Rb Rotterdam 071009 ongeval slingerende vrachtwagen; deze reed 9 km te hard, hetgeen onrechtmatige daad oplevert; omkeringsregel van toepassing m.b.t. verder toedracht
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 071009 ongeval slingerende vrachtwagen; deze reed 9 km te hard, hetgeen onrechtmatige daad oplevert; omkeringsregel van toepassing m.b.t. verder toedracht
Op 7 mei 2007 reed [eiser], in een door hem bestuurde personenauto, merk Mercedes, met Belgisch kenteken [kenteken], rond 15.00 u over de A 58 ter hoogte van hectometerpaal 128.5 in de richting van Bergen op Zoom. Hij haalde daar toen een vrachtwagencombinatie, merk Scania, kenteken [kenteken], bestuurd door [gedaagde 3] in.
2.2
Tijdens de inhaalmanoeuvre van [eiser] heeft de vrachtwagen een slingerbeweging gemaakt. [eiser] is daarop, terwijl hij naast de vrachtwagen reed, uitgeweken, heeft de macht over het stuur verloren en is in een slip geraakt. De auto is voor de vrachtwagen langs van de weg geraakt en over de kop geslagen (hierna: het ongeval).
2.3
[eiser] heeft bij het ongeval fysiek letsel opgelopen.
2.3
(...)
4.2 De primaire grondslag van de vordering van [eiser] is zijn stelling, dat [gedaagde 3] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door zijn weggedrag vlak voor het ongeval. [gedaagde 3] heeft namelijk, volgens [eiser], 89 km/u gereden terwijl de geldende maximumsnelheid ter plaatse 80 km/u was en dus te hard; daarbij komt, dat er op dat moment daar sprake was van regen en een krachtige wind met harde windstoten haaks op de weg, en dat [gedaagde 3] zijn rijgedrag aan die omstandigheden niet heeft aangepast en aldus de (veiligheids)norm van art. 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft geschonden. Die norm strekt (mede) tot het voorkomen van gevaar en schade in het verkeer; het gevaar is door de normschending vergroot en heeft zich blijkens het ongeval verwezenlijkt. Doordat [gedaagde 3] te snel reed is immers de kans op slingeren vergroot en is ook de door de vrachtwagen tijdens het slingeren afgelegde afstand vergroot.
[eiser] meent dat daarom het causaal verband tussen de schade van [eiser] tengevolge van het ongeval en het onrechtmatige gedrag van [gedaagde 3] aangenomen moet worden behoudens tegenbewijs door Allianz c.s. (de zogenaamde omkeringsregel).
In elk geval heeft [gedaagde 3] de op hem rustende zorgvuldigheidsplicht als beroepsmatig bestuurder van een zware vrachtwagencombinatie (met het daaruit voortvloeiende Betriebsgefahr) ten opzichte van [eiser] in zijn lage personenauto, welke verplichting (ver)gelijk(baar) is aan/met de uit art. 185 WVW voortvloeiende verplichting, geschonden en heeft hij daarom onrechtmatig gehandeld.
Tenslotte meent [eiser] dat de omstandigheid dat hij zeer ernstige schade heeft opgelopen (een dwarslaesie in de nek, waardoor hij vrijwel geheel verlamd is, met alle gevolgen van dien) waarvan hem geen enkel verwijt te maken valt, het maatschappelijk onaanvaardbaar en daarmee in strijd met de redelijkheid en billijkheid doet zijn dat die schade onvergoed zou blijven.
4.3 Allianz c.s. hebben de snelheidsovertreding betwist en hebben voorts gesteld, dat de vrachtwagen weliswaar licht heeft geslingerd, doch daarbij niet buiten de grenzen van zijn rijbaan is gekomen.
Voorts menen zij, dat [eiser] zelf schuld heeft aan het ongeval.
4.4 Zoals uit 2.1 en 2.2 blijkt, zijn partijen het over de grote lijnen van het ongeval eens. Zij twisten weliswaar over de vraag of dit als een eenzijdig ongeval moet worden beschouwd, maar dat is een terminologische kwestie die niet van belang is voor de te nemen beslissing; duidelijk is in elk geval dat van aanraking tussen de beide voertuigen geen sprake is geweest.
Een zeer relevant geschilpunt is wel of [gedaagde 3] al dan niet vlak voor het ongeval de maximumsnelheid heeft overschreden.
Vast staat, dat [gedaagde 3] zelf tegen de politie-ambtenaar die hem na het ongeval ondervroeg heeft verklaard dat hij 89 km/u reed. Tegen die achtergrond is de betwisting door Allianz c.s. van de snelheidsovertreding met de algemene stelling dat snelheidsmeters van voertuigen vaak een lichte afwijking naar boven vertonen onvoldoende gemotiveerd. Voor het overige baseren Allianz c.s. zich op de door hen bij dupliek overgelegde tachograafschijf. Nu [gedaagde 3] zich daarover nog niet heeft kunnen uitlaten dient hij in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld dat alsnog te doen. Omdat hij echter, gelet op het navolgende, daarbij geen belang heeft zal de rechtbank daartoe niet overgaan.
Als de gegevens van de tachograafschijf worden bezien in relatie tot het door de politie genoteerde tijdstip van het ongeval - 15.08 uur - blijkt, dat de vrachtwagen volgens de schijf toen stil stond. Dat is evident niet in overeenstemming met de werkelijkheid; op het moment van het ongeval was de vrachtwagen nog in beweging, pas daarna is de vrachtwagen gestopt.
Er kan dus geen andere conclusie zijn dan deze, dat de klok van de tachograaf en de klok die is gehanteerd voor de bepaling van het tijdstip in het proces-verbaal van politie niet geheel gelijk stonden. Uit de tachograafschijf blijkt voorts, dat de vrachtwagen iets eerder - rond 15.00 uur op de interne klok - duidelijk sneller dan 80 km/u, en wel bijna 90 km/u heeft gereden. Allianz c.s. betwisten ook niet dat [gedaagde 3] toen 89 km/u reed, zij menen dat [gedaagde 3] toen accelereerde om naar een andere versnelling te schakelen.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat 89 km/u de snelheid geweest is waarmee de vrachtwagen reed ten tijde van het ongeval.
4.5 Nu dus vast staat dat [gedaagde 3] als chauffeur van een vrachtwagencombinatie de ter plaatse geldende maximumsnelheid met 9 km/u heeft overschreden in een situatie waarin sprake is van regen en wind, met windstoten tot windkracht 7, doet zich de vraag voor of daarmee een veiligheidsnorm is geschonden.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De norm dat een weggebruiker zijn snelheid dient aan te passen aan de concrete omstandigheden vloeit voort uit art. 5 WVW 1994 in samenhang met art. 19 RVV 1990 en strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar, te weten het gevaar dat zich een verkeersongeval voordoet. Een ongeval kan de vorm aannemen van een aanrijding, maar ook die van het van de weg raken en over de kop slaan van een ander voertuig dan het voertuig dat zijn snelheid niet had aangepast, zonder dat de beide voertuigen elkaar raken, zoals zich hier heeft voorgedaan.
Zoals de Hoge Raad nog betrekkelijk recent nader heeft toegelicht is voor de door [eiser] verlangde toepassing van de omkeringsregel niet alleen vereist dat het gaat om schending van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen, maar ook dat dit gevaar door de normschending in het algemeen aanmerkelijk wordt vergroot.
Aan laatstbedoelde eis is in dit geval voldaan. Hoewel, gelet op de wetten van de natuurkunde, niet kan worden staande gehouden dat het vergroten van de snelheid in voorwaartse richting de gevoeligheid van de vrachtwagen voor de zijwaartse kracht van de wind heeft doen toenemen, is het wel zo dat bij een grotere snelheid de afstand die wordt afgelegd in de tijd die de chauffeur nodig heeft om te reageren op een windvlaag toeneemt. Dat betekent, dat als de vrachtwagen slingert als gevolg van de wind, deze slingerbeweging bij hoge snelheid langer zal voortduren totdat de chauffeur kan ingrijpen. Een langer voortdurende slingerbeweging leidt tot een grotere uitslag van het voertuig. Op een snelweg, waar naast elkaar motorvoertuigen rijden met aanzienlijke, al dan niet verschillende, snelheden kan zelfs een kleine aanraking tussen twee voertuigen desastreuze gevolgen hebben. In het algemeen neemt dus de kans op een ongeval toe.
Omdat, naar in confesso is, in dit geval de vrachtwagen “gepakt” werd door de wind, met slingeren van de vrachtwagen tot gevolg, nam door de hogere snelheid ook in concreto de kans op een ongeval aanzienlijk toe.
Er is derhalve sprake van een toerekenbare onrechtmatige daad (gesteld noch gebleken is immers dat of waarom dit gedrag aan [gedaagde 3] niet zou kunnen worden toegerekend) die bestaat in het overtreden van een veiligheidsnorm, waardoor het gevaar op schade als de onderhavige is vergroot. Noodzakelijk is dan nog, dat (eiser aannemelijk maakt dat) dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.
Ook aan die eis is voldaan; het ligt immers voor de hand dat [eiser], die bezig was met een inhaalmanoeuvre, zich door de - langer durende en daardoor heviger- slingerbeweging van de vrachtwagen, welke vrachtwagen zijn auto plotseling zeer dicht naderde, genoodzaakt zag tot het uitvoeren van een snelle koerscorrectie en daarbij de macht over het stuur verloor.
Dat betekent, dat de omkeringsregel toegepast dient te worden en dat voorshands wordt aangenomen dat het ongeval is veroorzaakt door de toerekenbare onrechtmatige daad van [gedaagde 3].
Allianz c.s. hebben op dit punt echter gemotiveerd verweer gevoerd. Zij zullen dan ook, desgewenst, worden toegelaten tot tegenbewijs. Dat tegenbewijs dient dan te zien op het ontbreken van causaal verband tussen de onrechtmatige daad en het ongeval.
4.6 Die bewijslevering kan tevens worden benut om aan te tonen dat sprake is van eigen schuld, bestaande in het onvoldoende voorzichtig inhalen en niet adequaat reageren aan de zijde van [eiser], zoals Allianz c.s. voorts hebben gesteld; Allianz c.s. dragen van die stelling volgens de regel van art. 150 Rv de bewijslast en voor de hand ligt dat het (grotendeels) om dezelfde getuigen zal gaan.
Voor zover [eiser] meent dat het beroep op eigen schuld reeds thans verworpen moet worden omdat het onvoldoende gemotiveerd is wordt dat standpunt verworpen. Op [eiser] als bestuurder van een personenauto rustte immers ook een verplichting om zijn weggedrag adequaat aan te passen aan de omstandigheden, gedrag van andere weggebruikers daaronder begrepen. Dat geldt te meer nu sprake was van een door hem ingezette inhaalmanoeuvre. Als dus juist is dat hij niet adequaat heeft gereageerd op de slingerbeweging van de vrachtwagen kan sprake zijn van schuld aan zijn zijde. Dat de gevolgen van het ongeval voor hem zeer ernstig zijn geweest doet daaraan op zichzelf niet af.
4.7 Als Allianz c.s. slagen in het onder 4.5 bedoelde bewijs, zal de vordering worden afgewezen. Er rust op [gedaagde 3] geen risicoaansprakelijkheid en [eiser] kan ook niet gelijk gesteld worden met een voetganger of fietser. De norm van art. 185 WVW is niet, ook niet bij wijze van analogie, van toepassing; het verschil in omvang tussen een personenauto en een vrachtwagen is daartoe niet toereikend. De subsidiaire grondslag kan de vordering dus niet dragen.
Ook de meer subsidiaire grondslag, de werking van de redelijkheid en billijkheid in het licht van de ernst van de schade, biedt naar geldend Nederlands recht geen basis voor toewijzing.
Als [gedaagde 3] niet aansprakelijk is zijn [gedaagde 2] en Allianz dat evenmin, nu zij slechts worden aangesproken in hun hoedanigheid van werkgever van [gedaagde 3] en eigenaar van de vrachtwagen respectievelijk verzekeraar van [gedaagde 2].
4.8 Als Allianz c.s. niet slagen in het tegenbewijs is [gedaagde 3] in beginsel aansprakelijk voor de schade van [eiser] tengevolge van dat ongeval. Dat Allianz, uit hoofde van de WAM, aansprakelijk is als [gedaagde 3] dat is wordt niet betwist. Voor zover [gedaagde 2] betwist dat zij als werkgever aansprakelijk is, is die betwisting onvoldoende gemotiveerd, nu kennelijk niet in geschil is dat [gedaagde 3] ten tijde van het ongeval de vrachtwagen bestuurde in het kader van zijn dienstverband als vrachtwagenchauffeur met [gedaagde 2].
Over de vraag of het hier hoofdelijke aansprakelijkheid betreft kunnen partijen zich desgewenst nader uitlaten. Voorlopig gaat de rechtbank ervan uit dat, als er een vergoeding moet worden betaald, Allianz dat zal doen.
4.9 In het onder 4.8 bedoelde geval zal, aan de hand van de dan beschikbare gegevens, ook het zogenaamde Betriebsgefahr en meer in het algemeen een eventuele billijkheidscorrectie aan de orde zijn en voorts, naar aanleiding van de bewijslevering, een oordeel kunnen worden gegeven over de schuldverdeling en daarmee, per saldo, over het deel van de schade dat voor vergoeding door Allianz c.s. in aanmerking komt.
Partijen kunnen daaromtrent in de conclusies na enquête een nader standpunt innemen.
4.10 In de huidige situatie komt het prematuur voor om reeds in detail in te gaan op de omvang van de schade. Wel zal, uit proceseconomische overwegingen, direct aansluitend aan de getuigenverhoren, (of, als Allianz c.s. afzien van getuigenbewijs, separaat) een comparitie van partijen worden gelast om met partijen te bespreken wat in voorkomend geval de meest geëigende wijze is om te komen tot vaststelling van de in aanmerking te nemen schade.
Daarbij zal in elk geval het volgende aan de orde zijn:
-beoogt [eiser] met zijn vordering de schade deels te doen vaststellen in deze procedure en voor het overige verwijzing naar de schadestaat? Is vaststelling in deze procedure mogelijk en zo neen, waarom en in hoeverre niet?
-bestaat intussen duidelijkheid over de door de Belgische instanties te betalen bijdragen?
-is er inmiddels een medische eindtoestand bereikt?
-is er nog behoefte aan nadere medische informatie?
Voor het geval die laatste twee vragen bevestigend wordt beantwoord overweegt de rechtbank reeds thans, dat, als gekomen wordt tot vaststelling van de schade in deze procedure, het in de rede ligt dat door de rechtbank een medisch deskundige wordt benoemd en wellicht, in aansluiting daarop in verband met de aard van de schade ook een verzekeringsarts en/of een arbeidskundige. De disciplines, en namen van en de te stellen vragen aan de deskundige(n) kunnen ter comparitie besproken worden. LJN BL1587