsen of kostenveroordeling kan bijdragen aan vso; geen doorbrekingsgrond
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Hetgeen in de bestreden beschikking van de rechtbank onder “2. De vaststaande feiten” is opgenomen, is in hoger beroep niet bestreden, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Aan [verweerder] is op 2 juli 2006 als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval overkomen (hierna: het ongeval). Daarbij is [verweerder] frontaal aangereden door een verzekerde van Allianz, die eveneens een personenauto bestuurde. [verweerder] heeft “whiplashachtige” klachten, die zich uiten in (onder meer) hoofd-, nek- en rugpijn, uitstralend naar de armen. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend voor de ten gevolge van het ongeval geleden en te lijden schade.
3.
[verweerder] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in art. 1019w Rv. In dit deelgeschil heeft [verweerder] de rechtbank verzocht – samengevat – om voor recht te verklaren dat de door hem gestelde klachten en beperkingen aan het ongeval moeten worden toegerekend, met begroting van de kosten aan de zijde van [verweerder] als bedoeld in art. 1019aa Rv. en met veroordeling van Allianz in die kosten.
4.
Allianz heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verweerder].
5.
De rechtbank heeft na mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 23 januari 2013, bij beschikking van 6 februari 2013 (verkort samengevat) de navolgende beslissing gegeven.
Tussen partijen is niet geschil dat een dispuut over de causaliteitsvraag op zich een deelgeschil betreft. [verweerder] is ontvankelijk in zijn verzoek. Ofschoon duidelijk is dat nog de nodige stappen moeten worden gezet, ziet de rechtbank voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het buitengerechtelijke onderhandelingstraject voort te zetten. Met een oordeel over het causaal verband kan de ontstane impasse tussen partijen in beginsel worden doorbroken. Dat dit wellicht niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Van belang is immers dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling, hetgeen hier naar het oordeel van de rechtbank het geval is.
De rechtbank kan onder de gegeven omstandigheden bij de huidige stand van zaken niet vaststellen dat de klachten van [verweerder] in causaal verband staan tot het ongeval. De in het petitum verzochte verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat afwijzing van dit verzoek als zodanig niet in de weg aan het begroten van de kosten op de voet van art. 1019aa Rv. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen of op nihil begroot moeten worden, moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex art. 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig.
Gezien de tekortschietende onderbouwing van het verzoek acht de rechtbank het aantal aan de zaak bestede uren te hoog. Daarbij heeft zij tevens in aanmerking genomen dat, gelet op de beperkte omvang en complexiteit van de onderhavige zaak, bezien in samenhang met de ervaring en het specialisme van mr. Aantjes, een uurtarief van € 280,- (exclusief kantoorkosten en BTW) haar als bovenmatig voorkomt. De rechtbank heeft de kosten al met al naar redelijkheid begroot op € 3.000,-, waaronder begrepen het door [verweerder] betaalde griffierecht van € 267,-.
Nu Allianz aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, heeft de rechtbank Allianz tevens in de voornoemde kosten veroordeeld. Omdat tegen de beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil op grond van art. 1019bb Rv. geen hogere voorziening openstaat, heeft zij de door [verweerder] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring afgewezen.
6.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van Allianz in hoger beroep oordeelt het hof als volgt. Ingevolge art. 1019bb Rv. staat tegen de beslissing op het verzoek inzake een deelgeschilprocedure geen hoger beroep (of andere voorziening) open. De strekking hiervan is dat het openstaan van een rechtsmiddel zich bezwaarlijk verdraagt met de ratio van de deelgeschilprocedure, die een extra mogelijkheid biedt om de rechter te raadplegen en verder geen afbreuk doet aan de mogelijkheid om een bodemprocedure aan te spannen. Volgens de wetgever kan aan de rechtspraak worden overgelaten in hoeverre de uitsluiting van rechtsmiddelen kan worden doorbroken op grond van de daarvoor in de jurisprudentie ontwikkelde gronden, waarvan sprake is indien de rechter de procedure ten onrechte heeft toegepast of ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd (Memorie van Toelichting, TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 19).
7.
Allianz stelt in haar beroepschrift - naar de kern genomen - dat de rechtbank de regeling van art. 1019aa lid 1 Rv (kort gezegd: de deelgeschilprocedure) ten onrechte heeft toegepast door Allianz te veroordelen in de op de voet van art. 1019aa lid 1 Rv. begrote kosten. Gelet op deze stelling is Allianz naar het oordeel van het hof op zich ontvankelijk in haar hoger beroep. Het hof zal derhalve in het hierna volgende nagaan of sprake is van de door Allianz gestelde doorbrekingsgrond, zoals nader toegelicht in het kader van haar beroepschrift. Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
8.
Allianz betoogt in hoger beroep - samengevat - het volgende. Uitgangspunt is dat het verzoek waarmee de deelgeschilprocedure is ingeleid expliciet de veroordeling van Allianz in de kosten omvatte. Blijkens rov. 3.1 van de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzochte veroordeling opgevat als een zelfstandig onderdeel van het door [verweerder] tegen Allianz ingediende verzoek. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een veroordeling in de kosten geenszins een automatisme is. Dit brengt volgens Allianz mee dat de regeling van de deelgeschilprocedure in volle omvang ook op dit deel van het verzoek van toepassing is. Dat betekent dat ook ten aanzien van dit onderdeel van het verzoek door de rechter beoordeeld moet worden of de (in zoverre) verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Dit heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten. Gezien de bewoordingen van rov. 4.3 en 4.4. van de bestreden beschikking zien deze rechtsoverwegingen uitsluitend op de verzochte verklaring voor recht dat de gestelde klachten en beperkingen aan het ongeval moeten worden toegerekend. Door de bedoelde maatstaf niet toe te passen voor zover het gaat om de veroordeling in de te begroten kosten heeft de rechtbank de deelgeschilprocedure ten onrechte toegepast. De rechtbank heeft in dit verband niet meer overwogen dan dat nu Allianz de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, zij in de hiervoor genoemde kosten zal worden veroordeeld, hetgeen volgens Allianz echter een onvoldoende motivering is. De rechtbank had tevens behoren na te gaan of de veroordeling van Allianz in de proceskosten (als zodanig) dienstbaar kon zijn aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
9.
Dit betoog faalt. Anders dan Allianz kennelijk meent, is het onderhavige verzoek om de kosten van het deelgeschil te begroten en om Allianz in die kosten te veroordelen in het kader van dit geding, naar het oordeel van het hof niet op te vatten als een zelfstandig verzoek aan de zijde van [verweerder], maar als een nevenverzoek. [verweerder] heeft immers (hoofdzakelijk) een verklaring voor recht verzocht ten aanzien van het causaal verband tussen het ongeval en de daardoor veroorzaakte schade, en daarbij tevens verzocht de kosten van het als bedoeld in art. 1019aa Rv. te begroten en Allianz daarin te veroordelen. Het hof leidt uit de inhoud van de bestreden beschikking af dat de rechtbank de verzochte kostenveroordeling ook niet als zelfstandig verzoek heeft opgevat.
De rechtbank heeft bovendien (terecht) geoordeeld dat een dispuut over de causaliteitsvraag op zich een deelgeschil betreft en dat een beslissing hierover in dit geval kon bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank was niet gehouden om daarnaast - apart - te toetsen of het (neven)verzoek van [verweerder] om Allianz te veroordelen in de kosten van het deelgeschil als zodanig kon bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Overigens is geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van misbruik van (proces)recht aan de zijde van [verweerder] in het kader van het onderhavige verzoek, zodat dit verder niet ter discussie staat.
10.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat de rechtbank de regeling van art. 1019aa lid 1 Rv aangaande de deelgeschilprocedure in het onderhavige geval niet ten onrechte heeft toegepast, ook niet ten aanzien van het nevenverzoek met betrekking tot de kosten van het deelgeschil. Hetgeen Allianz overigens nog heeft aangevoerd bouwt voort op haar eerder genoemde stellingen en deelt het lot daarvan.
11.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de door Allianz gestelde grond voor doorbreking van het appelverbod zich niet voordoet. Het hof komt, gelet op het wettelijke appelverbod, verder niet toe aan de beoordeling van de vraag of de rechtbank Allianz op inhoudelijke gronden terecht heeft veroordeeld in deze kosten. Het beroep van Allianz zal mitsdien worden verworpen.
12.
Allianz heeft tevens verzocht [verweerder] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Nu het hoger beroep echter niet slaagt, dient Allianz te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Aangezien [verweerder] niet is verschenen, zullen deze kosten worden begroot op nihil. ECLI:NL:GHDHA:2013:3213