Rb Haarlem 130907 geen aanspraak ogv 7:658 / 7:611 BW geen causaal verband wel k.o.o.;
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 130907 geen aanspraak ogv 7:658 / 7:611 BW geen causaal verband wel k.o.o.; vergoeding van € 24.502,18 bruto
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. [eiser], geboren op [geboortedatum], is in 1991 op arbeidsovereenkomst bij Honeywell, althans haar rechtsvoorgangster, in dienst getreden. Tot 1997 deed hij alle voorkomende werkzaamheden als telefonische verkoop, inkoop genereren, verzending en magazijn. Daarna heeft hij diverse functies vervuld, op het laatst die van [beroep], tegen een maandsalaris dat op het laatst € 3.403,08 bruto, inclusief vakantiebijslag, bedroeg.
2. [eiser] heeft altijd zeer hard gewerkt. Hij was bevlogen, plichtsgetrouw en vlijtig. Vanwege zijn grote kennis en ervaring diende hij bovendien als vraagbaak voor zijn collega’s. Hij maakte lange dagen, was geregeld op zaterdag op kantoor en meldde zich zelden of nooit ziek, ook niet nadat hij de nodige fysieke klachten begon te ondervinden. Daarbij had hij de neiging om veel zaken naar zich toe te trekken en negeerde hij adviezen om het wat rustiger aan te doen. Hoewel Honeywell op aandringen van [eiser] extra personeel in dienst nam, om zijn taken te verlichten, kwam in het voorgaande weinig verandering.
3. Op 26 november 2003 heeft [eiser] zich ziek gemeld wegens overspannenheid. Hij bleef echter voor 40% doorwerken. Op 22 december 2003 is [eiser] daarmee echter gestopt, na een gesprek met de bedrijfsarts. Er waren op dat moment al bijkomende somatische klachten, met name oorsuizen (tinnitus) en jicht. Later openbaarden zich verdere ziektebeelden, zoals diabetes, nierfalen, hoge bloeddruk, en angina pectoris. In het kader van de reïntegratie opgedragen passende arbeid kon door [eiser] niet worden volgehouden.
4. Op 5 augustus 2004 heeft [eiser] een aanvraag voor een WAO uitkering gedaan. In september 2004 kreeg hij een hartaanval. Per 23 november 2004 is aan [eiser] een WAO uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
5. Honeywell heeft het loon van [eiser] gedurende diens eerste ziektejaar tot 100 % uitbetaald. Het daarop volgende jaar is de WAO uitkering aangevuld tot 100%. Sindsdien moet [eiser] het doen met de WAO-uitkering (sinds 23 november 2006 vervolguitkering, aangevuld met WAO-gatverzekering), die neerkomt op 70% van het laatstverdiende loon.
6. Na verkregen vergunning van het CWI is [eiser] op 29 augustus 2006 tegen 1 december 2006 ontslagen, waarbij hij een ontslagvergoeding meekreeg van € 6.302,-- (2 bruto maandsalarissen).
De beoordeling van het geschil
Primaire vordering
In het midden kan blijven of Honeywell inderdaad, zoals door [eiser] aangevoerd, is tekortgeschoten in het nakomen van haar in artikel 7.658 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde verplichtingen, waar het betreft het nemen van voldoende maatregelen om te voorkomen dat [eiser] overspannen raakte (‘burn out’). Niet gebleken is immers dat de door [eiser] gestelde inkomensschade, die een gevolg is van zijn arbeidsongeschiktheid, is veroorzaakt in de uitoefening van de overeengekomen werkzaamheden.
Hoewel niet aan redelijke twijfel onderhevig is dat [eiser] hard heeft gewerkt, en soms misschien wel te hard, volgt daaruit nog niet dat hij daardoor blijvend arbeidsongeschikt is geworden. Om te beginnen moet het er gelet op het gestelde ziektebeeld, alsmede hetgeen daaromtrent ter terechtzitting is verklaard, voor worden gehouden dat de resterende, blijvende arbeidsongeschiktheid voornamelijk een gevolg is van de somatische ziekten waaraan [eiser] lijdt, te weten oorsuizen (tinnitus) jicht, diabetes, nierfalen, hoge bloeddruk en angina pectoris. Als dat niet zo is, dan moet worden vastgesteld dat [eiser] dienaangaande niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatie- en stelplicht. Deze als somatisch aan te duiden aandoeningen worden naar huidig inzicht in medische zin niet door overmatige spanningen veroorzaakt, waaraan niet kan afdoen dat overmatige spanningen wel een risicofactor kunnen vormen bij het ontstaan en/of het verloop van bepaalde aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten, net zoals overigens erfelijke aanleg, roken, drinken, voedingspatroon en gebrek aan beweging. Onduidelijk is verder wat er thans nog resteert aan psychische klachten en wat daarvan nu de precieze aard is. Dat klemt temeer omdat een ‘burn out', hoe ernstig ook, naar zijn aard van tijdelijke aard is en in de regel niet tot blijvende invaliditeit leidt. Daar komt nog bij dat onweersproken is gebleven dat [eiser] ten tijde van zijn ziekte-uitval met problemen in de thuissituatie kampte, hetgeen ook zeker stressbevorderend zal hebben gewerkt, hetgeen op zijn minst duidt op de reële mogelijkheid dat de psychische klachten in elk geval mede tot een niet werkgerelateerde oorzaak kunnen worden teruggevoerd. Samenvattend moet worden vastgesteld dat het in artikel 7.658 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek vereiste causale verband tussen schade en werkzaamheden, waarvan [eiser] de bewijslast droeg, niet is komen vast te staan. Dienaangaande is ook geen, althans geen voldoende concreet en relevant bewijsaanbod gedaan. Nu het beroep op artikel 7.611 van het Burgerlijk Wetboek in het onderhavige geval tenslotte geen zelfstandige betekenis toekomt, moet worden geoordeeld dat de primaire grondslag van de vordering ondeugdelijk is en derhalve niet tot toewijzing daarvan kan leiden.
Subsidiaire vordering
Aan Honeywell moet onmiddellijk worden toegegeven dat een ontslag van een zieke werknemer, na verloop van de in artikel 7.670 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek termijn, zonder dat deze een ontslagvergoeding meekrijgt, nog niet betekent dat dit ontslag op die grond reeds kennelijk onredelijk wordt geacht in de zin van artikel 7.681 (meer in het bijzonder lid 2 aanhef en onder b.) van het Burgerlijk Wetboek.
De bijzondere omstandigheden van het geval kunnen echter met zich meebrengen dat het ontbreken van een dergelijke, passende, vergoeding wèl tot kennelijke onredelijkheid van het ontslag leidt.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
[eiser] heeft gedurende een zeer lange tijd voor Honeywell en haar rechtsvoorgangster(s) gewerkt, waarbij hij een altijd bijzonder grote inzet heeft getoond, in elk geval meer dan van iemand in zijn positie kennelijk mocht worden gevergd. Dat hij dit vrijwillig deed doet daar niet aan af, integendeel.
Met name de laatste jaren is het werk [eiser] klaarblijkelijk steeds zwaarder gaan vallen, waaraan de door hem ondervonden lichamelijke klachten niet vreemd zullen zijn geweest. Ook toen liet [eiser] het niet afweten. Tekenend was de situatie, zoals die nog is komen vast te staan, waarin [eiser], door jicht gekweld, op zijn slippers naar het werk kwam. Het mag misschien waar zijn dat hij zelf veel eerder aan de bel had moeten trekken, anderzijds moet worden vastgesteld dat Honeywell altijd wel heeft geprofiteerd van deze overmatige trouw en inzet.
Hoewel niet is gebleken van een oorzakelijk verband, zoals hiervoor bij de bespreking van de primaire grondslag van de vordering vastgesteld, kan anderzijds in redelijkheid niet worden volgehouden dat de door [eiser] ondervonden psychische klachten (‘burn out’) op geen enkele manier met zijn werk te maken hadden. Anders gezegd, weliswaar is niet gebleken dat [eiser] overspannen is geraakt door zijn werk, maar wel dat dit bij het werken is gebeurd. In zoverre onderscheidt deze zaak zich dus van gevallen waarin werknemers geheel buiten het werk om arbeidsongeschikt raken, bijvoorbeeld door een verkeersongeval of kanker.
[eiser] is een thans [leeftijd] oude man met een zeer somber toekomstperspectief zowel waar het zijn gezondheid als zijn mogelijkheden op ander werk betreft. Er moet ernstig rekening worden gehouden met een blijvende inkomensterugval. In zoverre is dus geen verandering gekomen in de reeds bij het ontslag bestaande en aan Honeywell kenbare situatie.
Alles tegen elkaar afwegende kom ik tot de conclusie dat Honeywell onder de gegeven omstandigheden niet had mogen volstaan met de bescheiden ontslagvergoeding gelijk aan 2 maanden salaris, ook al had zij eerder een jaar lang het volledige loon doorbetaald en daarna de WAO-uitkering een jaar lang aangevuld tot 100%. Met [eiser] ben ik van oordeel dat dit veel te mager was en wel dusdanig, dat dit leidde tot een kennelijk onredelijk ontslag en dus tot schadeplichtigheid.
Bij het vaststellen van de aan [eiser] toekomende schadevergoeding, die zoals bekend naar redelijkheid moet worden begroot, kan zeker aangehaakt worden bij de kantonrechterformule, zoals door vrijwel alle kantonrechters wordt gehanteerd bij arbeidsontbindingen ex artikel 7.685 van het Burgerlijk Wetboek. De geheel eigen aard van een schadevergoeding ex artikel 7.681 van het Burgerlijk Wetboek dient daarbij echter wèl te worden ‘vertaald’ bij de invulling van deze formule, meer in het bijzonder bij het bepalen van de correctiefactor.
In het nu door mij te beslissen geval, behoort deze formule als volgt te worden ingevuld:
- aantal gewogen dienstjaren: 24;
- bruto maandsalaris, inclusief vakantiebijslag, € 3.403,08;
- correctiefactor 1/3.
Ik ben omtrent de correctiefactor van oordeel, dat in dit geval een kleinere factor moet worden gehanteerd dan de bij een zogenaamde "kleurloze" of "neutrale" ontbinding te hanteren factor 1. Het gaat om een (los van de vergoeding) volkomen rechtsgeldig ontslag van een langdurig zieke werknemer, die na zijn ontslag kan terugvallen op een behoorlijke arbeidsongeschiktheids-uitkering.
Dat leidt tot een bedrag groot € 24.502,18 bruto.
Aftrek van de vergoeding die [eiser] reeds heeft genoten van € 6.302,-- leidt dan tot een eindbedrag groot € 18.200,18 bruto. De vordering is tot dat laatste bedrag toewijsbaar, met rente.
Buitengerechtelijke incassokosten kunnen niet worden toegewezen omdat dienaangaande onvoldoende is gesteld.
LJN BB2330