Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 040924 toeslagenaffaire; deelgeschilproc. en desk. bericht niet geschikt vanwege lopend bestuursrechtelijk traject; verzoek onnodig en onterecht ingesteld

RBMNE 040924 toeslagenaffaire; deelgeschilproc. en desk. bericht niet geschikt vanwege lopend bestuursrechtelijk traject; verzoek onnodig en onterecht ingesteld

2De kern van de zaak

2.1.

[verzoekster] is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Dat is ook erkend door De Staat. Over de jaren 2006 t/m 2009 heeft zij te maken gekregen met terugvorderingen van kinderopvangtoeslag voor een bedrag van in totaal ruim € 82.000,00. Dit heeft veel impact op haar leven gehad. [verzoekster] ervaart als gevolg van de problematiek onder meer burn-out klachten en andere psychische klachten.

2.2.

[verzoekster] heeft op 25 november 2021 een definitieve compensatiebeschikking ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen. Op basis van deze beschikking heeft [verzoekster] een compensatiebedrag ontvangen van € 140.560,00 (onder andere een forfaitaire € 20.616,00 voor materiele schade en € 14.000,00 voor immateriële schade). Op 21 januari 2022 heeft [verzoekster] een verzoek gedaan bij de Commissie Werkelijke Schade (‘CWS”) voor aanvullende vergoeding van de werkelijke schade. De CWS heeft daarover een advies uitgebracht aan de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). Die heeft op 3 november 2022 een beschikking gegeven. Op basis van deze beschikking is aan [verzoekster] een aanvullende vergoeding toegekend van € 40.411,00.

2.3.

[verzoekster] stelt dat haar werkelijke materiele schade veel hoger is (ruim een miljoen euro) en is daarom in bezwaar gegaan tegen de beschikking van de UHT. Op dit bezwaarschrift is tot nu toe nog geen beslissing genomen.

3De beoordeling

Het primaire en subsidiaire verzoek van [verzoekster]

3.1.

verzoekt in dit deelgeschil primair om de Staat te bevelen om medewerking te verlenen aan de inschakeling van één of meerdere onafhankelijke deskundigen en om betaling van een voorschot op de vergoeding van de (resterende) schade van [verzoekster] door De Staat. Subsidiair verzoekt [verzoekster] om het verzoekschrift te beschouwen als een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht ex art. 202 lid 2 Rv, als de Rechtbank van oordeel mocht zijn dat deze zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure ex art. 1019w Rv.

De verzoeken lenen zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken zich niet lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Het verzoekschrift van [verzoekster] zal ook niet omgezet worden naar een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht. Dat betekent dat de verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij hiertoe komt.

3.3.

[verzoekster] heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, zoals opgenomen in de artikelen 1019w tot en met 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De deelgeschilprocedure kan worden gevoerd over een geschil omtrent aansprakelijkheid voor schade door letsel, in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen de rechter in een deelgeschilprocedure om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv)).

Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen als de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

3.4.

Bij de beoordeling van de vraag of het verzoek zich leent om in deelgeschil te worden behandeld, is het van belang dat er een bestuursrechtelijk compensatietraject loopt. Volgens [verzoekster] staat dat niet in de weg aan een afwikkeling van de (resterende) schade langs civielrechtelijke weg. De Staat stelt dat het bestuursrechtelijk traject juist wel in de weg staat aan een civielrechtelijke afwikkeling. De Staat heeft tijdens de zitting uitgelegd dat partijen in het bestuursrechtelijke traject in onderhandeling zijn over een mogelijk te sluiten regeling en dat er in dat kader afspraken zijn gemaakt. Die afspraken houden onder meer in dat medisch advies wordt ingewonnen over de vaststelling van de inkomensschade van [verzoekster] die in causaal verband staat met de fouten die De Staat heeft gemaakt. [verzoekster] heeft ter zitting bevestigd dat de afspraken zijn gemaakt. Ze heeft daarbij wel verteld dat haar inkomensschade alleen vergoed zou worden als ze zou meewerken aan die medische expertise. Daarom is zij akkoord gegaan. De medische expertise in het bestuursrechtelijke traject is volgens [verzoekster] niet met voldoende waarborgen omkleed. Zo heeft zij geen invloed op de persoon van de deskundige die het medisch advies geeft en op de vragen die aan de deskundige gesteld worden.

3.5.

De rechtbank is van oordeel dat het voornoemde bestuursrechtelijke pad dat [verzoekster] en De Staat volgen en het feit dat er geen civielrechtelijke route loopt op dit moment, maakt dat de zaak zich nu niet leent voor de deelgeschilprocedure. [verzoekster] heeft (voorstelbare) bezwaren naar voren gebracht over de werkwijze rondom de medische expertise in het bestuursrechtelijke traject, maar zegt tegelijkertijd bereid te zijn om via dat traject de mogelijkheden te verkennen van een regeling (met de UHT). Bij die stand van zaken, waarbij bestuursrechtelijke onderhandelingen lopen, is geen sprake van een impasse van - civielrechtelijke - onderhandelingen die met een deelgeschil doorbroken kan worden. Het is daarbij ook onwenselijk als bestuursrechtelijke en civielrechtelijke expertises (over hetzelfde onderwerp) door elkaar heen gaan lopen. In dat licht is er nu ook onvoldoende grond voor (omzetting naar) een civielrechtelijk voorlopig deskundigenbericht.

3.6.

De conclusie is dat de verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen omdat deze zich niet lenen voor de deelgeschilprocedure.

De kosten van de deelgeschilprocedure

3.7.

Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten. Bij begroting van de kosten dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).

3.8.

Hoewel rechtbank begrijpt dat [verzoekster] – gelet op haar positie en de langlopende juridische geschillen met de Staat – op verschillende manieren probeert om de resterende schade vergoed te krijgen, is de deelgeschilprocedure op dit moment niet de geëigende weg. Dat had de gespecialiseerd advocaat van [verzoekster] – gelet op de stand van zaken – op voorhand ook bekend moeten zijn. De rechtbank is met de Staat van oordeel dat het verzoek gelet op de omstandigheden onnodig en onterecht is ingesteld. De kosten van de behandeling van het verzoek komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Begroting van deze kosten kan derhalve achterwege blijven. ECLI:NL:RBMNE:2024:6129