RBMNE 100519 bewind ihk van schuldsanering is geen beschermingsbewind [verzoekster is zelf bevoegd om te procederen en bewindvoerder hoeft procedure niet over te nemen
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 100519 afwijzing verzoek om bevoorschotting; nader medisch en arbeidsdeskundig onderzoek is nodig
- bewind ihk van schuldsanering is geen beschermingsbewind [verzoekster is zelf bevoegd om te procederen en bewindvoerder hoeft procedure niet over te nemen
- kosten niet redelijk nu aan verzoek om bevoorschotting geen onafhankelijk medisch rapport ten grondslag ligt
- uitvoerbaarbijvoorraadverklaring afgewezen omdat tegen de beschikking geen hogere voorziening openstaat op grond van artikel 1019bb
2 De overwegingen
Inleiding
2.1.
[verzoekster] is op 7 juli 2015 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. [verzoekster] stond met haar personenauto stil voor een verkeerslicht en is toen van achteren aangereden door een personenauto. De bestuurder van die auto was WAM-verzekerd bij ASR. ASR heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen die dit ongeval voor [verzoekster] heeft.
2.2.
[verzoekster] ervaart sinds het ongeval nek- en rugklachten, tintelingen in armen, handen en benen, slaapproblemen, vermoeidheid/energiegebrek, concentratieproblemen, slikklachten en visusproblemen. Ook kan zij minder goed tegen drukte en herrie. [verzoekster] is volledig afgekeurd. Zij ontvangt een WAO-uitkering.
Hoe is het verder gegaan?
2.3.
Partijen zijn het er over eens geworden dat het voor de letselschadeafwikkeling nodig is dat een onderzoek door een neuroloog en een onderzoek door een neuropsycholoog wordt gedaan. [verzoekster] is op 27 juni 2018 gezien door dr. [A] , neuroloog. [A] heeft op 18 september 2018 zijn definitieve rapport uitgebracht. Het neuropsychologisch onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden; dat staat gepland voor
14 mei 2019.
Wat is er aan de hand?
2.4.
ASR vindt dat uit het neurologisch rapport van [A] volgt dat het causaal verband tussen de geuite klachten en het ongeval niet kan worden vastgesteld. ASR wil daarom geen nader voorschot meer betalen aan [verzoekster] . ASR wil de uitkomst van het neuropsychologisch onderzoek afwachten.
[verzoekster] komt door deze plotselinge beëindiging van de bevoorschotting door ASR in acute financiële problemen. Zij kan de uitkomst van het neuropsychologisch onderzoek niet afwachten zonder tussentijdse bevoorschotting.
Wat wil [verzoekster] ?
2.5.
[verzoekster] wil dat ASR aan haar een nader voorschot van € 20.000,00 uitkeert. Met dit deelgeschil verzoekt [verzoekster] dat de rechtbank:
ASR veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op haar bankrekeningnummer (…), binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, als voorschot onder algemene titel op de schadevergoeding die ASR moet betalen naar aanleiding van het verkeersongeval dat [verzoekster] is overkomen op 7 juli 2015 en dat wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan;
ASR veroordeelt tot betaling van de kosten van [verzoekster] zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv, begroot op € 7.233,40, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met de bepaling dat deze kosten binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking moeten worden voldaan aan [verzoekster] op de derdengeldenrekening van haar advocaat, met verklaring dat wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan;
deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
Eerst een formeel punt; bewind
2.6.
In haar verweerschrift heeft ASR opgemerkt dat uit het Centrale Insolventie Register en het uittreksel uit de KvK blijkt dat [verzoekster] sinds 13 november 2018 in een schuldsaneringstraject zit. [verzoekster] heeft ASR hierover niet geïnformeerd. ASR vindt dat dit wel op haar weg had gelegen, vooral omdat zij dan niet meer bevrijdend kan betalen aan [verzoekster] .
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] bevestigd dat zij is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. De reden daarvan is dat zij door de beëindiging van de bevoorschotting medio 2018 de maandelijkse afbetaling van de restschuld van de voormalige echtelijke woning niet meer kon betalen, waarna de bank die schuld heeft opgeëist. Verder heeft zij aangegeven dat er een bewindvoerder is benoemd, maar dat die niets doet, dat er geen bewindvoerdersrekening is geopend en dat zij alles nog steeds betaalt en ontvangt via haar eigen rekening. [verzoekster] en haar advocaat hebben over deze deelgeschilprocedure geen contact gehad met de bewindvoerder.
2.8.
Zoals ook hiervoor al is vermeld is tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de advocaat van [verzoekster] de bewindvoerder van [verzoekster] zal benaderen en de rechtbank hierover zal informeren. Dit is gebeurd met het faxbericht van 28 maart 2019 van mr. Hendriks-van Vugt. Uit het e-mailbericht van 19 maart 2019 van de bewindvoerder, mevrouw [B] , dat als bijlage bij dat faxbericht is gevoegd, leidt de rechtbank af dat het inderdaad gaat om bewind op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Niet is gesteld of gebleken dat daarnaast ook sprake is van beschermingsbewind. Dit betekent dat [verzoekster] zelf bevoegd is om te procederen en dat het niet nodig is dat de procedure door de bewindvoerder wordt overgenomen. Eventuele kosten komen voor rekening van [verzoekster] . Ook kan er bevrijdend worden betaald aan [verzoekster] . Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van [verzoekster] inhoudelijk kan beoordelen.
Inhoudelijk; nader voorschot?
2.9.
Bij de beoordeling van de vraag of ASR (nader) moet bevoorschotten stelt de rechtbank voorop dat de aard van de deelgeschilprocedure maakt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de stukken die nu in het dossier zitten, vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoekster] een aanspraak heeft op schadevergoeding die de voorschotten die ASR al heeft betaald (significant) overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is namelijk in een deelgeschilprocedure in principe geen plaats. Het zou dan bovendien ook niet gaan om een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie, wat dan reden kan zijn om op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.
Om te kunnen vaststellen of [verzoekster] aanspraak kan maken op een aanvullend voorschot, moet eerst de vraag beantwoord worden of sprake is van causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Als causaal verband tussen de klachten en het ongeval ontbreekt of (nog) niet kan worden vastgesteld, betekent dit namelijk dat (nog) niet duidelijk is wat de omvang van de schade is die kan worden toegerekend aan het ongeval. Dat leidt er dan vervolgens toe dat het voor de rechtbank ook (nog) niet valt vast te stellen dat [verzoekster] een vorderingsrecht heeft dat het al betaalde voorschot overstijgt.
Standpunt [verzoekster]
2.10.
[verzoekster] vindt dat zij recht heeft op een aanvullend voorschot. Daarbij heeft zij benadrukt dat het niet gaat om toekomstige schade, maar dat het verzochte voorschot ziet op de periode mei 2018 tot het moment dat het neuropsychologisch onderzoek is afgerond. [verzoekster] verwacht dat dat in augustus 2019 zal zijn. De voorschotten van in totaal € 79.500,00 die ASR heeft betaald dekken de schade tot eind 2018. Door het neuropsychologisch onderzoek moet [verzoekster] de periode tot en met augustus 2019 overbruggen. [verzoekster] is daartoe niet in staat zonder aanvullend voorschot.
2.11.
[verzoekster] heeft dit nog verder toegelicht. [verzoekster] is door het ongeval geconfronteerd met een fors verlies van arbeidsvermogen: circa € 2.000,00 bruto per maand en vanaf februari 2019 bijna € 2.700,00 bruto per maand. [verzoekster] had op het moment van het ongeval een bruto-inkomen van € 5.188,00 per maand. Na het ongeval kreeg zij eerst een Ziektewetuitkering en later een WAO-uitkering. Tot medio 2018 heeft ASR regelmatig bevoorschot, waarmee het verschil tussen haar inkomen en de uitkering werd gecompenseerd. De vaste (woon)lasten van [verzoekster] zijn hoog: deze zijn gebaseerd op haar toenmalige inkomen. Doordat ASR plotseling is gestopt met de bevoorschotting heeft dit voor acute financiële problemen gezorgd. [verzoekster] kan haar vaste lasten alleen verminderen door te verhuizen.
2.12.
[verzoekster] stelt dat de eerdere bevoorschotting steeds heeft plaatsgevonden op basis van schadestaten die haar vorige belangenbehartiger, de heer [C] van Jurilex, heeft opgesteld. ASR heeft alle 18 keren dat er is bevoorschot die schadestaat als uitgangspunt genomen en daarbij alleen een voorbehoud gemaakt voor wat betreft de erkenning van specifieke schadeposten. Nu geeft ASR als reden om de bevoorschotting te beëindigen het ontbreken van causaliteit tussen de klachten en het ongeval. De causaliteit is echter vanaf het begin een punt geweest, maar is toen voor ASR geen reden geweest om niet te bevoorschotten. Dit geeft het beeld dat “de discussie pas aan het einde van de rit” wordt gevoerd. ASR heeft echter na het rapport van [A] aangegeven dat ze pas na afronding van het neuropsychologisch onderzoek gaat beoordelen of de bevoorschotting moet worden hervat. Dit vindt [verzoekster] niet redelijk.
Standpunt ASR
2.13.
ASR vindt dat zij op dit moment voldoende heeft bevoorschot. Er is tot de uitkomsten van het onderzoek door neuroloog [A] ruim bevoorschot op de schade van [verzoekster] : er is € 81.000,00 uitgekeerd. ASR is van mening dat op basis van het rapport van [A] de causaliteit tussen de gestelde klachten en het ongeval niet kan worden vastgesteld. Daarom vindt ASR dat zij niet meer hoeft te bevoorschotten. ASR wil, voordat zij de bevoorschotting eventueel hervat, het neuropsychologisch onderzoek afwachten. Anders dan [verzoekster] het doet voorkomen is wel degelijk steeds benoemd dat het causaal verband een punt is.
Is er causaal verband? Wat schrijft de neuroloog?
2.14.
Voor het antwoord op de vraag of er causaal verband is tussen de klachten en het ongeval neemt de rechtbank, net als partijen, het rapport van neuroloog [A] als uitgangspunt. [A] schrijft in zijn beschouwing onder meer:
“Samenvattend kan er geen neurologische verklaring in relatie tot het ongeval worden geboden voor de door betrokkene aangegeven grote hoeveelheid klachten en het (wisselende) verloop daarvan in de tijd op grond van de bevindingen bij onderzoek en de beschikbare medische documentatie. De door betrokkene initieel aangegeven nekklachten kunnen passen bij een WAD graad I/II.”
In antwoord op de vraag naar de diagnose en de differentiaaldiagnostische overweging (vraag 1.f.) schrijft [A] dit ook:
“Er kan op basis van de beschikbare gegevens en het neurologisch onderzoek geen verklarende neurologische diagnose worden gesteld voor het klachtenpatroon van betrokkene in de relatie tot het ongeval. Differentiaaldiagnostisch kan wat betreft de initiële nekklachten worden gedacht aan een WAD graad I/II.”
Op vraag 2.a. “Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?” is het antwoord van [A] :
“Voor zover mij bekend bestonden bij betrokkene voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op mijn vakgebied die betrokkene thans nog heeft, waarbij dient te worden aangegeven dat betrokkene momenteel eveneens geen neurologisch te duiden klachten of afwijkingen heeft.”
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de medische informatie die nu beschikbaar is, dat is het neurologisch rapport van [A] , niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten van [verzoekster] . [A] heeft de vraag naar het (medisch) oorzakelijk verband tussen klachten en ongeval ten slotte ontkennend beantwoord. Zoals hiervoor onder punt 2.14. is weergegeven komen het relaas en de antwoorden op de voorgelegde vragen van [A] er op neer dat hij geen relatie (meer) ziet tussen de klachten van [verzoekster] en het ongeval.
Na het neuropsychologisch onderzoek zou dit anders kunnen zijn, maar de uitkomst daarvan is op dit moment nog niet beschikbaar. Bovendien is het zo dat ook als dit neuropsychologisch onderzoek zou uitwijzen dat er een relatie is tussen de (cognitieve) klachten en het ongeval dit niet zonder meer duidelijk maakt dat er sprake is van (meer) schade dan tot nu toe met de voorschotten is vergoed. Daarvoor zou een verzekeringsgeneeskundige met de uitkomsten van het medisch onderzoek een belastbaarheids- en beperkingenprofiel moeten opstellen en een arbeidsdeskundige geraadpleegd moeten worden over de verdiencapaciteit van [verzoekster] . Op dit moment is dus nog niet het stadium bereikt dat voldoende duidelijkheid bestaat over de klachten en beperkingen die kunnen worden toegeschreven aan het [verzoekster] overkomen ongeval en kan de rechtbank niet vaststellen dat de klachten van [verzoekster] in (juridisch) causaal verband staan tot het ongeval.
Wat betekent dit voor het verzoek om een aanvullend voorschot?
2.16.
Omdat het causaal verband niet kan worden vastgesteld (zie punt 2.15) bestaat ook te weinig duidelijkheid over de omvang van de aan het ongeval toe te rekenen schade, nog daargelaten dat ASR de door [verzoekster] gestelde schadeomvang betwist. Dit betekent dat de rechtbank nu niet kan vaststellen dat [verzoekster] een vorderingsrecht heeft dat het reeds verstrekte voorschot (van € 79.500,00 dan wel € 81.000,00) overstijgt. Het verzoek tot bevoorschotting wordt daarom afgewezen.
Dat steeds ruim is bevoorschot is geen reden om van ASR te verwachten of haar te verplichten daarmee door te gaan: op een gegeven moment moet de schade wel te relateren zijn aan het ongeval. Om daarover duidelijkheid te krijgen zijn partijen ten slotte ook overeengekomen dat daarvoor medische onderzoeken nodig zijn. Als de uitkomst daarvan dan, in ieder geval vooralsnog, is dat er geen relatie is met het ongeval, is een logisch gevolg daarvan dat kritischer wordt gekeken naar verdere voorschotten. [verzoekster] zal, om te beginnen, het neuropsychologisch onderzoek moeten afwachten.
Kosten deelgeschil
2.17.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit moet ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat zo in de wet in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.18.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] 29,2 uur tegen een uurtarief van € 280,00 per uur, nog te vermeerderen met kantoorkosten en btw, en een griffierecht van € 914,00.
ASR vindt primair dat deze deelgeschilprocedure volstrekt onnodig en onterecht is ingesteld. ASR heeft [verzoekster] verschillende keren gemotiveerd aangegeven dat met de huidige gegevens het causaal verband niet kan worden vastgesteld en dat de al verstrekte voorschotten (meer dan) toereikend zijn. Volgens ASR had [verzoekster] kunnen en moeten weten dat een deelgeschilrechter op basis van de beschikbare informatie en gezien de aanwezige causaliteitsonzekerheid en het feit dat er al zeer ruim is bevoorschot, nooit tot toewijzing van het verzoek kan overgaan. ASR verbindt daaraan de conclusie dat voor begroting van kosten geen plaats is. Subsidiair vindt ASR het uurtarief zeer hoog, ook in relatie tot het aantal uren.
2.19.
De rechtbank is het met ASR eens dat een kostenbegroting niet op zijn plaats is. Op basis van de huidige stand van de rechtspraak in deelgeschillen is over een verzoek tot betaling van een aanvullend voorschot inmiddels namelijk wel duidelijk dat zo’n verzoek wordt afgewezen als daaraan geen onafhankelijk medisch rapport ten grondslag ligt waaruit kan worden afgeleid dat er tussen klachten en ongeval een causale relatie is. Dit heeft als consequentie dat in die zin niet kan worden gezegd dat sprake is van redelijke kosten. Het verzoek om de kosten te begroten wordt daarom afgewezen.
Tot slot
2.20.
Ondanks dat de verzoeken worden afgewezen, merkt de rechtbank over de verzochte uitvoerbaarbijvoorraadverklaring op dat dit in de deelgeschilprocedure niet kan worden toegewezen omdat tegen de beschikking geen hogere voorziening openstaat op grond van artikel 1019bb Rv. ECLI:NL:RBMNE:2019:2506