Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 130906 file, vermeend doordrukken, vordering van doorgedrukte partij, omkeringsregel

Rb Rotterdam 13-09-06 file, vermeend doordrukken, vordering van doorgedrukte partij, toepasselijkheid omkeringsregel
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] (mede) aansprakelijk is voor de door [X] bij het ongeval opgelopen schade.
Axa heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de schade van [X] is ontstaan omdat [gedaagde] door tegen [Y] aan te rijden, [Y] heeft doorgedrukt tegen de auto van [X] aan en [gedaagde] derhalve volledig de schade van [X] heeft veroorzaakt.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat Axa de bewijslast draagt van deze stelling, nu zij zich op de rechtsgevolgen in haar voordeel daarvan beroept. In het kader van deze bewijslevering heeft Axa in een voorlopig getuigenverhoor een aantal getuigen doen horen. Daar alle partijen bij het voorlopig getuigenverhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de daarbij afgelegde verklaringen ingevolge het bepaalde in artikel 192 lid 1 Rv dezelfde bewijskracht als waren zij in deze procedure afgelegd.
5.3
Axa heeft in enquête als getuigen doen horen [gedaagde], [Y], [Van K] en [K]; in contra-enquête heeft [gedaagde] als getuige doen horen [X].
5.4
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen niet kan volgen dat er bij de aanrijdingen sprake is geweest van doordrukken door [gedaagde]. Slechts [Y] verklaart dat zulks het geval is geweest, maar deze verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig. [Y] heeft namelijk zowel direct na het ongeval tegenover de politie, alsook in de tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak geheel anders verklaard, namelijk dat hij eerst tegen [X] is aangereden en [gedaagde] vervolgens tegen hem is aangereden. Nu het bewijs niet is geleverd en Axa geen nader concreet bewijsaanbod op dat punt heeft gedaan, bestaat er geen aanleiding Axa nader bewijs op te dragen. De rechtbank zal dan ook aan de stelling van Axa dat [gedaagde] [Y] heeft doorgedrukt tegen de auto van [X] aan, voorbij gaan en er voor het vervolg van uitgaan dat [Y] eerst tegen [X] is aangereden en [gedaagde] vervolgens tegen [Y].
5.5
Vervolgens komt de vraag aan de orde of bij deze toedracht [gedaagde] mede aansprakelijk is voor de schade die [X] heeft geleden. Een vereiste hiervoor is dat er causaal verband bestaat tussen de door [gedaagde] gemaakte fout (het aanrijden van [Y]) en de door [X] geleden schade. Axa heeft gesteld dat dit causale verband gegeven is, nu door de fout van [gedaagde] een risico ter zake van het ontstaan van de schade in het leven is geroepen en dit risico zich heeft verwezenlijkt.
De rechtbank begrijpt Axa aldus dat zij zich op de “omkeringsregel” heeft beroepen, waarbij het bestaan van het conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade wordt aangenomen. Voor de toepassing van deze regel is echter niet alleen nodig dat er sprake is van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van de schade bij de ander te voorkomen, maar ook dat degene die zich op de schending van deze norm beroept, bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. In het onderhavige geval moet dus aannemelijk zijn dat [gedaagde] door [Y] aan te rijden de schade van [X] (mede) heeft veroorzaakt.
5.6
[Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt en aangevoerd dat niet hij maar [Y] de gehele schade van [X] heeft veroorzaakt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle overige omstandigheden, Axa vervolgens niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gevaar zich wel heeft verwezenlijkt en dat [gedaagde] door tegen [Y] aan te rijden de schade van [X] (mede) heeft veroorzaakt. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de volgende omstandigheden. De auto [Y] had na de aanrijding aan de achterzijde, in tegenstelling tot de voorzijde én de achterkant van de auto van [X], slechts geringe schade (€ 659,13). Voorts staat vast dat [Y], eveneens in tegenstelling tot [gedaagde], in verband met zijn rijgedrag is veroordeeld wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet en dus aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal opgemaakt door de ter plaatse gekomen verbalisanten dat de schade aan de auto van [X] onmogelijk kon zijn opgelopen doordat [gedaagde] op [Y] was gebotst. Ook uit de afgelegde getuigenverklaringen volgt niet dat de gedragingen van [gedaagde] tot de schade, dan wel een deel daarvan, van [X] hebben geleid. Onder deze omstandigheden, is dus niet aannemelijk dat het gevaar zich door de fout van [gedaagde] heeft verwezenlijkt en het conditio sine qua non-verband een gegeven is. Het is dan aan AXA om feiten en omstandigheden te stellen en zonodig te bewijzen waaruit het causaal verband tussen de aan [gedaagde] verweten gedraging en de door [X] geleden schade volgt.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat Axa zodanige feiten en/of omstandigheden niet heeft gesteld. Bij gebreke daarvan dient de vordering van Axa in zijn geheel te worden afgewezen
LJN AY8957