Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 020317 Pizzakoerier botst op betonblokken. Eigen schuld 50%, na billijkheidscorrectie 25%

Rb Amsterdam 020317 Pizzakoerier botst op betonblokken. Eigen schuld 50%, na billijkheidscorrectie 25%

2 De feiten
2.1.
Op 22 april 2015 was [verzoeker] als pizzakoerier aan het werk in Amsterdam. Omstreeks 22:35 uur is hij op zijn brommer vanaf de [straat 1] via een klein weggetje de [straat 2] te Amsterdam ingereden voor het afleveren van een pizza bij een woning aan de [straat 2] . [verzoeker] is tot de kruising met de [straat 3] over het rechter weggedeelte van de [straat 2] gereden. Vanaf de [straat 3] heeft hij zijn weg vervolgd over het linker weggedeelte van de [straat 2] . Op het linker weggedeelte van de [straat 2] is [verzoeker] in botsing gekomen met twee beton- of basaltblokken die door gemeente Amsterdam midden op de rijbaan waren geplaatst (hierna: het ongeval).

2.2.
Aan de [straat 2] werden door gemeente Amsterdam op 22 april 2015 werkzaamheden verricht.

2.3.
Gemeente Amsterdam is de wegbeheerder van de [straat 2] . Voor de aansprakelijkheid is gemeente Amsterdam verzekerd bij VGA.

2.4.
VGA heeft namens haar verzekerde, gemeente Amsterdam, aansprakelijkheid erkend voor het ongeval.

2.5.
De politie Amsterdam-Amstelland heeft een proces-verbaal van het ongeval opgemaakt. In dat proces-verbaal staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

‘(…) Bestuurder heeft de onverlichte betonblokken die dwars op de weg geplaatst waren te laat gezien. Verklaarde wel geremd te hebben en ongeveer 45km/uur gereden te hebben. Hij reed op een bromfiets in tegengestelde richting op een weg bestemd voor eenrichtingsverkeer.
De betonblokken waren slecht zichtbaar. Deze waren niet verlicht of voorzien van reflectiemateriaal. Ook waren er geen borden of andere aanduidingen die er op wezen dat de betonblokken dwars op de weg geplaatst waren.(…)”.

2.6.
In het bezoekrapport van Kunze & Krom van 12 december 2015 staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…) Toelichting
Belanghebbende [de rechtbank: [verzoeker] ] volgt een [opleiding] . Door het ongeval kon hij geen examen doen omdat hij de onderdelen niet kon tillen. Hij heeft daardoor het tweede leerjaar niet gehaald. Hij doet dit jaar nu over. (…)
Letsel
Aard en omvang
Beide polsen zijn gebroken alsmede zijn rechterduim. (…)
Behandeling
(…) De beide polsen en onderarmen zijn in het gips gezet. (...) Het gips heeft er 2 maanden omgezeten. (…)”.
3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt, naar de rechtbank begrijpt,– samengevat – dat de rechtbank bij beschikking:

I. voor recht verklaart dat gemeente Amsterdam c.s. aansprakelijk wordt geacht voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade;
II. [verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten van € 4.053,66, te vermeerderen met de wettelijke rente,
III. [verzoeker] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de totale hoofdsom vanaf de datum van het ongeval, op straffe van een dwangsom,
IV. [verzoeker] wordt veroordeeld in de kosten van het lezen van het verweerschrift samenhangend met de comparitie alsmede de griffiekosten.
3.2.
Gemeente Amsterdam c.s. voert verweer.

3.3.
Op stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Gemeente Amsterdam c.s. heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar beroept zich op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daartoe voert zij het volgende aan. [verzoeker] heeft meerdere zorgvuldigheidsnormen geschonden. Hij reed 15 kilometer per uur te hard. Ter plaatse gold een maximum snelheid van 30 km per uur. Bovendien reed hij op een weggedeelte waar hij niet mocht rijden. Aan het begin van dat weggedeelte stond een bord om aan te geven dat de weg in die richting gesloten was voor alle bestuurders (een zogeheten C2-bord). Bovendien was het overduidelijk dat de [straat 2] werkterrein was en niet voor verkeer toegankelijk was. Het rechter weggedeelte was ook niet afgesloten, zodat [verzoeker] daar zijn weg had kunnen vervolgen. Dat [verzoeker] met de basaltblokken in aanraking is gekomen, komt derhalve (in ieder geval deels) voor zijn rekening en risico. Nu het ontstaan van het ongeval en de omvang van de schade grotendeels aan [verzoeker] zijn toe te rekenen, bestaat voor een vergoedingsplicht van meer dan 25% geen aanleiding, aldus steeds gemeente Amsterdam c.s.

4.2.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van eigen schuld. Daartoe zijn volgens hem de volgende omstandigheden van belang. Het rechter weggedeelte van de [straat 2] was vanaf de [straat 3] afgesloten, waardoor het [verzoeker] was toegestaan – en hij genoodzaakt was – het linker weggedeelte te nemen. Dat weggedeelte was niet afgesloten en er stond aan het begin van die weg geen C2-bord. Tenslotte betwist [verzoeker] dat hij te hard heeft gereden.

4.3.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van artikel 6:101 BW is dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
Partijen verschillen van mening over de volgende omstandigheden die voor de (mate van) eigen schuld van belang zijn:
(i) de vraag of het rechter weggedeelte van de [straat 2] ter plaatse was afgesloten;
(ii) of aan het begin van het linker weggedeelte waar [verzoeker] de Amstelvlietstaat inreed een C2-bord stond;
(iii) de maximum snelheid ter plaatse.
Indien de voor de beoordeling relevante feiten niet vaststaan, leent de zaak zich in beginsel niet voor beoordeling in een deelgeschil. Dit is anders indien de omstandigheden waarover partijen het niet eens zijn, niet – of in ondergeschikte mate – van belang zijn voor de beoordeling van de vraag die aan de rechter is voorgelegd of zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld wat de feitelijke situatie is (moet zijn) geweest. De rechtbank is van oordeel dat deze gevallen zich hier voordoen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Uit de vaststaande feiten kan worden afgeleid dat [verzoeker] in de avond van 22 april 2015 op zijn brommer over het rechter weggedeelte van de [straat 2] reed en dat hij ter hoogte van de [straat 3] zijn weg niet heeft vervolgd over het rechter weggedeelte, maar het linker weggedeelte heeft genomen. Zoals hiervoor is overwogen, is tussen partijen in geschil of het rechter weggedeelte van de [straat 2] vanaf de [straat 3] was afgesloten door of in verband met de werkzaamheden. Ter onderbouwing van haar standpunt dat het rechter weggedeelte was afgesloten heeft (de advocaat van) gemeente Amsterdam c.s. ter zitting verklaard dat de projectleiders die verantwoordelijk waren voor de werkzaamheden dit desgevraagd aan haar hebben meegedeeld. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij de pizza(’s) bij een woning aan de rechterzijde van de [straat 2] moest afleveren. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de [straat 2] (ter plaatse van het ongeval) aan de linkerzijde geen woningen zijn, zodat van de juistheid van deze verklaring kan worden uitgegaan. Dit betekent dat [verzoeker] geen enkele reden had om zijn weg vanaf de [straat 3] via het linker weggedeelte te vervolgen indien het rechter weggedeelte open zou zijn geweest. Hij reed immers al op het rechter weggedeelte en moest aan die zijde de pizza afleveren. Nu [verzoeker] echter is afgeweken naar het linker weggedeelte, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat het rechter weggedeelte van de [straat 2] vanaf de [straat 3] niet (op zichtbare wijze) was afgesloten (en dus open was). Dat de projectleiders – kennelijk – tegenover de advocaat van gemeente Amsterdam c.s. anders hebben verklaard, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om aan deze logische redenering te gaan twijfelen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat het rechter weggedeelte van de [straat 2] vanaf de [straat 3] (op zichtbare wijze) was afgesloten.

4.5.
De rechtbank acht de omstandigheid of aan het begin van dat linker weggedeelte van de [straat 2] een C2-bord stond voor de beantwoording van de vraag in welke mate sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] niet van doorslaggevende betekenis. Ook als ter plaatse een dergelijk bord stond, is het niet onbegrijpelijk dat [verzoeker] toch de [straat 2] via het linker weggedeelte is ingereden omdat hij ter plaatse moest zijn en dit weggedeelte in ieder geval niet zichtbaar was afgesloten middels een hek of anderszins (dat is niet in geschil). De basaltblokken vond [verzoeker] pas later op zijn weg. De omstandigheid dat [verzoeker] mogelijk aan de verkeerde kant van de weg reed, acht de rechtbank in het kader van de (mate van) eigen schuld dan ook niet van belang.

4.6.
Vervolgens verschillen partijen van mening over de ter plaatse geldende maximumsnelheid en heeft [verzoeker] betwist dat hij – zoals hij tegenover de politie heeft verklaard – 45 kilometer per uur heeft gereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven wat de ter plaatse geldende maximumsnelheid was en ook hoe hard [verzoeker] daadwerkelijk heeft gereden. Vaststaat dat [verzoeker] met een behoorlijke snelheid met de basaltblokken in aanraking is gekomen en dat hij niet tijdig heeft kunnen remmen. Hiermee staat tevens vast dat hij zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden: hij reed aan de ongebruikelijke kant van de weg, waardoor de mogelijkheid bestond dat hij zou stuiten op tegemoetkomend verkeer; het was bovendien op dat moment avond en donker buiten; voorts was het voor [verzoeker] duidelijk dat in de [straat 2] werkzaamheden werden verricht, hetgeen eveneens met zich brengt dat de nodige voorzichtigheid is geboden. Onder deze omstandigheden had [verzoeker] derhalve zijn snelheid moeten aanpassen en matigen. De omstandigheid dat hij dat heeft nagelaten, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Dit betekent dat de schade mede een gevolg is van het gedrag van [verzoeker] , waardoor sprake is van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW.
4.7.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de over en weer aan [verzoeker] en gemeente Amsterdam toe te rekenen gedragingen in gelijke mate aan het ongeval hebben bijgedragen, hetgeen een causaliteitsverdeling van 50-50 rechtvaardigt.

4.8.
De billijkheidscorrectie kan met zich brengen dat gemeente Amsterdam c.s. gehouden is meer dan 50% van de schade te vergoeden. [verzoeker] stelt dat, los van de causale verdeling, gemeente Amsterdam c.s. op grond van de billijkheidscorrectie gehouden is de volledige schade te vergoeden. Gemeente Amsterdam c.s. is van mening dat voor een billijkheidscorrectie geen plaats is.

4.9.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de gevolgen van het ongeval groot zijn. [verzoeker] heeft immers beide polsen en een duim gebroken die twee maanden in het gips hebben gezeten. Hierdoor heeft hij het tweede jaar van zijn [opleiding] moeten overdoen, aangezien hij geen examen kon doen doordat hij geen onderdelen kon tillen. [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij nu, twee jaar na het ongeval, nog steeds problemen ondervindt aan zijn polsen. Verder weegt mee dat de rechtbank het onbegrijpelijk vindt dat gemeente Amsterdam het linker weggedeelte van de [straat 2] niet op een andere wijze heeft afgezet door bijvoorbeeld een hek of afzetlint, maar heeft gekozen voor dergelijke grote en zware objecten die bovendien slecht zichtbaar waren en waarvan voorzienbaar was dat het tot ongevallen zou (kunnen) leiden. Deze mate van verwijtbaarheid en de ernst van de gevolgen van het ongeval voor [verzoeker] brengen de rechtbank tot een billijkheidscorrectie van 25%, in die zin dat de gemeente Amsterdam c.s. 75% van de schade van [verzoeker] zal dienen te vergoeden. Het percentage van eigen schuld van [verzoeker] wordt derhalve bepaald op 25%.

4.10.
Nu het beroep van gemeente Amsterdam c.s. op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] gedeeltelijk door de rechtbank wordt gevolgd, zal de verzochte verklaring voor recht worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

4.11.
Ten aanzien van de verzochte proceskostenvergoeding overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijker Rechtsvordering (Rv) begroting dient plaats te vinden van de kosten die [verzoeker] in het kader van de deelgeschilprocedure heeft gemaakt. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Hiervan is in het onderhavige geval echter geen sprake.

4.12.
Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogeheten redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. De advocaat van [verzoeker] heeft zijn kosten begroot op € 4.053,66 (12,9 uur x € 245). Hoewel gemeente Amsterdam c.s. zich op het standpunt stelt dat de advocaat van [verzoeker] teveel uren aan het deelgeschil heeft besteed tegen een (enigszins) te hoog tarief, is de rechtbank van oordeel dat, mede gezien de complexiteit van de (feitelijke) toedracht van het ongeval, de opgegeven kostenbegroting in het onderhavige geval aan bovenstaand criterium voldoet. Eveneens wordt redelijk geacht dat – zoals door [verzoeker] gevorderd – voor het lezen van het verweerschrift en de mondelinge behandeling kosten worden begroot. De rechtbank zal – nu de advocaat van [verzoeker] geen nadere begroting voor deze kosten heeft ingebracht – voor elk van deze onderdelen één uur extra rekenen. Voorts dient bij de begroting het vastrecht van € 79,00 te worden opgeteld. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 4.761,13 inclusief btw (14,9 uur × € 245 × 6% bureaukosten × 21% btw + € 79,00).

4.13.
Wanneer een schadevergoedingsplicht op voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, wordt eveneens de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd. Nu de kosten van de behandeling van het deelgeschil op grond van artikel 1019aa Rv hebben te gelden als kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, wordt het hiervoor gestelde percentage eigen schuld van 25% op de kostenbegroting in mindering gebracht. Dit betekent dat een bedrag van € 3.570,85 voor vergoeding door VGA in aanmerking komt.

4.14.
Onder III verzoekt [verzoeker] de wettelijke rente over de totale hoofdsom. Nu in de onderhavige procedure geen betaling van een hoofdsom wordt verzocht en dus niet zal worden toegewezen, zal dit verzoek worden afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2017:1475

Tevens dank aan mr. Schoemaker, www.reinboudschoemaker.nl, voor het inzenden van deze uitspraak