Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 280410 Dat verzekerde beperkt is in zijn functioneren, is, na blokkering rapport neuropsycholoog niet komen vast te staan.

Rb Utrecht 280410 Dat verzekerde beperkt is in zijn functioneren, is, na blokkering rapport neuropsycholoog niet komen vast te staan.
2.1. De rechtbank moet beoordelen of [eiser] arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 5 van de polisvoorwaarden, welke bepaling als volgt luidt:

Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake, indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor de verzekerde beperkt is in zijn functioneren.
Onverminderd het hierboven bepaalde wordt arbeidsongeschiktheid aanwezig geacht, indien de verzekerde voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepswerkzaamheden in de regel redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede taakverschuivingen binnen het eigen bedrijf worden daarbij betrokken.

2.2. Bij tussenvonnis van 13 februari 2008 heeft de rechtbank J.M. Valk, bedrijfsarts, als deskundige benoemd, met name om vast te kunnen stellen of [eiser] beperkt is in zijn functioneren. Daarbij heeft de rechtbank aan de bedrijfsarts de vrijheid gegeven om, indien zij dat nodig zou achten, na overleg met partijen een nader (medisch) onderzoek door een andere deskundige te laten verrichten. In het kader van haar onderzoek achtte de bedrijfsarts het noodzakelijk dat een neuropsychologisch onderzoek werd uitgevoerd. Na overleg met partijen heeft zij neuropsycholoog Van Zomeren verzocht dit aanvullende onderzoek uit te voeren. Nadat [eiser] het conceptrapport van de neuropsycholoog had ontvangen heeft hij de neuropsycholoog schriftelijk meegedeeld dat hij gebruik maakte van zijn blokkeringsrecht en hem verzocht het conceptrapport te vernietigen. In haar tussenvonnis van 28 januari 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat aan [eiser] geen blokkeringsrecht toekomt en dat hij verplicht is om mee te werken aan het deskundigenonderzoek. De rechtbank overwoog dat zij, indien [eiser] zijn verzet tegen het uitbrengen van het rapport van de neuropsycholoog zou handhaven, zou concluderen dat hij niet voldoet aan de op hem rustende verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Daarnaast heeft de rechtbank [eiser] er in dat vonnis op gewezen dat zij, indien hij niet meewerkt aan het deskundigenonderzoek, daaruit de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht. Voor het geval de rechtbank geen nieuw neuropsychologisch onderzoek zou gelasten heeft [eiser] hierna bij akte aangegeven dat hij zich niet langer zou verzetten tegen het uitbrengen van het rapport door de neuropsycholoog aan de bedrijfsarts.

2.3. In haar tussenvonnis van 8 april 2009 heeft de rechtbank de bedrijfsarts verzocht haar onderzoek eventueel zonder de rapportage van de neuropsycholoog af te ronden, voor het geval [eiser] zijn standpunt alsnog zou wijzigen en de neuropsycholoog geen toestemming zou geven zijn rapportage aan de bedrijfsarts kenbaar te maken. Uit het rapport van de bedrijfsarts van 19 oktober 2009 blijkt dat zij dit heeft opgesteld zonder daarbij een rapport van de neuropsycholoog te betrekken. In zijn akte van 25 november 2009 heeft [eiser] niet aangevoerd dat de bedrijfsarts ten onrechte haar rapport heeft opgemaakt zonder rapport van de neuropsycholoog. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] de neuropsycholoog alsnog geen toestemming heeft gegeven om zijn rapportage aan de bedrijfsarts te verstrekken. De rechtbank concludeert dan ook dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek.

2.4. In antwoord op de vraag van de rechtbank aan de bedrijfsarts,of zij in haar onderzoek aanleiding vindt om beperkingen op te leggen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden, heeft zij in haar rapport vermeld dat zij op grond van haar eigen onderzoek en de diverse andere onderzoeken geen aanleiding vindt om aan [eiser] beperkingen op te leggen. [eiser] heeft hiertegen in zijn conclusie na deskundigenonderzoek geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. Wel wijst [eiser] erop dat de bedrijfsarts tevens concludeert dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van somatoforme problematiek (een psychische aandoening waarbij iemand lichamelijke klachten heeft waarvoor geen somatische oorzaak (lichamelijke ziekte) is gevonden). In verband daarmee handhaaft hij zijn vorderingen. Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank dat ook indien zou komen vast te staan dat bij [eiser] sprake is van een somatoforme stoornis, dit nog niet tot gevolg heeft dat hij recht heeft op een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor een dergelijk recht is immers ook vereist dat [eiser] door die stoornis beperkt is in zijn functioneren als directeur van zijn garagebedrijf. Het onderzoek van de neuropyscholoog was erop gericht om vast te stellen of [eiser] beperkingen op cognitief gebied heeft. Na kennisneming van het conceptrapport van de neuropsycholoog heeft [eiser] echter verhinderd dat de bedrijfsarts, en dus ook de rechtbank, van de bevindingen van de neuropsycholoog kennis kon nemen. Andere beperkingen zijn ook niet komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bedrijfsarts haar conclusie, dat aan [eiser] geen beperkingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden kunnen worden opgelegd, voldoende onderbouwd. Mede gelet op de bevindingen van alle overige medici, waaraan de rechtbank in de diverse tussenvonnissen heeft gerefereerd, is die conclusie begrijpelijk en de rechtbank neemt deze dan ook over. De primaire vordering van [eiser], tot bepaling dat aan hem alsnog vanaf 1 januari 2004 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toekomt van 55%, zal daarom worden afgewezen.

2.5. De subsidiaire vordering van [eiser] houdt samengevat in dat de Amersfoortse wordt veroordeeld om op haar kosten medewerking te verlenen aan aanvullend onderzoek op lichamelijk en cognitief gebied. Ook deze vordering zal door de rechtbank worden afgewezen. De rechtbank heeft immers al vastgesteld dat bij [eiser] geen sprake is van beperkingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden, zodat zijn subsidiaire vordering er niet meer toe kan leiden dat hij nog aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
LJN BM2929

Rb Utrecht 280410 dir. boekbinderij; na onderzoek door reumatooloog en psychiater en arbeidsdeskundige 13% arbeidsongeschikt; vordering afgewezen
2.1. De rechtbank dient te beoordelen of [eiser] recht heeft op een uitkering op grond van de bij de Amersfoortse gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het verzekerde beroep is directeur van een boekbinderij en arbeidsongeschiktheid is in artikel 5 van de toepasselijke polisvoorwaarden als volgt gedefinieerd:

Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake, indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor de verzekerde beperkt is in zijn functioneren.
Onverminderd het hierboven bepaalde wordt arbeidsongeschiktheid aanwezig geacht, indien de verzekerde voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepswerkzaamheden in de regel redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede taakverschuivingen binnen het eigen bedrijf worden daarbij betrokken.

2.2.In een eerdere fase van deze procedure hebben de door de rechtbank benoemde deskundigen Groendijk, psychiater, en Schardijn, reumatoloog, hun rapporten uitgebracht. De psychiater stelde als diagnose dat bij [eiser] sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Een dergelijke diagnose wordt gesteld bij langdurige fysieke klachten die niet (of onvoldoende) te relateren blijken aan lichamelijke of psychische afwijkingen en die niet veroorzaakt lijken door simulatie of “ziektewinst”, aldus verzekeringsarts Schonagen (zie hierna). De rechtbank heeft de psychiater de vraag gesteld of zij in haar onderzoek aanleiding vond om [eiser], indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, beperkingen op te leggen ten aanzien van zijn functioneren. Hierop antwoordde de psychiater samengevat dat [eiser] duidelijk spierpijn en hoofdpijnklachten heeft gekregen waardoor hij belemmeringen ondervindt in zijn normale functioneren. De reumatoloog stelde als diagnose het chronisch benigne pijnsyndroom, type fibromyalgie. Deze diagnose wordt volgens verzekeringsarts Schonagen gesteld wanneer sprake is van chronische pijnklachten, waarvoor na adequaat onderzoek geen gerelateerde somatische (rechtbank: lichamelijke) of psychische afwijkingen gevonden worden. Bij het type fibromyalgie is sprake van pijnen van pezen en spieren met verspreiding over het lichaam. In antwoord op de hiervoor weergegeven vraag van de rechtbank antwoordde de reumatoloog dat aan [eiser] beperkingen kunnen worden geadviseerd ten aanzien van het tillen van zware lasten, frequent repeterende bewegingen (o.a. reiken), het frequent boven de schouder actief werken, het werken in een koude omgeving en met trillende voorwerpen. Ook acht de reumatoloog [eiser] niet in staat om goed 's nachts te werken. De rechtbank heeft de conclusies van deze deskundigen overgenomen. Hiermee is komen vast te staan dat [eiser] voldoet aan de voorwaarden voor arbeidsongeschiktheid in de zin van de eerste alinea van artikel 5 van de polisvoorwaarden.

2.3 Om aanspraak te kunnen maken op een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering dient echter tevens komen vast te staan dat [eiser] voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van het de werkzaamheden verbonden aan het beroep van directeur van een boekbinderij (conform de tweede alinea van artikel 5 van de polisvoorwaarden). In verband daarmee heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 8 oktober 2008 de deskundigen Schonagen, verzekeringsarts, en Kuiper, registerarbeidsdeskundige, benoemd. Aan de verzekeringsarts heeft de rechtbank gevraagd om na kennisneming van de deskundigenberichten van de psychiater en de reumatoloog een belastbaarheids- c.q. beperkingenpatroon op te stellen. De arbeidsdeskundige diende hierna met inachtneming van de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen de arbeidsongeschiktheid in het kader van de polisvoorwaarden te beoordelen.

2.4. De arbeidsdeskundige heeft als volgt geconcludeerd:
Na de belastbaarheid van betrokkene, zoals aangegeven door verzekeringsarts Schonagen, afgezet te hebben tegen de belasting in zijn beroepswerkzaamheden stelde ik de mate van arbeidsongeschiktheid conform artikel 5 van de toepasselijke polisvoorwaarden vast op 13%. Ik acht verzekerde dus niet ten de minste 25% arbeidsongeschikt.

2.5. De Amersfoortse stemt met deze conclusie van de arbeidsdeskundige in. [eiser] betoogt dat hij van mening blijft dat sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 5 van de polisvoorwaarden. Hij heeft dit standpunt in zijn conclusie na deskundigenbericht alleen onderbouwd door te verwijzen naar zijn stellingen in eerdere processtukken. [eiser] doelt hiermee kennelijk vooral op het door hem overgelegde rapport van zenuwarts Busard van 22 maart 2004. Aan Busard heeft [eiser] onder meer de vraag voorgelegd of hij in 2003 naar het oordeel van Busard duurzaam regulier fulltime kon werken. Busard achtte [eiser] daartoe niet in staat. Naar het oordeel van de rechtbank is een zenuwarts (dat wil zeggen een neuroloog/psychiater) echter niet opgeleid om dergelijke vragen goed te kunnen beantwoorden. Vragen over arbeidsongeschiktheid behoren tot het domein van de arbeidsdeskundige. Aan de hand van een belastbaarheidsprofiel of functionele mogelijkhedenlijst, die doorgaans door een verzekeringsarts worden opgesteld en vaak wel worden gebaseerd op de bevindingen van een neuroloog en/of psychiater, kan de arbeidsdeskundige tot een oordeel over de (mate van) arbeidsongeschiktheid komen.

2.6. [eiser] heeft verder geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Gezien de inhoud van deze rapporten had het echter wel op de weg van [eiser] gelegen om zijn standpunt, dat sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis, nader te onderbouwen. Dit geldt temeer nu hij inmiddels een taxibedrijf heeft met zeven personen op de loonlijst, in het kader waarvan hij de boekhouding en de planning doet, het contact met klanten onderhoudt en zelf 1 à 2 uur per dag als taxichauffeur werkzaam is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige zijn conclusie, dat sprake is van 13% arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 5 van de polisvoorwaarden, voldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank neemt deze conclusie dan ook over.

2.7. De rechtbank concludeert dat [eiser] niet arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 5 van de polisvoorwaarden. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
LJN BM2857