Rb Middelburg 140906 bromfiets rijdt tegen bouwcontainer; eigen schuld,
- Meer over dit onderwerp:
Rb Middelburg 14-09-06 bromfiets rijdt tegen bouwcontainer; eigen schuld, reflexwerking 185 WVW ?
2.1. Op 30 oktober 2002 om circa 19.30 uur heeft op de Tivoliweg te Hulst een ongeval plaatsgevonden. [eiseres] reed toen op haar bromfiets tegen een (deels) op de rijbaan staande bouwcontainer van gedaagde, hierna: Van Kerckhoven, en kwam daardoor ten val.
2.2. Ten tijde van het ongeval was het donker en het regende. [eiseres] kwam uit de Glacisstraat en was net rechtsaf geslagen, de Tivoliweg in. De container bevond zich op enkele meters na de kruising aan de – vanuit haar rijrichting gezien – rechterzijde van de weg voor het huis met nummer 22. Aan die zijde van de weg gold een parkeerverbod.
2.3. De container was op 28 oktober 2002 in opdracht van Van Kerckhoven geplaatst en voorzien van hekken aan de voor- en achterzijde. Aan beide hekken werd een lantaarn gehangen. In de loop van 30 oktober 2002, voorafgaand aan het ongeval, hebben de directeur en de uitvoerder van Van Kerckhoven geconstateerd dat de lantaarn aan de zijde van de kruising met de Glacisweg was verdwenen. Deze werd niet vervangen. (...)
2.5. [eiseres] heeft door het ongeval ernstig letsel opgelopen, dat blijvende beperkingen tot gevolg heeft. (...)
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank begrijpt het verweer van Van Kerckhoven aldus dat zij van mening is dat aan de door de Hoge Raad ontwikkelde zogeheten 50%-regel op zodanige wijze reflexwerking toekomt dat deze regel ook op onderhavige aansprakelijkheidvraag van toepassing is. Zij heeft in dit verband onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2001, NJ 2002, 214. Nog los van het feit dat de conclusies die Van Kerckhoven aan dat arrest verbindt, berusten op een verkeerde lezing daarvan, kan de rechtbank dat standpunt niet volgen. Voorbedoelde 50%-regel is immers door de Hoge Raad ontwikkeld ter bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers – fietsers en voetgangers – tegen het gevaar van letselschade dat andere, gemotoriseerde, verkeersdeelnemers veroorzaken. De reflexwerking of omkering van die regel houdt (kortgezegd) in dat, indien een fietser of een voetganger door zijn verkeersgedrag schade aan een motorvoertuig of letselschade aan de bestuurder daarvan veroorzaakt, die schade – behoudens overmacht - in elk geval voor een gedeelte voor rekening van de gelaedeerde blijft. In onderhavige zaak gaat het echter niet om een aanrijding van een motorvoertuig met een fietser of voetganger, maar met een stilstaande bouwcontainer, waarbij uiteraard [eiseres] rijdend op haar bromfiets de meest kwetsbare van de twee is. Vorenbedoeld jurisprudentie, noch artikel 185 VWV, is op deze situatie van toepassing. De aansprakelijkheidvraag dient dan ook naar de algemene regels van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW e.v.) en eigen schuld (artikel 6:101 BW) te worden beoordeeld.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank volgt reeds uit de vaststaande feiten dat Van Kerckhoven gevaarzettend heeft gehandeld door de bouwcontainer (a) kort na een bocht en (b) gedeeltelijk op de rijbaan te plaatsen, (c) op een plaats waar een parkeerverbod gold, (d) de bouwcontainer niet te voorzien van reflectoren en (e) de verwijderde lantaarn niet te vervangen. Onder deze omstandigheden had Van Kerkhoven er rekening mee moeten houden dat de container in het donker voor aan die zijde van de weg rijdend verkeer wellicht te laat zou kunnen worden opgemerkt. Dit geldt te meer voor verkeer dat, zoals [eiseres], net uit de bocht met de Glacisstraat was gekomen en – ter plaatse bekend – niet bedacht hoefde te zijn op stilstaande objecten aan die zijde van de weg.
Het verweer van Van Kerckhoven dat de container voldoende zichtbaar zou zijn geweest omdat zij hem onder een lantaarnpaal had geplaatst, gaat niet op. Uit het verhandelde ter comparitie en de ter gelegenheid daarvan overgelegde foto’s alsmede uit het (bij productie 1 bij dagvaarding) overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 9 december 2002 blijkt dat de container niet onder een lantaarnpaal heeft gestaan, maar tussen twee lantaarnpalen in, waarbij de – vanaf de kruising gezien – voorste geen licht uitstaalde naar de zijkant van de weg, maar naar het midden daarvan (boven het zebrapad).
4.3. Ook uit de overgelegde verklaringen blijkt dat de container in het donker slecht zichtbaar was. (....)
4.5. Gelet op het voorgaande had Van Kerckhoven zich naar het oordeel van de rechtbank bewust moeten zijn van het mogelijk risico dat verkeersdeelnemers letsel zouden kunnen oplopen door tegen de container aan te rijden. Van Kerckhoven had dit risico gemakkelijk kunnen voorkomen of op zijn minst beperken door ofwel de container elders te plaatsen, bijvoorbeeld op een oprit, ofwel te voorzien van deugdelijke signalering. Door dit na te laten en daarmee het risico in stand te laten is Van Kerckhoven, nu het gevaar zich heeft verwezenlijkt, in beginsel aansprakelijk voor de dientengevolge door [eiseres] geleden en nog te lijden schade.
4.6. De schade kan slechts dan niet volledig aan Van Kerckhoven worden toegerekend indien blijkt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres], als bedoeld in artikel 6:101 BW. Van Kerckhoven heeft in dit verband onder meer gesteld dat [eiseres] slecht zicht had doordat zij met gesloten vizier reed. Zij heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Zonder nadere toelichting, die dus ontbreekt, valt immers niet in te zien waarom [eiseres] bij regenachtig weer met open vizier een beter zicht zou hebben dan met gesloten vizier.
Voorts heeft Van Kerckhoven gesteld en daarvan uitdrukkelijk bewijs aangeboden dat [eiseres] aanmerkelijk harder heeft gereden dan 30 kilometer per uur. [eiseres] betwist dat; zij kan zich van het moment van het ongeval niets meer herinneren en meent dat zij gelet op de plaats van het ongeval niet hard kan hebben gereden.
Indien komt vast te staan dat [eiseres] inderdaad ten tijde van het ongeval aanmerkelijk harder heeft gereden dan 30 kilometer per uur, dient een gedeelte van de schade naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening te blijven. Het ongeval vond immers plaats kort na een bocht. Zij zou dan al met aanzienlijke snelheid de bocht uit zijn gekomen. Dat zou gelet op de omstandigheden (regen, duisternis) en situatie ter plaatse onverantwoord zijn geweest. Niet ondenkbaar is dat in dat geval het ongeval mede aan de snelheid te wijten is geweest. De billijkheidscorrectie kan er in dat geval ook niet toe leiden dat de gehele schade voor rekening van Van Kerckhoven blijft.
Nu [eiseres] echter gemotiveerd heeft betwist dat zij ten tijde van het ongeval te hard heeft gereden, dient Van Kerckhoven haar stelling op dit punt te bewijzen. Zij zal tot dit bewijs worden toegelaten.
4.7. Bij een eventuele billijkheidscorrectie zal de vraag of partijen voor de gevolgen van het ongeval verzekerd zijn, wel een rol spelen. In dit verband staat vast dat Van Kerckhoven voor haar aansprakelijkheid verzekerd is. Van Kerckhoven heeft in dit verband nog gesteld dat [eiseres] uit hoofde van een ongevallenverzekering recht heeft op een zekere vergoeding. Na de gemotiveerde betwisting hiervan door [eiseres] ter comparitie, heeft Van Kerckhoven haar stelling gehandhaafd. Zij zal daarom ook van deze stelling bewijs dienen te leveren. Zij zal daarbij tevens de omvang van de vergoeding moeten bewijzen. Om proces-economische redenen zal zij hiertoe reeds nu worden toegelaten.
4.8. De zaak zal worden verwezen naar de rol opdat Van Kerckhoven zich kan uitlaten over de wijze waarop zij het in 4.6 en 4.7. bedoelde bewijs wenst te leveren. Indien zij (tevens) schriftelijk bewijs wenst te leveren, kan zij dit bij die gelegenheid doen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. LJN AY8012