Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 140218 Chroom-6; voormalig medewerkers en Stichting niet-ontvankelijk gelet op bestuursrechtelijke rechtsgang

Rb Limburg 140218 Chroom-6voormalig medewerkers en Stichting niet-ontvankelijk gelet op bestuursrechtelijke rechtsgang

4 De beoordeling
4.1
Als meest verstrekkende verweer ten aanzien van zowel de Stichting als [eisers 2 t/m 5] brengt de Staat naar voren dat zij niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen. Niet de burgerlijke rechter, maar de bestuursrechter dient zich over deze vorderingen te buigen, aldus de Staat.

4.2
Vast staat dat de door de Stichting c.s. gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de periode 1984 tot en met 2006, en het toentertijd geldende recht op de beoordeling van dit verweer van toepassing is. De verhouding tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter onder dit recht wordt gekenmerkt door een lange geschiedenis in jurisprudentie en literatuur. Dit heeft geresulteerd in een labyrint van regels over bevoegdheid, ontvankelijkheid en formele rechtskracht.

Ontvankelijkheid [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5]

4.3
De Staat stelt zich op het standpunt dat nu [eisers 2 t/m 5] in de hoedanigheid van (voormalig) ambtenaar op de POMS-sites werkzaam waren en zij de Staat in die hoedanigheid aansprakelijk hebben gesteld, een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang voor hen openstaat. Nu de weg naar de burgerlijke rechter slechts openstaat wanneer er geen bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of sprake is van zelfstandig schadebesluit - waarvan in dezen vooralsnog geen sprake is - dienen zij zich tot de bestuursrechter te wenden, aldus de Staat. [eisers 2 t/m 5] stellen dat zolang het verzoek tot schadevergoeding niet bij de bestuursrechter aanhangig is, de burgerlijke rechter bevoegd is. De schade wordt immers niet veroorzaakt door een besluit, maar door een onrechtmatig handelen respectievelijk nalaten en het inbreuk maken op het EVRM door de Staat, aldus [eisers 2 t/m 5]

4.4
Vast staat dat [eisers 2 t/m 5] ten tijde van de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen allen als ambtenaar in dienst waren van de Staat, dat de door [eisers 2 t/m 5] gestelde schade - wat daar verder ook van zij - voortkomt uit een feitelijk handelen van de Staat, en dat de Staat tot op heden geen besluit heeft genomen ten aanzien van de aansprakelijkheidstellingen in afwachting van de onderzoeksresultaten.

4.5.1
De Hoge Raad heeft bepaald dat een eiser door de burgerlijke rechter in zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard als een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of open heeft gestaan. De burgerlijke rechter biedt (slechts) een aanvullende rechtsbescherming (ECLI:NL:HR:1977:AC6111 en ECLI:NL:HR:1992:ZC0527).

4.5.2
De bevoegdheid van de bestuursrechter om kennis te nemen van het beroep tegen (een beslissing op bezwaar tegen) een schadebesluit is, wanneer de belanghebbende in de hoedanigheid van ambtenaar in beroep gaat, niet beperkt tot schadebesluiten gestoeld op een beslissing op bezwaar (artikel 1:3 Awb), maar strekt zich eveneens uit over door het bestuursorgaan verrichte handelingen (artikel 8:1, lid 1 en 2, Awb en vóór 1 januari 1994 op artikel 3 Ambtenarenwet).

4.5.3
Met het Groningen/Raatgever arrest van 17 december 1999 (ECLI:NL:HR:1999:ZC3059) heeft de Hoge Raad een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter (4.5.1) aanvaard voor zuivere schadebesluiten waarbij de onrechtmatigheid van het besluit van het bestuursorgaan vaststaat. Het zuiver schadebesluit heeft dan ook alleen betrekking op het al dan niet toekennen en de omvang van de schadevergoeding, en niet op de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan. Op het moment dat het door het bestuursorgaan genomen besluit wordt vernietigd, is het aan te merken als onrechtmatig en is de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan gegeven. Wanneer de onrechtmatigheid van het besluit vaststaat, komt aan de rechtzoekende de keuze toe zijn verzoek om schadevergoeding bij de burgerlijke rechter dan wel de bestuursrechter neer te leggen. Deze keuzevrijheid komt, zo volgt uit het arrest Zevenbergen/Staat (ECLI:NL:HR:2002:AE8464), ook toe aan ambtenaren. Met de invoering van de Awb is deze keuzevrijheid, zo volgt uit de wetsgeschiedenis van artikel 8:73 Awb, gehandhaafd. Wanneer de onrechtmatigheid van het door het bestuursorgaan genomen besluit niet vaststaat, dan is het aan de bestuursrechter over de (on)rechtmatigheid te oordelen: de weg naar de burgerlijk rechter kan dan (vooralsnog) niet worden ingeslagen.

4.6
Nu voor [eisers 2 t/m 5] als (voormalig) ambtenaren een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat (4.5.1), en voor een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter geen aanleiding bestaat - de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat staat (immers nog) niet vast (4.5.3) - zijn zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk.

Ontvankelijkheid Stichting

4.7
De Stichting kan evenmin in haar vorderingen worden ontvangen, aldus de Staat. In het kader van haar vordering tot het vaststellen van een beroepsincident of beroepsziekte gaat het grotendeels om ambtenaren. Voor deze ambtenaren staat de met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open. Dat uit het petitum volgt dat ook belangen van niet-ambtenaren door de Stichting kunnen worden behartigd, kan er niet toe leiden dat voor de Stichting de weg naar de burgerlijke rechter openstaat, aldus de Staat. Voorts stelt de Staat dat voor een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW vereist is dat de door de Stichting ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen. Nu de belangen van de verschillende POMS-medewerkers zo divers zijn, is van bundeling van gelijksoortige belangen geen sprake, aldus de Staat. Zo hebben de verschillende POMS-medewerkers allemaal een ander arbeidsverleden, verschillende gezondheidsklachten en zien de verschillen tussen de (oud)medewerkers op zowel de individuele blootstelling aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen als op de aannemelijkheid van een causaal verband tussen die blootstelling en de uiteenlopende gezondheidsklachten. Voor zover de Stichting de individuele belangen van specifieke POMS-medewerkers behartigt op basis van (proces)volmachten, dient de Stichting
niet-ontvankelijk te worden verklaard nu zij niet duidelijk heeft gemaakt welke individuele vorderingen zij hieraan koppelt.

4.8
De Stichting stelt zich op het standpunt ontvankelijk te zijn, daar de bestuursrechtelijke weg tot op heden niet is ingeslagen en daarmee de keuze voor de civielrechtelijke weg nog openstaat, de Stichting zelf geen ambtenaar is, de belangen van de individuele eisers overeenkomen met de belangen van de achterban die de Stichting vertegenwoordigt en de rechtsvorderingen die de Stichting instelt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen strekt. Verder zijn de mate van blootstelling en de aard van de gezondheidsklachten, aldus de Stichting, voor de meeste vorderingen niet relevant.

4.9.1
In het arrest Staat/Vreemdelingenorganisaties (ECLI:NL:HR:2010:BM2314) heeft de Hoge Raad bepaald dat in gevallen waarin de rechtsbescherming van individuele belangen is opgedragen aan de bestuursrechter, de enkele bundeling van hun belangen door een rechtspersoon er niet toe leidt dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan. Dit uitgangspunt is ook van toepassing als een belangenorganisatie niet slechts opkomt voor de (gebundelde) belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, maar tevens voor het algemeen belang van de bescherming van de rechten van een veel grotere groep van personen die diffuus en onbepaald is. Een belangenorganisatie is wel ontvankelijk bij de burgerlijke rechter in haar vorderingen, voor zover zij daarbij opkomt voor belangen van personen die ter zake geen rechtsingang hebben bij de bestuursrechter, of voor zover zij opkomt voor een eigen belang waarvoor zij geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter (ECLI:NL:HR:2015:1296).

4.9.2
Een stichting met volledige rechtsbevoegdheid kan een vordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt (artikel 3:305a BW). Dit vereiste van gelijksoortigheid houdt in dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de gedupeerden kan worden bevorderd. Doorslaggevend voor de vraag of van gelijksoortige belangen sprake is, is of beoordeling van een vordering mogelijk is zonder naar de bijzondere individuele omstandigheden van iedere gedupeerde afzonderlijk te kijken (ECLI:NL:RBOBR:2016:3892). Het gelijksoortigheidsvereiste is dan ook een natuurlijke begrenzing van de reikwijdte van het collectief actierecht. Is het niet mogelijk de vordering te beoordelen zonder rekening te houden met de bijzondere individuele omstandigheden, dan is een collectieve vordering op grond van artikel 3:305a BW uitgesloten.

4.10.1
In het petitum staat dat de Stichting opkomt voor ‘ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen’. Daarmee komt de Stichting op voor een groep die dusdanig diffuus en onbepaald is, dat niet kan worden vastgesteld of hetgeen door de Stichting wordt gevorderd aan de bestuursrechter of aan de burgerlijke rechter dient te worden voorgelegd. Tijdens het pleidooi heeft de Stichting gesteld dat zijzelf geen ambtenaar is, maar wel alle ambtenaren vertegenwoordigt. Voor zover de Stichting daarmee betoogt dat zij in haar hoedanigheid van privaatrechtelijke rechtspersoon wel door de burgerlijke rechter in haar vorderingen dient te worden ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat dit er niet toe kan leiden dat de weg naar de burgerlijke rechter openstaat. In dezen is immers doorslaggevend welke belangen de Stichting vertegenwoordigt. Nu de Stichting nadrukkelijk heeft bepleit voor de belangen van ambtenaren op te komen, en het aan de bestuursrechter is zich te buigen over vorderingen voortvloeiende uit een overheid-ambtenaren-relatie (4.6), dienen deze vorderingen aan de bestuursrechter te worden voorgelegd. Bundeling van belangen door een rechtspersoon leidt er immers niet toe dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan (4.9.1).

4.10.2
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling van de rechtsvorderingen zoals door de Stichting ingesteld - anders dan de Stichting betoogt - wel degelijk naar de bijzondere individuele omstandigheden per (voormalig) POMS-medewerker dient te worden gekeken. Niet alleen maakt de Stichting in haar vorderingen zelf een onderscheid in (onder meer) de duur dat een (voormalig) medewerker werkzaam is geweest in een van de POMS-sites, in de hoedanigheid waarin de medewerker werkzaam was - al dan niet als ambtenaar -, en of er al dan niet sprake is van (het overleden zijn aan) klachten en beperkingen zoals vermeld in de coulanceregeling, maar komt het ook bij de beoordeling van de aansprakelijkheid neer op de individuele omstandigheden van de (voormalig) POMS-medewerker. Van gelijksoortige belangen in de zin van artikel 3:305a BW is dan ook geen sprake.

4.10.3
In de dagvaarding wordt door de Stichting meermalen opgeworpen dat zij opkomt voor (voormalig) POMS-medewerkers op grond van een volmacht of lastgeving. Nu de Stichting nalaat - terwijl de volmacht als de lastgeving door de Staat worden betwist - hiervan bewijs te overleggen, is de rechtbank van oordeel dat de Stichting niet heeft aangetoond op te komen voor de belangen van individuele POMS-medewerkers.

4.10.4
De raadsman van de Stichting heeft het recht op incasso van de buitengerechtelijke advocaatkosten aan de Stichting overgedragen aan de Stichting en haar gemachtigd de vergoeding van deze uren van € 60.000,- van de Staat te vorderen. De gevorderde buitengerechtelijke advocaatkosten zijn aan te merken als een nevenvordering. Beoordeling van een nevenvordering is afhankelijk van de vraag of de gevorderde hoofdvordering is toegewezen. Is dit het geval, dan dient ook de nevenvordering te worden beoordeeld. Nu de Stichting niet kan worden ontvangen in haar hoofdvorderingen, kan zij evenmin in haar nevenvordering worden ontvangen. ECLI:NL:RBLIM:2018:1464