Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 040521 geen letsel; bewindvoerder heeft € 130.054,43 schade veroorzaakt en dient terug te betalen

GHARL 040521 geen letsel; bewindvoerder heeft € 130.054,43 schade veroorzaakt en dient terug te betalen

5
De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Voorts geldt op grond van artikel 1:445 lid 5 BW in combinatie met artikel 1:362 BW dat de kantonrechter de schade kan vaststellen die de betrokkene heeft geleden door het tekortschietende bewind van de bewindvoerder en de bewindvoerder kan veroordelen die schade aan de betrokkene te vergoeden.

5.2
Aan het hof ligt de vraag voor of [verzoekster] in de zorg van een goed bewindvoerder (toerekenbaar) is tekortgeschoten en, zo ja, of zij de als gevolg daarvan ontstane schade aan de betrokkene dient te vergoeden.

5.3
Het hof sluit zich aan bij de onderbouwing die de kantonrechter in de bestreden beschikking heeft gegeven, neemt de overwegingen na eigen onderzoek over en voegt daaraan nog het volgende toe.

5.4
De eerste grief van [verzoekster] ziet op het tekortschieten van [verzoekster] in de zorg van een goede bewindvoerder, of het tekortschieten [verzoekster] ten volle is toe te rekenen en of [verzoekster] hiervoor aansprakelijk is. [verzoekster] geeft aan niet te ontkennen dat de geestelijke gesteldheid en gezondheid van de betrokkene zodanig is dat hij zijn wil niet meer geheel kan bepalen maar volgens haar kon hij dit in 2012 en 2016 nog wel en heeft hij toen aangegeven dat [verzoekster] en hun zoon een auto konden aanschaffen van zijn geld. De betrokkene is in 2012 onder bewind gesteld omdat hij als gevolg van fors cognitief verval door de ziekte van Korsakov niet in staat was zijn wil te bepalen. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier te vinden waaruit geconcludeerd kan worden dat de toestand van de betrokkene sinds 2012 is verbeterd. Vanaf de instelling van het bewind was [verzoekster] , als bewindvoerder, degene die de beslissingen nam over de uitgaven die ten laste van het vermogen van de betrokkene werden gedaan. Voor het maken van grote uitgaven diende zij vooraf toestemming te vragen aan de kantonrechter. Nog daargelaten dat niet blijkt dat de betrokkene toestemming heeft gegeven en in staat was toestemming te geven voor de aanschaf van de auto’s, was de betrokkene niet meer degene bij wie de verantwoordelijkheid lag voor dergelijke beslissingen.

Hoewel [verzoekster] daarnaast aangeeft dat het tekortschieten haar niet ten volle is toe te rekenen omdat ze tot en met 2015 met goedkeuring van de kantonrechter rekening en verantwoording heeft afgelegd, is het hof van oordeel dat de goedkeuring van de kantonrechter [verzoekster] niet ontslaat van haar verantwoordelijkheid, wanneer achteraf blijkt dat zij uitgaven heeft gedaan die in strijd zijn met goed bewindvoerderschap. De controle betreft een marginale controle op basis van de financiële gegevens die de bewindvoerder de kantonrechter verstrekt. Daarbij kan niet worden verwacht dat deze zover gaat dat het een bewindvoerder vrijwaart mocht nadien blijken dat er schadeveroorzakend is gehandeld jegens de betrokkene. Deze grief faalt derhalve.

5.5.
De tweede grief van [verzoekster] ziet op de hoogte van het door [verzoekster] te vergoeden bedrag en de door [verweerster] gemaakte kosten. [verzoekster] heeft betoogd dat op het schadebedrag een bedrag wegens een vergoeding voor bewindvoering en wegens gemaakte kosten in mindering gebracht moet worden. Nog los van het gegeven dat een (gedeelte van het) verzoek om een vergoeding verjaard is, had de kantonrechter [verzoekster] , zoals voorgeschreven in de LOVCK richtlijnen, vooraf toestemming moeten verlenen voor een vergoeding. Een verzoek om een vergoeding met terugwerkende kracht is hierbij niet aan de orde. De overige door [verzoekster] opgevoerde kosten van het bewindvoerderschap zijn door haar niet onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen.

Voor wat betreft de woonkosten van de zoon van [verzoekster] en de betrokkene oordeelt het hof als volgt. Aangezien er een huurovereenkomst was opgemaakt, kan van de zoon van [verzoekster] en de betrokkene verwacht worden dat hij de huur dan ook betaalt. Dat er kosten zijn gemaakt voor onderhoud van de woning wordt door [verzoekster] in zijn geheel niet onderbouwd.

Ter zitting heeft [verweerster] desgevraagd uitgelegd dat de post ‘boodschappen boven € 50,-’ op dit bedrag van € 50,- is gesteld omdat dit een gemiddeld bedrag aan weekgeld is in een situatie als die van de betrokkene. Uit coulance naar [verzoekster] is naar alle bedragen boven dit gemiddelde van € 50,- gekeken en niet naar de kleinere bedragen. Door [verzoekster] is daarnaast ook op dit punt onvoldoende onderbouwd dat (een deel van) de € 3.429,14 aan boodschappen, € 45.000,- aan geldopnames kantoor en € 12.530,- aan opnames met de bankpas aan de betrokkene zijn besteed. Dit is derhalve voor rekening en risico van [verzoekster] .

Over de geldopname van € 45.000,- oordeelt het hof als volgt. Daargelaten de vraag naar de aanvaardbaarheid van het verlagen van het vermogen van de betrokkene met slechts als doel de hoogte van de AWBZ-bijdrage te verlagen, stelt het hof vast dat een deel van dit bedrag (€ 15.000,-) ten behoeve van de zoon is gebruikt voor de aanschaf van een caravan. Voor zover is gesteld dat de betrokkene hier akkoord voor heeft gegeven en kon geven verwijst het hof naar hetgeen hieromtrent onder 5.4 is aangegeven. Daarnaast is onduidelijk wat er met de rest van de € 45.000,- is gebeurd. Ook dit is voor rekening en risico van [verzoekster] . Ten slotte had het ook op de weg van [verzoekster] gelegen om te onderbouwen dat er rekening dient te worden gehouden met een teruggestort bedrag van € 10.000,-. Er zit weliswaar een rekeningoverzicht tussen de stukken waarop is te zien dat een bedrag van € 10.000,- op de rekening van de betrokkene is gestort door de garage [E] maar het blijft onduidelijk waar dit bedrag op ziet. [verzoekster] heeft ter zitting weliswaar gesteld dat dit bedrag ziet op de inruil van de auto van de zoon maar dit blijkt niet uit de stukken. Daarnaast zou dit betekenen dat deze auto dan in een half jaar € 9.000,- minder waard is geworden, dit acht het hof niet zonder meer aannemelijk. Ook deze grief slaagt derhalve niet.

5.6
Ter zitting heeft mr. Jeuring voor wat betreft de kosten van [verweerster] een nota overgelegd. Uit pragmatische overwegingen zal het hof het dictum van de bestreden beschikking vernietigen en het factuurbedrag toevoegen. De nota ziet er als volgt uit:
€ 1.017,-
ex 21% btw
€ 213,57

____________

Totaal € 1.230,57

ECLI:NL:GHARL:2021:4613