Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 110624 SO rijdt met birò tegen opkomende poller en slaat over de kop; gemeente niet aansprakelijk; voldoende waarschuwing

GHAMS 110624 SO rijdt met birò tegen opkomende poller en slaat over de kop; gemeente niet aansprakelijk; voldoende waarschuwing

locatie ongeval maps.app.goo.gl

1 De zaak in het kort

[appellante] is met een Birò (een klein licht autootje) tegen een verzinkbare paal aangereden en vordert schadevergoeding van de gemeente op grond van onrechtmatige gevaarzetting. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gemeente voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen en heeft de vordering afgewezen (geen publicatie bekend, red. LSA LM). Daartegen komt [appellante] in hoger beroep. Het hof bekrachtigt het vonnis.

(...  red. LSA LM)

3 Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1 en 1.2 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Voor zover in hoger beroep nog van belang zijn deze feiten de volgende.

3.1.

[appellante] reed op 24 november 2020 rond 19.23 uur op de Buiksloterweg in Amsterdam-Noord in een Birò. Zij is toen frontaal tegen een verzinkbare paal (ook wel een ‘poller’ genoemd) aangereden die uit de grond omhoog kwam, waardoor de Birò over de kop sloeg (hierna: het ongeval).

3.2.

[appellante] heeft ten gevolge van het ongeval letselschade geleden. Zij heeft in dat verband ziektekosten gemaakt en daarvoor het eigen risico van haar zorgverzekering moeten aanwenden. De Birò waarin zij reed is total loss verklaard.

4 Eerste aanleg

4.1.

[appellante] vorderde in eerste aanleg bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

  1. een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [appellante] als gevolg van het ongeval geleden schade;

  2. veroordeling van de gemeente tot betaling van € 7.634,34 aan door [appellante] geleden materiële schade, € 385,00 aan voor eigen risico gebleven medische kosten en € 432,00 aan gederfde inkomsten en

  3. de proceskosten.

4.2.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen.

5 Beoordeling

5.1.

[appellante] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Deze grieven bestrijden samen het oordeel van de kantonrechter dat de aanwezigheid van de poller geen gevaarzettende situatie in het leven riep, en de motivering van dat oordeel. Volgens [appellante] heeft de gemeente wel onrechtmatig gevaarzettend gehandeld met het in stand laten van de verkeerssituatie zoals die ten tijde van het ongeval was. De gemeente heeft de grieven bestreden. Van het ongeval zijn videobeelden overgelegd. Van de verkeerssituatie ter plaatse zijn foto’s overgelegd.

De norm

5.2.

Bij de beoordeling van de grieven wordt het volgende vooropgesteld. Op de wegbeheerder rust de plicht om ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken, deugdelijk is. Daarbij is van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is, hoe ernstig de dan te verwachten gevolgen zijn en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Ook kan, voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust, betekenis toekomen aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen (Vgl. HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283). Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden (vgl. HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224).

Het standpunt van [appellante]

5.3.

[appellante] komt met haar grieven vooral op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de gemeente voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen. In dat verband betoogt zij dat de poller vaak uit staat of defect is, en dat zij daarom gewend was om niet te hoeven stoppen voor de poller. Verder voert zij aan dat het stoplicht ten tijde van het ongeluk defect was.

De beslissing en motivering van het hof

5.4.

Naar het oordeel van het hof is onrechtmatige gevaarzetting door de gemeente niet komen vast te staan. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht. Uit de onder 5.2 genoemde norm volgt dat het de gemeente, gelet op haar beleidsvrijheid, in beginsel vrijstaat om ervoor te kiezen om ter plaatse niet te volstaan met camera’s, maar maatregelen te treffen die het doorrijden fysiek onmogelijk maken. Uit de weginrichting blijkt dat het doel daarvan is om overtredingen van het inrijverbod fysiek onmogelijk te maken. Daarmee wordt voorkomen dat er gevaarlijke situaties ontstaan op de plek waar passagiers de aanmerende veerboten verlaten. Doordat gemotoriseerd verkeer fysiek niet richting de pont kan rijden, wordt voorkomen dat de (zonder bijzondere maatregelen te verwachten) chaotische verkeerssituatie bij het aanmeerpunt van de pont tot gevaar leidt.

5.5.

De gemeente heeft het doorrijden fysiek onmogelijk willen maken door een poller te installeren op de Buiksloterweg. Het hof schat de kans dat weggebruikers, als de poller niet zichtbaar omhoog staat, toch zullen proberen door te rijden als tamelijk groot in, omdat dat de kortste weg is. Als zij dat doen en de poller komt omhoog onder of tegen het voertuig is er een eveneens tamelijk grote kans op aanzienlijke zaakschade aan het voertuig en een kleine kans op beperkt letsel. De meeste auto’s zullen immers te zwaar zijn om over de kop te slaan. Hoewel de keuze voor een poller op zichzelf dus kans op aanzienlijke schade of enig letsel met zich meebrengt, heeft de gemeente adequate veiligheidsmaatregelen getroffen om die risico’s zoveel mogelijk te beperken. Zo staat er op ruime afstand voor de poller een verkeersbord (van het type RVV-J39) met daarop een gevarendriehoek en een afbeelding van een auto die op een poller is gebotst, met daaronder de tekst ‘beweegbare verkeerspaal’. Daarnaast is de poller zelf met knipperende rode lichten uitgerust. Het te verwachten effect daarvan is dat weggebruikers indringend en duidelijk gewaarschuwd zijn voor de aanwezigheid van de poller. Er staat daarnaast een klein stoplicht naast de poller. Het te verwachten effect daarvan is dat weggebruikers zullen stoppen als dat stoplicht op rood staat. Verder is de weg bij de poller versmald en staan er zwart/witte reflectiepaaltjes aan weerszijden van de weg. Op het asfalt staan witte markeringen. Het te verwachten effect van al deze maatregelen is dat een weggebruiker snelheid mindert en zich (verder) verdiept in de verkeerssituatie. Het redelijkerwijs te verwachten effect van al deze maatregelen tezamen is dat het gevaar wordt vermeden dat een weggebruiker in een motorvoertuig loopt als de poller omhoog komt. De kans dat weggebruikers toch zullen doorrijden is daarmee klein geworden.

5.6.

Het stoplicht vervult in deze zaak een belangrijke rol. Op basis van de beschikbare informatie is het hof van oordeel dat [appellante] haar stelling dat het stoplicht niet werkte ten tijde van het ongeval onvoldoende heeft onderbouwd.

5.6.1.

Uit de door [appellante] in het geding gebrachte foto’s kan namelijk niet worden afgeleid dat het stoplicht niet werkte op het moment van het ongeval. Op de videobeelden is daarnaast te zien dat een andere automobilist, die voor [appellante] reed, vlak voor het ongeval is gestopt voor het stoplicht. Dat duidt erop dat het stoplicht wel functioneerde ten tijde van het ongeval.

5.6.2.

Verder staat vast dat de poller omhooggekomen is. Volgens de gemeente werkt het systeem zo, dat de poller niet omhoog kan komen als het stoplicht defect is. [appellante] heeft daartegen niet voldoende ingebracht. Aangenomen moet dan ook worden dat het stoplicht werkte en rood was geworden voordat [appellante] de wegversmalling inreed.

5.6.3.

Ten slotte heeft [appellante] , tegenover het argument van de gemeente dat uit het logbestand van de poller blijkt dat het stoplicht op rood stond, onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een andere conclusie kunnen rechtvaardigen.

5.7.

De combinatie van waarschuwingsmiddelen was daarmee toereikend. [appellante] heeft niet aangevoerd, en niet valt in te zien, wat van de gemeente verder nog aan maatregelen had kunnen worden gevergd.

5.8.

[appellante] heeft nog aangevoerd dat zij er geen rekening mee hoefde te houden dat de poller nu omhoog zou komen omdat zij die nog nooit werkend heeft gezien, hoewel zij daar al gedurende een lange periode geregeld langs komt. Deze stelling heeft zij niet behoorlijk onderbouwd. Niet vaststaat dus dat de poller vaak (op andere momenten dan dat van het ongeval) niet werkte. Het argument van [appellante] dat daardoor de kans op onoplettendheid bij weggebruikers groter is, waarmee de gemeente rekening had moeten houden, treft dan ook geen doel.

5.9.

Gelet op het voorgaande is van onrechtmatige gevaarzetting geen sprake.

Dat [appellante] bij het ongeval (beperkt) letsel heeft opgelopen, maakt dit niet anders. De overige argumenten van partijen behoeven geen aparte bespreking en van voldoende concrete en relevante bewijsaanbiedingen is geen sprake.

Slotsom en kosten

5.10.

Op het voorgaande stuiten de vorderingen van [appellante] af, zodat de grieven geen doel treffen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] wordt in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:

- griffierecht € 783,00

- salaris advocaat € 858,00 (tarief I, 1 punt)

Totaal € 1.641,00

ECLI:NL:GHAMS:2024:1578