Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 310320 auto verleent geen voorrang aan snorfietser; 30% ES snorfietser vanwege te hard rijden en niet dragen van helm

GHDHA 310320 auto verleent geen voorrang aan snorfietser; 30% ES snorfietser vanwege te hard rijden en niet dragen van helm

locatie ongeval: Google Maps

in vervolg op: RBROT-070819-opgevoerde-snorfiets-op-fietspad-en-geen-voorrang-verlenende-auto-causaliteitsverdeling-50-50-na-billijkheidscorrectie-snorfiets-40-eigen-schuld

De feiten

1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank in het vonnis vastgestelde feiten, nu deze niet in geschil zijn.

1.1.
Op 14 augustus 2017 is [geïntimeerde 1] omstreeks 18:00 uur met zijn auto uit een uitrit een fietspad opgereden ter hoogte van Mijlweg 69 te Dordrecht.

1.2.
Het fietspad loopt parallel aan de autoweg waar de uitrit op uitkomt. Voor het fietspad is het wegdek van de uitrit voorzien van haaientanden en een doorgetrokken streep. Bij de uitrit staat een verkeersspiegel die een automobilist vanaf de uitrit zicht biedt op van links komend verkeer op het fietspad. Bij de uitrit staat een stopbord (verkeersbord B7). De verkeerssituatie is zichtbaar op de foto’s die [appellant] als productie 6 bij dagvaarding heeft overgelegd. Het fietspad bevindt zich binnen de bebouwde kom.

1.3
Toen [geïntimeerde 1] met zijn auto het fietspad is opgereden, kwam [appellant] van links op het fietspad aangereden met een snorfiets. Nadat [appellant] de auto van [geïntimeerde 1] heeft bemerkt, heeft hij geremd en daarbij is hij, zonder de auto te raken, ten val gekomen waardoor hij letsel heeft opgelopen en de snorfiets is beschadigd.

1.4.
In een mutatierapport van de politie over het ongeval (productie 9 bij dagvaarding) staat het volgende vermeld:
Abusievelijk hebben wij geen gegevens kunnen noteren van de 2 getuigen. Dit heeft te maken met de hectiek die er was mbt het letsel van het slachtoffer. Grootste prioriteit was de toestand van het slachtoffer op dat moment

Wel hebben wij de 2 getuigen horen zeggen dat zij zelf op een bromscooter rijden met een helm op. En dat zij met grote snelheid werden ingehaald door het slachtoffer. Dat zij inschatten dat de snorscooter van het slachtoffer hun met zeker 60 kilometer per uur hebben ingehaald. Dat het slachtoffer zichzelf onderuit geremd heeft en nooit een ander voertuig geraakt heeft ( ... )

1.5.
De snorfiets is opgevoerd en kan volgens een rollerbankmeting 57 kilometer per uur rijden.

1.6.
Het letsel van [appellant] door het ongeval bestaat onder meer uit een instabiele nekwervelfractuur, compressiefracturen van nekwervels, een verbrijzeling met open botbreuk van de linker elleboog, twee scheurtjes in de schedel van het voorhoofd, een zware hersenschudding en diverse wonden en kneuzingen. [appellant] is opgenomen geweest in het ziekenhuis. Hij is geopereerd aan zijn halswervelkolom door een neurochirurg en aan zijn linkerarm door een traumachirurg.

1.7.
Er is blijkens de overgelegde stukken geen sprake van een medische eindtoestand. [appellant] wordt behandeld door een fysiotherapeut omdat hij zijn elleboog niet goed kan buigen. In 2019 is [appellant] zes tot zeven weken thuis gebleven na een operatie aan een abces in zijn elleboog. Volgens zijn arts en fysiotherapeut is door het ongeval de kans op artrose op latere leeftijd groot.

1.8.
[appellant] is zzp’er en is door het ongeval geruime tijd volledig arbeidsongeschikt geweest. Hij heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering.

1.9.
Achmea is de WAM-verzekeraar van de auto van [geïntimeerde 1] en heeft een voorschot van € 37.500,00 uitgekeerd aan [appellant] .

De vordering en het geschil in eerste aanleg

2.
[appellant] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en [geïntimeerde 1] c.s. volledig hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellant] geleden schade;
- [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een nader voorschot aan [appellant] van een bedrag ad € 37.500,00;
- [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [appellant] te betalen de door hem als gevolg van het bedoelde onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en
- [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.

3.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering van [appellant] met veroordeling van [appellant] in de (na)kosten van de procedure met rente.

4.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis (samengevat en ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad):
- voor recht verklaard dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en dat [geïntimeerde 1] en Achmea hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellant] door het ongeval geleden schade, met dien verstande dat de vergoedingsplicht van [geïntimeerde 1] en Achmea wordt verminderd tot 60%;
- [geïntimeerde 1] en Achmea hoofdelijk veroordeeld aan [appellant] te betalen 60% van de door [appellant] door het ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- [geïntimeerde 1] en Achmea hoofdelijk veroordeeld aan [appellant] te betalen een nader voorschot van € 7.500,00;
- [geïntimeerde 1] en Achmea hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] tot op datum vonnis begroot op € 1.249,14;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.

De beoordeling van het hoger beroep

5.
De aansprakelijkheid van Achmea c.s. voor het aan [appellant] overkomen ongeval staat tussen partijen niet ter discussie. Partijen zijn wel verdeeld over de vraag van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Te dien aanzien geldt het volgende.

6.
Het hof kan zich met de door de rechtbank vastgestelde wederzijdse causaliteit als vervat in rov. 4.6 van het bestreden vonnis verenigen, en maakt dit oordeel tot het zijne. Dit betekent dat op basis van de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen de vergoedingsplicht van [geïntimeerde 1] c.s. daarom met 50% dient te worden verminderd en dat [appellant] op die grond 50% van de schade zelf draagt. In het kader van de billijkheidscorrectie van art. 101 BW (laatste zinsnede) waarop [appellant] een beroep heeft gedaan, overweegt het hof als volgt.

7.
Ten aanzien van de vraag of de gemaakte verkeersfout van [geïntimeerde 1] ernstiger is dan de verkeersfout van [appellant] geldt het volgende. [geïntimeerde 1] heeft [appellant] ten onrechte geen voorrang verleend, terwijl van [geïntimeerde 1] bijzondere oplettendheid mocht worden verwacht gelet op de bijzonder manoeuvre die hij verrichtte en de verkeerssituatie ter plaatse. [geïntimeerde 1] verliet namelijk een uitrit voorzien van haaientanden, een doorgetrokken streep, een verkeersspiegel en een stopbord. Uit de overgelegde foto’s blijkt bovendien dat er goed zicht over ruime afstand bestaat op eventueel van links komend verkeer over het fietspad. Daarbij geldt bovendien dat verkeer op het fietspad (zoals de snorfiets van [geïntimeerde 1] ) naar ervaringsregels relatief kwetsbaar is ten opzichte van een aankomende auto (als die van [geïntimeerde 1] ). Dat er sprake is van een gevaarlijke verkeerssituatie, wordt onderstreept doordat de weg ter plaatse, volgens [geïntimeerde 1] zelf, de ‘dodenweg’ wordt genoemd omdat men daar ook ‘vaak als idioten’ rijdt en er veel ongelukken gebeuren, ‘ook op het fietspad’. De verkeersspiegel (de tweede foto van productie 6 bij dagvaarding) heeft [geïntimeerde 1] naar het oordeel van het hof goed zicht geboden op van links komend verkeer over het fietspad. Verder mag van een automobilist als [geïntimeerde 1] (zeker op grond van zijn eigen verklaring als voormeld) verwacht worden dat hij er bij het oversteken van een fietspad (ook) rekening mee houdt dat verkeer over het fietspad zich niet altijd houdt aan de voorgeschreven snelheid. [geïntimeerde 1] heeft dan ook onvoldoende opgelet, hetgeen hem gelet op al het voorgaande in ernstige mate valt toe te rekenen.

8.
Daar staat tegenover dat [appellant] te snel heeft gereden. Volgens zijn eigen verklaring reed hij om en nabij 30 km/u tot maximaal 35 km/uur. Hoewel achteraf niet meer valt vast te stellen hoe snel [appellant] precies heeft gereden, is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [appellant] aanmerkelijk harder heeft gereden dan circa 35 km/u. Het hof kent hierbij betekenis toe aan de overgelegde verklaringen van [geïntimeerde 1] , die [appellant] op zijn snorfiets heeft waargenomen, en aan de verklaringen van de twee getuigen die met de politie hebben gesproken en die volgens de politie hebben verklaard dat [appellant] hen met “grote snelheid” inhaalde. Deze drie personen hebben in dit verband genoegzaam overeenkomende schattingen gegeven van circa 60 km/u. Verder is in dit verband van belang dat na het ongeval op de rollerbank is gebleken dat de snorfiets was opgevoerd tot een snelheid van 57 km/u, hetgeen deze schattingen voldoende ondersteunt. Het feit dat aan de snorfiets niet veel beschadigingen voorkwamen na het ongeval, doet aan dit alles niet af, nu deze niet in botsing is gekomen met het voertuig van [geïntimeerde 1] en slechts over het wegdek is gegleden.

9.
Het hof neemt op grond van al het voorgaande aan dat [appellant] aanmerkelijk harder heeft gereden dan 35 km/u (maar niet harder dan 57 km/u). Dit is in elk geval veel sneller dan ter plaatse is toegestaan (25 km/u). Verder neemt het hof in aanmerking dat de snorfiets was opgevoerd en dat [appellant] hiervan op de hoogte moet zijn geweest. [appellant] heeft immers zelf al verklaard dat hij (maximaal) 35 km/u heeft gereden, dat wil zeggen aanmerkelijk sneller dan de snelheidsbegrenzing van 25 km/u waarvoor een snorfiets (als algemeen bekend) is geconstrueerd op de voet van art. 60 lid 1 en 2 RVV. [appellant] heeft dus opzettelijk een risico genomen op verkeersongevallen zoals dit (waarbij hij zijn voertuig niet meer op veilige wijze tot stilstand kon brengen om een ongeval te voorkomen). Daarnaast staat vast dat [appellant] geen helm heeft gedragen, terwijl (als gezegd) de snorfiets was opgevoerd, waardoor deze een snelheid kon bereiken van maximaal 57 km/u. Door dit opvoeren kwalificeert dit voertuig in wettelijke zin niet meer als ‘snorfiets’ als omschreven in art. 1 RVV (een bromfiets die blijkens de gegevens in het kentekenregister is geconstrueerd voor een maximumsnelheid die niet meer bedraagt dan 25 km per uur). Dit brengt mee dat voor [appellant] op grond van art. 60 lid 1 RVV het dragen van een helm verplicht was, zoals [geïntimeerde 1] c.s. terecht hebben aangevoerd (conclusie van antwoord onder 14).

10.
Een en ander afwegend, moet worden voorop gesteld dat beide bestuurders ernstige verkeersfouten hebben gemaakt. Niettemin dienen de onoplettendheid en het geen voorrang verlenen aan de zijde van [geïntimeerde 1] , gelet op de specifieke verkeerssituatie ter plaatse en het (hem bekende, grote) gevaar dat hij daarmee voor het verkeer op het fietspad heeft geschapen, zwaarder te wegen dan de verkeersfouten van [appellant] .

11.
Verder geldt dat het letsel dat [appellant] , bestaande uit onder meer een instabiele nekwervelfractuur, compressiefracturen van nekwervels, een verbrijzeling met open botbreuk van de linker elleboog, twee scheurtjes in de schedel van het voorhoofd, een zware hersenschudding en diverse wonden en kneuzingen, ernstig is en dat hij daarvan mogelijk blijvend beperkingen zal ondervinden (met name aan de elleboog). Verder is niet in geschil dat [appellant] als zzp-er zich in een relatief kwetsbare positie heeft bevonden doordat hij niet verzekerd is geweest tegen zijn verlies van verdienvermogen en over een gering vermogen beschikt. [appellant] heeft geruime tijd niet kunnen werken. Dit zijn ingrijpende lichamelijke en financiële gevolgen voor [appellant] . [geïntimeerde 1] is daarentegen ingevolge de WAM verzekerd tegen de verkeersaansprakelijkheid jegens [appellant] . Daartegenover staat dat [appellant] had behoren te weten dat hij kwetsbaar - in voormelde zin - was en desondanks (bewust) gevaarlijk heeft gereden, veel te hard en zonder helm. Het hof tekent hierbij nog aan dat als [appellant] wel een helm had gedragen een deel van het letsel, in elk geval de verbrijzeling van de elleboog, ook was ontstaan.

12.
Een en ander afwegend, eisen de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de genoemde andere omstandigheden van dit geval een andere verdeling van de schade dan op basis van 50/50. De vergoedingsplicht van [geïntimeerde 1] wordt tot 70% verminderd. [appellant] dient dus 30% van zijn schade zelf te dragen. Gelet op het reeds uitgekeerde voorschot van € 37.500,- op basis van een vergoedingsplicht van 50% van [geïntimeerde 1] c.s. kan de vordering van een nader voorschot - uitgaande van een vergoedingsplicht van 70% - worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,- (te weten 20% van € 75.000,-).

13.
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist in rov. 4.9 tot en met 4.11 van het bestreden vonnis en maakt dit tot het zijne.

14.
De slotsom is dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd ten aanzien van het percentage van de vergoedingsplicht van [geïntimeerde 1] c.s. en de hoogte van het aanvullend voorschot. Met het oog op de leesbaarheid van dit arrest zal het hof het vonnis in zijn geheel vernietigen en het dictum compleet herformuleren.

15.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen zullen [geïntimeerde 1] c.s. worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nasalaris en wettelijke rente als door [appellant] gevorderd. ECLI:NL:GHDHA:2020:762