Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 120424 Mishandeling in Griekenland door onder curatele gestelde 18-jarige zoon; schending hoor en wederhoor en onbegrijpelijke beoordeling stelplicht en bewijslast naar Grieks recht;

HR 120424 Mishandeling in Griekenland door onder curatele gestelde 18-jarige zoon; vernietiging vanwege schending hoor en wederhoor en onbegrijpelijke beoordeling stelplicht en bewijslast naar Grieks recht;

in vervolg op:
PHR 081223 Vlas; mishandeling in Griekenland door onder curatele gestelde 18-jarige zoon; Grieks recht;

 

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [moeder/curator] is de curator van haar zoon [zoon/curandus], die is geboren op [geboortedatum] 1993. [zoon/curandus] is in 2011 onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis.

(ii) Tussen eind april en begin mei 2013 zijn [moeder/curator] en [zoon/curandus] samen met andere familieleden op Kreta geweest. Rond 5 mei 2013 is [moeder/curator] met de familie teruggekeerd naar Nederland. [zoon/curandus] is op eigen initiatief op Kreta achtergebleven om te werken in het animatieteam van het hotel waar de familie verbleef.

(iii) Op 5 mei 2013 is [moeder van het slachtoffer] met haar zoons [slachtoffer] en [broer van het slachtoffer], toen 11 en 5 jaar oud, naar Kreta gekomen. Zij verbleven in het hotel waar [zoon/curandus] in het animatieteam werkte.

(iv) In de avond van 14 mei 2013 heeft [zoon/curandus] [slachtoffer] zwaar mishandeld. [slachtoffer] heeft daarbij zeer ernstig en deels onherstelbaar letsel opgelopen.

2.2

[slachtoffer en moeder] vorderen in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, voor recht te verklaren dat [moeder/curator], in haar hoedanigheid van curator van [zoon/curandus], onrechtmatig heeft gehandeld jegens [moeder van het slachtoffer] en [slachtoffer] en gehouden is de door hen geleden en nog te lijden schade te vergoeden, en [moeder/curator], uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat. [slachtoffer en moeder] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [moeder/curator] haar zorgplicht heeft geschonden door [zoon/curandus] zonder toezicht en zonder voldoende medicatie in Griekenland achter te laten.

2.3

De rechtbank1 heeft voor recht verklaard dat [moeder/curator] in haar hoedanigheid van curator van [zoon/curandus] jegens [moeder van het slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die [moeder van het slachtoffer] en [slachtoffer] hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van de mishandeling van [slachtoffer] door [zoon/curandus], en heeft [moeder/curator], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat.

2.4

Het hof heeft bij tussenarrest2 het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank toegewezen. Bij eindarrest heeft het hof3 het vonnis van de rechtbank vernietigd, de vorderingen van [slachtoffer en moeder] afgewezen en [slachtoffer en moeder] veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door [moeder/curator] krachtens het bestreden vonnis is betaald. Het hof heeft daartoe, voor zover in cassatie relevant, het volgende overwogen.

Tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering op grond van art. 4 lid 1 en art. 15 Verordening Rome II4 beoordeeld moet worden naar Grieks recht, hebben partijen geen bezwaar gemaakt. Het hof zal Grieks recht toepassen. (rov. 6.2)

Volgens de rapportage van het Internationaal Juridisch Instituut bepaalt art. 923 Grieks Burgerlijk Wetboek (hierna: GBW) het volgende: “Whoever has the supervision of a person under age or of a person placed under judicial assistance is liable for the damage that such persons unlawfully cause to a third party, unless he proves that he has exercised properly the duty of supervision or that the damage could not have been avoided.”. (rov. 6.14)

Toepassing van art. 923 GBW vereist dat een plicht bestaat om toezicht te houden. In dit geval zou sprake kunnen zijn van een dergelijke plicht gezien de rechtsgeldige ondercuratelestelling van [zoon/curandus], met benoeming van [moeder/curator] als curator. (rov. 6.15)

Voor de rechtsfiguur van de Nederlandse curatele geldt dat bij de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangenbehartiging, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, ook (enig) feitelijk toezicht van de curator op het doen en laten van de curandus verwacht kan worden. De omvang van de zorgplicht van de curator als toezichthouder wordt enerzijds bepaald door het risico dat de curandus, gezien de aard van zijn stoornis, voor derden veroorzaakt en anderzijds de bezwaarlijkheid van de eventueel door de curator te nemen voorzorgsmaatregelen. Voorts moet het risico dat de curandus voor derden veroorzaakt voor de curator kenbaar zijn of behoren te zijn. (rov. 6.16-6.17)

De door [moeder/curator] in haar hoedanigheid van curator te betrachten zorgplicht geldt ook buiten Nederland. Art. 923 GBW kan daarom worden toegepast op een situatie waarin sprake is van een Nederlandse ondercuratelestelling. Beoordeeld moet worden of [moeder/curator] in haar hoedanigheid van curator van [zoon/curandus] voldoende toezicht heeft gehouden op [zoon/curandus], of dat de schade niet voorkomen had kunnen worden als bedoeld in art. 923 GBW. (rov. 6.18-6.20)

[moeder/curator] heeft de zorg betracht die in de concrete omstandigheden van het geval redelijkerwijs van haar kon worden verlangd. Geen van de stoornissen van [zoon/curandus] (lichte vorm van autisme, beperkte borderline stoornis en een concentratiestoornis (ADHD)) brengt een verhoogd risico op gewelddadig gedrag mee. Daarnaast heeft [zoon/curandus] een verstandelijke beperking, wat op zichzelf evenmin een verhoogd risico op gewelddadig gedrag vormt. [zoon/curandus] gebruikte ten tijde van de mishandeling als medicatie al geruime tijd Concerta met als werkzame stof methylfenidaat. Van deze stof is volgens de bijsluiter die [moeder/curator] heeft overgelegd als bijwerking bekend dat bij gebruik ervan sprake kan zijn van agressief gedrag, maar in de bijsluiter is niets vermeld over agressief gedrag wanneer het gebruik van het medicijn plotseling wordt gestaakt. [moeder/curator] heeft onweersproken aangevoerd dat [zoon/curandus] vóór de mishandeling, ook in de jaren na de periode van zijn behandeling in een instelling die in 2011 was afgerond, geen intensieve begeleiding in het dagelijkse leven kreeg, zelfstandig naar school en stage ging, zelfstandig met vrienden omging en vaker zelfstandig met vakantie ging. [moeder/curator] heeft ten slotte onweersproken gesteld dat [zoon/curandus] zich niet eerder aan gewelddadig gedrag schuldig had gemaakt. Het risico op mishandeling van [slachtoffer], als [zoon/curandus] zonder haar toezicht in Griekenland zou achterblijven, was daarom niet voorzienbaar voor [moeder/curator]. (rov. 6.22)

[moeder/curator] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij met (de staf en de directeur van) het hotel afspraken heeft gemaakt over het verblijf van [zoon/curandus], zijn medicatie en zijn werkzaamheden in het hotel. De medische achtergrond van [zoon/curandus] was niet zodanig dat van [moeder/curator] meer verwacht had mogen worden dan ze stelt te hebben gedaan. Weliswaar wordt door [slachtoffer en moeder] (gedeeltelijk) betwist dat [moeder/curator] de door haar gestelde afspraken met het hotel heeft gemaakt, maar die betwisting hebben [slachtoffer en moeder] niet of onvoldoende nader onderbouwd. Tussen partijen staat bovendien niet ter discussie dat [moeder/curator] aan medewerkers van het hotel heeft duidelijk gemaakt dat [zoon/curandus] wegens zijn ondercuratelestelling niet handelingsbekwaam was, wat impliceert dat zij met hen gesproken zal hebben over de vereiste zorg en aandacht voor [zoon/curandus]. (rov. 6.23)

Bovendien is voldoende aannemelijk gemaakt dat [moeder/curator] de mishandeling van [slachtoffer] feitelijk ook niet had kunnen voorkomen als zij met [zoon/curandus] in Griekenland zou zijn gebleven. Haar was immers onbekend dat [zoon/curandus] zo extreem gewelddadig kon zijn, noch kende zij de aanleiding voor het in deze zaak gepleegde geweld. [moeder/curator] heeft betwist dat haar bekend was dat [zoon/curandus] op Kreta een mes had aangeschaft dat hij bij zich droeg. De mishandeling moet bovendien in zeer korte tijd gepleegd zijn. Uit niets blijkt verder dat [zoon/curandus] niet gewelddadig was geworden wanneer [moeder/curator] er dagelijks op had toegezien dat hij zijn medicatie innam. Voor zover [slachtoffer en moeder] een ander standpunt aan de vordering ten grondslag hebben gelegd, hebben zij dat, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door [moeder/curator], onvoldoende onderbouwd. Ook ontbreekt een gespecificeerd bewijsaanbod op dit punt. (rov. 6.24)

Rekening houdend met het overwegend beschermende karakter van de ondercuratelestelling naar Nederlands recht, is [moeder/curator] in haar rol van curator niet tekortgeschoten en heeft zij voldoende toezicht op [zoon/curandus] gehouden. [moeder/curator] was niet gehouden tot het (persoonlijk) uitoefenen van permanent toezicht op [zoon/curandus]. Voor haar was immers geenszins voorzienbaar dat [zoon/curandus] zonder permanent toezicht (extreem) gevaarlijk gedrag zou (kunnen) vertonen. [moeder/curator] heeft door afspraken te maken met medewerkers van het hotel op Kreta over het verblijf van [zoon/curandus] na haar eigen vertrek uit Griekenland voldoende gedaan om te voorzien in de zorg en aandacht die [zoon/curandus] nodig had. Op [moeder/curator] rustte in haar hoedanigheid van curator geen verplichting om [zoon/curandus] te dwingen met haar terug te keren naar Nederland. [moeder/curator] heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat zij het gewelddadig optreden van [zoon/curandus] evenmin had kunnen voorkomen wanneer zij met [zoon/curandus] in Griekenland was achtergebleven. [moeder/curator] is niet op grond van art. 923 GBW aansprakelijk voor de schade die [slachtoffer en moeder] hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van de mishandeling van [slachtoffer] door [zoon/curandus]. (rov. 6.25)

3Beoordeling van het middel

3.1.1

Het middel richt diverse klachten tegen het oordeel van het hof.

3.1.2

Voor zover het middel berust op stellingen naar aanleiding van een voor het eerst in cassatie overgelegde ‘legal opinion’ over Grieks recht, kan het niet tot cassatie leiden. Een onderzoek van die stellingen stuit af op het bepaalde in art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO.5

3.2.1

De onderdelen 1A en 1C van het middel klagen onder meer dat het hof – anders dan het in rov. 6.22 van het eindarrest heeft gedaan – niet mocht uitgaan van de juistheid van de stelling van [moeder/curator] in haar memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep dat uit de bijsluiter van de door [zoon/curandus] gebruikte medicatie zou volgen dat het staken van het gebruik van de medicatie geen gewelddadig gedrag zou veroorzaken of beïnvloeden, althans dat de bijsluiter niet vermeldt dat agressie, geweld of woede het gevolg zijn van het abrupt staken van het gebruik van de medicatie, zonder [slachtoffer en moeder] in de gelegenheid te stellen daarop te reageren.

3.2.2

Deze klachten slagen. Partijen hebben na de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, waarbij [moeder/curator] de bijsluiter als productie heeft overgelegd, geen proceshandelingen meer verricht. Het hof heeft vervolgens arrest gewezen en heeft in rov. 6.22 de inhoud van de bijsluiter en hetgeen [moeder/curator] daarover heeft gesteld aan zijn beslissing ten grondslag gelegd. Het beginsel van hoor en wederhoor, neergelegd in art. 19 Rv en mede gewaarborgd in art. 6 lid 1 EVRM, brengt mee dat het hof niet mocht uitgaan van de juistheid van de stellingen van [moeder/curator] en de inhoud van de bijsluiter, zonder [slachtoffer en moeder] in de gelegenheid te stellen daarop te reageren.6

3.3.1

Gegrondbevinding van de hiervoor in 3.2.1 vermelde klachten van de onderdelen 1A en 1C brengt mee dat de oordelen van het hof in het eindarrest dat [moeder/curator] de zorg heeft betracht die in de concrete omstandigheden van het geval redelijkerwijs van haar kon worden verlangd (rov. 6.21) en dat het risico op mishandeling van [slachtoffer], als [zoon/curandus] zonder het toezicht van [moeder/curator] in Griekenland zou achterblijven, niet voorzienbaar was voor [moeder/curator] (rov. 6.22) niet in stand kunnen blijven. Na verwijzing zullen deze kwesties opnieuw beoordeeld moeten worden, mede in het licht van de vraag of plotseling staken van medicatie een (voor [moeder/curator]) voorzienbaar risico op agressief gedrag meebracht. Voor zover onderdeel 2A en onderdeel 3A een op de onderdelen 1A en 1C voortbouwende klacht richten tegen deze oordelen van het hof, slagen zij.

3.3.2

Voor zover de klachten van onderdeel 2A en onderdeel 3A feitelijke vaststellingen bestrijden die het hof in rov. 6.22 van het eindarrest heeft gedaan falen zij, omdat deze vaststellingen aan het hof als feitenrechter zijn voorbehouden en niet onbegrijpelijk zijn. Deze feitelijke vaststellingen zijn dus bij de hiervoor in 3.3.1 bedoelde beoordeling na verwijzing uitgangspunt.

3.4.1

Onderdeel 5C klaagt onder meer dat het oordeel van het hof in rov. 6.24 van het eindarrest onbegrijpelijk is omdat ingevolge art. 923 GBW de stelplicht en bewijslast van de stelling dat de mishandeling niet had kunnen worden voorkomen, op [moeder/curator] rusten.

3.4.2

Deze klacht slaagt. Het hof heeft in rov. 6.14 van het eindarrest vastgesteld dat art. 923 GBW bepaalt (in de Engelse vertaling): “Whoever has the supervision of a person under age or of a person placed under judicial assistance is liable for the damage that such persons unlawfully cause to a third party, unless he proves that he has exercised properly the duty of supervision or that the damage could not have been avoided” (zie hiervoor in 2.4). In het licht van deze bepaling is onbegrijpelijk de overweging van het hof dat [slachtoffer en moeder], voor zover zij een ander standpunt aan de vordering ten grondslag zouden hebben gelegd, dat standpunt, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door [moeder/curator], onvoldoende hebben onderbouwd. Daarmee is het hof immers klaarblijkelijk ervan uitgegaan dat het op grond van art. 923 GBW aan [slachtoffer en moeder] was om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat de mishandeling had kunnen worden voorkomen.

3.5

Bij deze stand van zaken behoeven de klachten van onderdeel 5A geen behandeling.

3.6

De overige klachten die het middel aanvoert tegen het tussenarrest en het eindarrest kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4Beslissing

De Hoge Raad:

- verwerpt het beroep voor zover gericht tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 maart 2022;

- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2022;

- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;

- veroordeelt [moeder/curator] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [slachtoffer en moeder] begroot op € 485,74 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [moeder/curator] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan. ECLI:NL:HR:2024:587

1Rechtbank Den Haag 27 januari 2021, ELCI:NL:RBDHA:2021:590.

2Gerechtshof Den Haag 1 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:448.

3Gerechtshof Den Haag 8 november 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2388.

4Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, PbEG 2007, L 199/40.

5Vgl. HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9446, rov. 3.5.3.

6Vgl. bijv. HR 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2263, rov. 5.2.