Hof Amsterdam 251011 toegelaten tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen dat slachtoffer niet te hard heeft gereden
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 251011 aanbod tot leveren van tegenbewijs hoeft niet te worden gespecificeerd; toegelaten tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen dat slachtoffer niet te hard heeft gereden
vervolg op: hr-221209-ingevolge-art-151-lid-2-rv-staat-tegenbewijs-vrij-hof-had-eiser-tot-dit-bewijs-moeten-toelaten
4. De beoordeling van het geschil na verwijzing
4.1 Bij gelegenheid van de pleidooien voor dit hof hebben partijen desgevraagd medegedeeld dat zij in onderling overleg de totale schade van [appellant] als gevolg van het hem op 29 september 2002 overkomen ongeval hebben bepaald op een bedrag van € 800.000,-, waarvan Unigarant inmiddels 50% (dus € 400.000,-) aan [appellant] heeft betaald.
4.2 Het gerechtshof te Arnhem heeft bij zijn arrest (in rechtsoverwegingen 6 en 7), evenals de rechtbank Zwolle-Lelystad bij het vonnis waarvan beroep (in rov. 4.7 en 4.8) had gedaan, de conclusies van de partij-deskundige Bosscha omtrent de snelheid waarmee [appellant] moet hebben gereden (55 à 60 km/uur) tot de zijne gemaakt. [appellant] heeft bestreden dat hij te hard (meer dan 30 km/uur) heeft gereden en met de snelheid heeft gereden die uit het rapport Bosscha naar voren komt (55 à 60 km/uur) en heeft deze stelling te bewijzen aangeboden door middel van getuigen. Waar op Unigarant c.s. de bewijslast rust met betrekking tot hun stelling dat [appellant] te hard heeft gereden, betreft het bewijsaanbod van [appellant] een aanbod tot het leveren van tegenbewijs. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof te Arnhem vernietigd omdat het hof [appellant] niet heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs op dit punt en heeft de overige cassatiemiddelen afgedaan onder verwijzing naar artikel 81 RO.
4.3 Het hof zal op grond van het arrest van de Hoge Raad [appellant] toelaten tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat hij ten tijde van het ongeval op 29 september 2002 te hard (meer dan 30 km/uur) heeft gereden.
4.4 Voor zover [appellant] bij gelegenheid van de pleidooien voor dit hof erop heeft aangedrongen om bij gelegenheid van de te houden enquête met name [appellant] en [geïntimeerde sub 2]] met elkaar te confronteren als bedoeld in artikel 179 lid 2, tweede zin, Rv, overweegt het hof dat het aan de raadsheer-commissaris zal zijn te bepalen of en, zo ja, op welke wijze en op welk moment tijdens de te houden enquête een dergelijke confrontatie zal plaatsvinden.
4.5 Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. LJN BW7816