Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 261011 te hard rijdende auto, bocht te ruim nemende bromfiets 50/50%; bromfietser aangemerkt als kwetsbare weggebruiker

Rb Rotterdam 261011 te hard rijdende auto, bocht te ruim nemende bromfiets 50/50%; bromfietser aangemerkt als kwetsbare weggebruiker
De feiten 
  Op zaterdag 31 maart 2007 omstreeks 18.09 uur vond op het Theo Thijssenplein te Utrecht een ongeval plaats. [eiseres], geboren [geboortedatum], reed ter plaatse als bestuurster van een bromfiets, merk Tomos, komende van de Amsterdamsestraatweg en gaande in de richting van de Jan van Zutphenlaan. Mevrouw [X] reed ter plaatse als bestuurster van een personenauto, merk Citroen, type Berlingo, komende van de Jan van Zutphenlaan en gaande in de richting van de Amsterdamsestraatweg. Bij het uitkomen van de haakse bocht, vanuit [eiseres] gezien naar rechts, op het Theo Thijssenplein zijn beide voertuigen met elkaar in botsing gekomen. 

  Allianz is de WAM-verzekeraar van de personenauto. 

  [eiseres] heeft ten gevolge van het ongeval ernstig letsel opgelopen. Zij had een onderbeenfractuur en beide polsen waren gebroken. [eiseres] heeft langdurig in het ziekenhuis en een revalidatiecentrum verbleven. Zij heeft vele operaties ondergaan. Er is sprake van blijvende beperkingen. 

  Op de dag van het ongeval, omstreeks 18.15 uur, heeft de politie [X] verhoord. Het proces-verbaal van verhoor vermeldt onder meer het volgende: 
"Ik reed vanaf de Jan van Zutphenlaan het Theo Thijssenplein op in de richting van de Amsterdamsestraatweg te Utrecht. Ik zag dat er aan de rechterzijde van de weg meerdere personenauto's geparkeerd stonden. Deze personenauto's stonden in een (1) rij achter elkaar langs de stoep. Ik reed daarom in het midden van de weg. Ik reed ongeveer 40 a 50 kilometer per uur. Ik zag dat er een bocht naar links aankwam. Ik reed nog steeds in het midden van de weg, doch uiterst rechts, want er stond ook vlak voor de bocht een personenauto geparkeerd aan de rechterzijde. 

Ik zag dat er vanuit tegengestelde richting een bromfietser deze bocht om kwam. Ik zag dat de bromfietser de bocht behoorlijk ruim nam. Ik zag dat de bestuurder van de bromfiets een helm droeg. Toen ik deze bromfietser zag flitste het door mij heen, pas op als je daar blijft rijden kan ik je niet ontwijken. Ik remde direct heel hard maar het was al te laat. Ze kwam voor mijn gevoel met volle vaart tegen mijn personenauto aan. Ik zag dat de bromfiets de linkerkant van mijn personenauto raakte. Ik zag dat de bestuurster van de bromfiets tegen mijn motorkap aan klapte en vervolgens op de grond viel. Het ging allemaal heel erg snel en doordat ik zo schrok kan ik me niet meer precies herinneren hoe het gegaan is." 

  Op dinsdag 15 mei 2007 heeft de politie [eiseres] verhoord. Het proces-verbaal van verhoor vermeldt onder meer het volgende: 
"Op dat moment reed ik op het Theo Thijssenplein te Utrecht komende uit de richting van de Amsterdamsestraatweg en gaande in de richting van de Jan van Zutphenlaan te Utrecht. Vervolgens kwam ik op het genoemde plein bij een bocht die rechtsaf gaat. Ik weet nog dat ik in de bocht reed en daarna lag ik vervolgens op het wegdek. Ik wist niet wat er gebeurd was. Later besefte ik in het ziekenhuis dat ik een aanrijding had gehad waarbij ik zwaar letsel heb opgelopen aan mijn linkerbeen, rechter- en linker arm. Ik lig op dit moment nog steeds in het ziekenhuis om van mijn letsels te herstellen. Verder kan ik u niets meer verklaren. Ik weet niet meer hoe de aanrijding met die auto is gekomen." 

  Op zondag 1 april 2007 heeft de politie als getuige gehoord de heer [Y], bestuurder van een ter plaatse van het ongeval geparkeerd staande personenauto, merk Mercedes. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal vermeldt onder meer het volgende: 
"Op zaterdag 31 maart 2007, omstreeks 18:00, zat ik in mijn personenauto aan het Theo Thijssenplein te Utrecht. Ik wachtte aldaar op mijn zoon die van voetbal terug zou komen. Ik had mijn auto aan de rechterzijde van de weg geparkeerd ongeveer 5 meter voordat de weg een bocht naar links maakt. Ik had mijn ogen dicht en lag wat te slapen. Ik hoorde plotseling een doffe klap. 

Ik keek op en zag dat er links naast mij een bromfiets op de grond lag. Ik zag dat er vlak voor de bromfiets een vrouw op de grond lag. Ik zag dat de vrouw vlak voor een rode personenauto lag. Ik zag dat de rode auto met zijn neus in de richting van de bocht stond. Ik schat de afstand tussen de achterkant van mijn auto en de voorzijde van de rode personenauto ongeveer 2 meter. Deze rode personenauto stond dus schuin achter mij. Ik stapte uit mijn auto en ben vervolgens naar de vrouw gelopen die op de grond lag. Ik zag dat de bestuurster van het betrokken voertuig ook bij de vrouw stond. Ik zag dat er veel bloed op de grond lag en dat de vrouw een grote wond had aan haar been. Ik schrok toen heel erg. Ik kan ook niet goed tegen bloed dus ik hield vervolgens wat afstand. Ik hoorde dat de mevrouw, die uit de rode personenauto stapte, tegen mij zei dat de vrouw op de bromfiets de bocht waarschijnlijk te ruim had genomen." 

  De Verkeerspolitie Utrecht heeft een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal vermeldt onder meer het volgende: 
"(...) Het ongeval vond plaats bij dag op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Theo Thijssenplein, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Utrecht. Ingevolge artikel 20 onder a van het RVV 1990, gold ter plaatse voor motorvoertuigen een maximumsnelheid van 50 km/h. Voor de bromfiets gold een maximumsnelheid van 30 km/h. 

Het ongeval vond plaats direct voor een haakse bocht naar links op het Theo Thijssenplein (...). Het Theo Thijssenplein bestond aldaar uit een rijbaan bestemd voor het verkeer in beide richtingen. De beide zijden van de rijbaan werden begrensd door een verhoogd trottoir. De breedte van de rijbaan bedroeg op de plaats van het ongeval + 8,10 m. Het wegdek was droog en bestond uit dicht asfalt beton (dab). 

(...) Voor de Mercedes hadden ook een aantal personenauto langs de rechterzijde van de rijbaan geparkeerd gestaan (...). De vermoedelijke beschikbare ruimte van de rijbaan waar men gebruik van kon maken bedroeg ongeveer 5,80 m. De denkbeeldige wegas lag op + 2,70m. 

Toen wij ter plaatse kwamen troffen wij de Citroën midden op de rijbaan van het Theo Thijssenplein aan. De linkerzijde van de Citroën bevond zich + 3,65 m gemeten vanaf de linkerzijde van de rijbaan van het Theo Thijssenplein. Direct voor de Citroën op een afstand van + 0,65 m voor de voorbumper troffen wij de bestuurster van de Tomos aan. De Tomos lag op de linkerzijde. (...) 

Analyse verkregen gegevens 

We hebben de gereden snelheid van de betrokken voertuigen niet kunnen achterhalen. 

Het juiste botspunt hebben wij niet kunnen achterhalen. Dit botspunt zal gelegen hebben in het verlengde voor de eindpositie van de Citroën. Dit mogelijke botspunt hebben wij weergegeven in de autocad-schets. Op deze autocadschets is ook zichtbaar op welke plaats de Tomos, de Citroën raakte. Dit was ter hoogte van de linker koplamp van de Citroën. 

Gelet op voertuigen die geparkeerd stonden langs de rechterzijde van het Theo Thijssen plein bleef er nog een rijbaanruimte van + 5,80 m over om voor het overige verkeer om gebruik van te kunnen maken. De denkbeeldige asstreep lag derhalve + 2,70 m vanaf de linkerzijde van de rijbaan. De Citroën (linkerzijde) troffen wij aan + 0,95 m rechts van de denkbeeldige wegas. De Tomos bevond zich op het moment van de aanrijding vermoedelijk 1,40 m over de denkbeeldige wegas op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer. 

Conclusie 

Bestuurster Tomos. 

Artikel 3 lid 1 RVV 1990 

De bestuurster van de Tomos hield niet zoveel mogelijk rechts. 
(...)" 

  Het geschil 
  [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 
1. voor recht zal verklaren dat Allianz aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële zowel als immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval (31 maart 2007) althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; 
2. Allianz zal veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële zowel als immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. Allianz zal veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure. 

  Allianz voert gemotiveerd verweer en concludeert dat de rechtbank bij vonnis [eiseres] in haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, dan wel haar deze als ongegrond zal ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding, dit laatste uitvoerbaar bij voorraad. 

  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

  De beoordeling 
  [eiseres] grondt haar vordering - naar de rechtbank begrijpt - op onrechtmatige daad. Zij stelt daartoe - kort weergegeven - het volgende. [X] heeft deels op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer gereden teneinde een aantal rechts van de weg geparkeerde auto's te passeren. Bij het passeren van geparkeerde auto's (obstakels) dient steeds de nodige voorzichtigheid worden betracht. Dit geldt hier temeer nu er sprake was van een scherpe bocht naar links. Het verkeer dat door de haakse bocht zou komen aanrijden in haar rijrichting zou [X] pas op het laatste moment kunnen opmerken. [X] had zich ervan dienen te vergewissen dat zij de geparkeerde auto's kon passeren zonder daarbij het overige verkeer te hinderen (artikel 5 WVW juncto artikel 19 RVV). [X] heeft erkend dat zij 40 à 50 km/h reed, dit is een snelheid die, gelet op de situatie ter plaatse en het feit dat ze deels over de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer reed, veel te hoog is. [X] heeft haar verkeersgedrag niet aangepast aan de situatie en daarmee een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Indien [X] langzamer had gereden, had zij [eiseres] niet aangereden, althans tijdig kunnen remmen. Het weggedrag van [X] heeft voor een groot deel bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Voor zover de rechtbank meent dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres], dient er een billijkheidscorrectie plaats te vinden. Daarbij is van belang dat [eiseres] een kwetsbare verkeersdeelnemer was en dat zij zeer ernstig letsel heeft opgelopen bij het ongeval. 

  Allianz voert - kort weergegeven - het volgende verweer. [eiseres] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [X]. Immers, [eiseres] heeft gehandeld in strijd met artikel 3 lid 1 RVV. Zij heeft onvoldoende rechts gehouden. De schade welke [eiseres] ten gevolge van het ongeval heeft geleden, dient in beginsel dan ook voor haar eigen rekening te blijven. Uit het door de Verkeerspolitie Utrecht opgemaakte proces-verbaal blijkt dat [X] zich op het moment van de aanrijding op de eigen weghelft bevond, terwijl [eiseres] zich op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer bevond. Indien juist is dat [X] met een snelheid van 40 tot 50 km/h reed, staat daarmee nog niet vast dat deze snelheid onder de omstandigheden van het geval te hoog was. [X] reed langzamer dan ter plaatse is toegestaan (50 km/h). Door [eiseres] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat [X] ter plaatse niet met 40 tot 50 kilometer per uur mocht rijden. De auto's die aan de rechterzijde geparkeerd stonden belemmerden het zicht niet. Door die geparkeerd staande auto's werd de rijbaan smaller, maar er was meer dan voldoende ruimte op de rijbaan (+ 5.40 m) om tegenliggers ruimschoots te kunnen laten passeren. Van een overtreding van artikel 5 WVW juncto artikel 19 RVV is dan ook geen sprake. Subsidiair beroept Allianz zich op eigen schuld van [eiseres]. [eiseres] heeft in strijd met artikel 3 RVV en in strijd met artikel 5 WVW juncto artikel 19 RVV gehandeld door niet zoveel mogelijk rechts te rijden. Tevens is aannemelijk dat zij te snel heeft gereden. Aannemelijk is dat [eiseres] op haar bromfiets, met de constructiesnelheid van 45 km/h, met deze snelheid, althans een te hoge snelheid, de bocht (ruim) heeft genomen, waardoor het ongeval heeft kunnen ontstaan. Indien [eiseres] zoveel mogelijk rechts had gehouden, had het ongeval zeker niet plaatsgevonden. Indien [X] geen 40-50 km/h, maar (bijvoorbeeld) 30 km/h had gereden, is het nog maar de vraag of [eiseres] niet alsnog op de auto van [X] was gebotst. [X] nam [eiseres] pas waar op het moment dat [eiseres] de bocht al dicht was genaderd. Van aanpassen van enig rijgedrag door [X] kon geen sprake meer zijn. Het handelen van [eiseres] heeft in aanzienlijk grotere mate bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval dan het handelen van [X]. Het feit dat [eiseres] een "kwetsbare verkeersdeelnemer" is, zoals [eiseres] stelt, is geen omstandigheid waaraan zelfstandige betekenis toekomt in verband met het toepassen van de door [eiseres] voorgestane billijkheidscorrectie. De ernst en de mate van verwijtbaarheid van de fout van [eiseres] zijn aanzienlijk groter dan de ernst en de mate van verwijtbaarheid van het handelen van [X]. [eiseres] had wetenschap van de verkeerssituatie ter plaatse. Zij had haar snelheid en positie op de weg daarop moeten aanpassen. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij bewust een (onaanvaardbaar) risico genomen. De billijkheidscorrectie zou in het voordeel van [X] moeten uitpakken. Het enkele feit dat er sprake is van letsel, rechtvaardigt nog niet het toepassen van de billijkheidscorrectie. 

  De rechtbank oordeelt als volgt. Eerst dient beoordeeld dient te worden of [X] jegens [eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Als onrechtmatige daad kan onder andere worden aangemerkt een doen of nalaten in strijd met de wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. 

  Door ter plaatse bij het naderen van de haakse bocht naar links met een snelheid van - volgens de door haar direct na het ongeval jegens de politie afgelegde verklaring - ongeveer 40 à 50 kilometer per uur een aantal rechts op haar weghelft geparkeerd staande auto's voorbij te rijden, heeft [X] haar weggedrag onvoldoende aangepast aan de plaatselijke situatie. Immers, de weg was aanzienlijk vermald door de op haar weghelft, zelfs tot kort voor een haakse bocht geparkeerd staande auto's, er kon verkeer naderen uit tegengestelde richting en [X] had kennelijk weinig zicht op het tegemoetkomend verkeer. Zij stelt dat zij [eiseres] pas waarnam op het moment dat deze de bocht al dicht was genaderd. [X] heeft zich derhalve in een positie gebracht waardoor zij niet meer voldoende zou kunnen anticiperen op eventuele verkeersfouten van - bijvoorbeeld - haar tegemoetkomende weggebruikers zoals [eiseres]. Daarmee heeft zij een gevaar voor die andere weggebruikers in het leven geroepen. [eiseres] stelt dan ook terecht dat [X] heeft gehandeld in strijd met artikel 5 WVW. Ingevolge artikel 5 WVW is het een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Ingevolge het tevens door [eiseres] genoemde artikel 19 RVV 1990 moet de bestuurder in staat zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Of [X] ook in strijd met dat artikel heeft gehandeld, behoeft niet te worden vastgesteld. 

  [X] heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen jegens [eiseres] een onrechtmatige daad gepleegd. Die onrechtmatige daad kan ook aan haar worden toegerekend. Deze is immers te wijten aan haar schuld. Dat [X] de ter plaatse voor haar geldende wettelijke maximumsnelheid niet heeft overschreden, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niet af. De wettelijke maximumsnelheid kan in vele bijzondere verkeerssituaties, zoals in dit geval, een onverantwoord hoge snelheid zijn. 

  Allianz heeft zich beroepen op "eigen schuld" aan de zijde van [eiseres]. Ingevolge artikel 6:101 BW wordt, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. 

  Dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend, is evident. Immers, vast staat dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de voor haar geldende verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 lid 1 RVV 1990). Voorts voert Allianz terecht aan dat (ook) [eiseres] heeft gehandeld in strijd met artikel 5 WVW. Ook [eiseres] naderde een haakse bocht (voor haar naar rechts) en diende daar op te anticiperen, hetgeen zij onvoldoende heeft gedaan. [eiseres] stelt weliswaar dat zij niet te hard heeft gereden, maar uit het feit dat zij tevens stelt dat zij niet te hard kon rijden omdat haar bromfiets niet harder dan 45 km/h kon (conclusie van repliek onder 13), leidt de rechtbank af dat de stelling van [eiseres] dat zij niet te hard heeft gereden kennelijk voortkomt uit onvoldoende besef van hetgeen op grond van verkeersnormen en in de gegeven omstandigheden ter plaatse als "te hard" voor een bromfiets dient te worden aangemerkt. 

  De onvoldoende aan de omstandigheden ter plaatse aangepaste snelheid is een omstandigheid die zowel aan [X] als aan [eiseres] kan worden toegerekend. Aannemelijk is dat deze omstandigheid in belangrijke mate tot de schade heeft bijgedragen. Massa in beweging houdt een hoge mate van gevaarzetting in. Het onvoldoende rechts houden door [eiseres] is echter ook een belangrijke omstandigheid. Immers, aangenomen mag worden dat de schade (ook) niet zou zijn opgetreden indien [eiseres] voldoende rechts zou hebben gehouden. De omstandigheid dat zij onvoldoende rechts heeft gehouden, kan volledig aan [eiseres] worden toegerekend. De visie van Allianz dat het nog maar de vraag is of [eiseres] niet alsnog op de auto van [X] zou zijn gebotst indien [X] geen 40-50 km/h, maar 30 km/h zou hebben gereden, deelt de rechtbank echter niet. Zowel [X] als [eiseres] zouden in het geval van een voldoende aan de omstandigheden aangepaste snelheid van [X] meer tijd hebben gehad om maatregelen te treffen teneinde het ongeval te voorkomen. [X] had meer gelegenheid gehad om [eiseres] waar te nemen, het gevaar te onderkennen, haar snelheid te verminderen, zoveel mogelijk naar rechts uit te wijken en een geluidssignaal te geven. [eiseres] had meer gelegenheid gehad om [X] waar te nemen, haar snelheid te verminderen en naar rechts te sturen. In dit verband is van belang dat [X] heeft verklaard dat de bromfiets de linkerkant van haar personenauto raakte. Het door de verkeerspolitie opgemaakte proces-verbaal vermeldt dat de bromfiets de personenauto ter plaatse van de linkerkoplamp raakte. Indien [eiseres] enigszins naar rechts had kunnen sturen, had het ongeval derhalve vermeden kunnen worden, dan wel waarschijnlijk minder ernstige gevolgen gehad. Bovendien is niet alleen het ontstaan van het ongeval relevant voor de omvang van de schade, maar ook de energie waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden. Naarmate de snelheid op het moment van de botsing hoger is, is aannemelijk dat het letsel ernstiger zal zijn. Ook in dat kader is de te hoge snelheid van de door [X] bestuurde auto een relevante factor. 

  Op grond van de hiervoor weergegeven omstandigheden komt de rechtbank tot een causale verdeling van 1 staat tot 2 in het nadeel van [eiseres]. Dat zou betekenen dat 2/3 deel van de schade voor rekening van [eiseres] zou dienen te blijven. [eiseres] stelt evenwel dat een billijkheidscorrectie dient plaats te vinden. Voor een billijkheidscorrectie is niet zonder meer plaats louter omdat [eiseres] als bestuurster van een bromfiets ten opzichte van een personenauto als een "kwetsbare verkeersdeelnemer" heeft te gelden of omdat [eiseres] letsel heeft opgelopen. Relevant voor een eventuele billijkheidscorrectie is echter wel de daarmee samenhangende omstandigheid van de ernst van het letsel dat [eiseres] door het ongeval heeft opgelopen. Niet betwist is dat [eiseres] door het ongeval ernstig letsel heeft opgelopen. Zij heeft immers onbetwist gesteld dat zij een onderbeenfractuur had en dat beide polsen waren gebroken, dat zij langdurig in het ziekenhuis en in een revalidatiecentrum heeft verbleven, dat zij vele operaties heeft ondergaan en dat er sprake is van blijvende beperkingen, zij het dat door haar niet is gesteld wat de precieze aard en ernst van die blijvende beperkingen is en wat daarvan voor haar de praktische gevolgen zijn. Voorts is relevant dat [X] (verplicht) verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid terwijl [eiseres] jegens Allianz aanspraak maakt op vergoeding van kennelijk onverzekerde schade die voortvloeit uit het letsel dat door de aanrijding is veroorzaakt. De rechtbank deelt niet de visie van Allianz dat de ernst en de mate van verwijtbaarheid van het handelen van [eiseres] aanzienlijk groter zijn dan de ernst en de mate van verwijtbaarheid van het handelen van [X]. Juist de bestuurder van een personenauto die in de bebouwde kom zelf op relatief goed beschermde wijze aan het verkeer deelneemt (kreukelzone, kooiconstructie, verstelbare hoofdsteun, veiligheidsgordel, airbags), behoort zich steeds bewust te zijn van het gevaar dat hij met zijn relatief zware voertuig in beweging in het leven roept voor de in de bebouwde kom veel voorkomende kwetsbare weggebruikers (bijvoorbeeld: fietsers, bromfietsers, overstekende kinderen) en mede daarom zijn snelheid steeds aan de concrete verkeerssituatie aan te passen. Hoewel de causale bijdrage van de wijze waarop [eiseres] aan het verkeer deelnam (onvoldoende rechts houden bij het uitkomen van de bocht) relatief groot was voor wat betreft het ontstaan van het ongeval, is niet aannemelijk dat [eiseres], zoals Allianz aanvoert, bewust een (onaanvaardbaar) risico heeft genomen. De meeste verkeersfouten komen voort uit het onbewust nemen van risico's en vloeien voort uit de algemene menselijke feilbaarheid. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een billijkheidscorrectie dient plaats te vinden in die zin dat Allianz 50% van de schade die voor [eiseres] uit het ongeval voortvloeit, dient te vergoeden. Dat het letsel, de blijvende beperkingen en de praktische gevolgen daarvan voor [eiseres] zo ernstig zijn dan een verdergaande billijkheidscorrectie op zijn plaats zou zijn, is door [eiseres] niet voldoende gesteld. Dat had indien daarvan sprake was wel op haar weg gelegen, reeds gelet op het bij conclusie van antwoord (onder 3.31) door Allianz gevoerde verweer dat het enkele feit dat er sprake is van letsel, nog niet het toepassen van de billijkheidscorrectie rechtvaardigt. 

  Nu Allianz zal worden veroordeeld om 50% van de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële zowel als immateriële schade te vergoeden, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, heeft [eiseres] daarnaast geen belang bij een verklaring voor recht. Dat onderdeel van de vorderingen zal derhalve worden afgewezen. Voor wat betreft de wettelijke rente wijst de rechtbank er op dat deze toewijsbaar is vanaf het moment dat betreffende schade is ontstaan, althans rechtens geacht wordt te zijn ontstaan. Dat zou in een eventuele schadestaatprocedure per schadepost dienen te worden beoordeeld. Over de immateriële schade is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de datum van het ongeval.

  Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.  LJN BU2002