Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 020322 kosten deskundigenbericht voor rekening (ouders van) verzoekster na beroep op blokkeringsrecht (2)

RBMNE 020322 kosten deskundigenbericht voor rekening (ouders van) verzoekster na beroep op blokkeringsrecht

Eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBMNE:2022:1363

1.
De verdere procedure

1.1.
Verwezen wordt naar de op 19 mei 2021 in de onderhavige zaak gegeven beschikking en het daarin weergegeven procesverloop tot dan toe.

1.2.
Bij beschikking is een deskundige benoemd, [ de deskundige ] .

1.3.
Bij e-mail van 6 oktober 2022 hebben De Ouders aan [ de deskundige ] bericht dat zij een beroep doen op het blokkeringsrecht namens hun dochter, waardoor aan zijn werkzaamheden een einde komt.

1.4.
[ De deskundige ] heeft op 7 oktober 2021 de eindnota en het deskundigenbericht ingediend bij de rechtbank.

1.5.
Op 22 november 2021 heeft mr. Lensen namens de ouders verzocht het rapport uit het rechtbankdossier te verwijderen en alle papieren en digitale kopieën daarvan te vernietigen.

1.6.
De rechtbank heeft vervolgens het deskundigenrapport vernietigd nu uit de Leidraad deskundigen in civiele zaken volgt dat als een beroep is gedaan op het blokkeringsrecht, de deskundige het rapport verder aan niemand toestuurt.

2.
De beoordeling

2.1.
Omdat het loon van de deskundige op grond van artikel 199 lid 3 Rv door de griffier ten laste van 's Rijks kas is gebracht, dient op grond van artikel 205 lid 2 Rv te worden vastgesteld welk deel van het loon van de deskundige door elk van de partijen dient te worden gedragen. Het loon van [ de deskundige ] bedraagt € 1.547,28 inclusief 21% BTW.

2.2.
Artikel 205 lid 2 Rv beantwoordt niet de vraag wie de meest gerede partij is om in de kosten van een deskundigenbericht te worden veroordeeld en ook de parlementaire geschiedenis biedt hierover geen duidelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister wel aangegeven geen inbreuk te willen plegen op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt, maar als geen bodemprocedure volgt of aansprakelijkheid buiten rechte wordt erkend, blijft onduidelijk wie de “verliezende partij” is. Het past de rechtbank in beginsel ook niet om zich, in het kader van de beslissing die op grond van artikel 205 lid 2 Rv over de kosten moet worden genomen, uit te laten over de mogelijke aansprakelijkheid, nu het debat daarover nog niet is gevoerd en partijen dat – kennelijk - ook (nog) niet ten overstaan van een rechter wensen te voeren.

2.3.
In deze zaak overweegt de rechtbank als volgt. Een partij in een civiele procedure is - sinds 1 januari 2002 op grond van art. 198 lid 3 Rv - verplicht mee te werken aan een door de rechter gelast deskundigenonderzoek. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij in de omstandigheden van het gegeven geval geraden acht. Van het niet voldoen is sprake indien een partij met een beroep op het blokkeringsrecht heeft verhinderd dat van het deskundigenbericht mededeling wordt gedaan aan de wederpartij en de rechter (zie HR 26 maart 2004, NJ 2009, 340).

2.4.
Uitgangspunt is dus dat De Ouders niet heeft hebben voldaan aan hun verplichting mee te werken aan een door de rechter gelast deskundigenonderzoek. Het gevolg daarvan is in ieder geval dat het door de rechter bevolen voorlopige deskundigenbericht niet tot stand is gekomen. Een ander passend gevolg is naar het oordeel van de rechtbank dat De Ouders de meeste gerede partij zijn om de kosten van de deskundige te betalen. Zij zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van de deskundige.

Met dank aan mevrouw mr. M.L. Jinkes-de Jong, OWM Centramed B.A. voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBMNE-020322