Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 100216 ongeval scooter met auto; verzoek om te oordelen of sprake is van een uitrit; geen uitrit gelet op bestemmings- en constructiecriterium

Rb Noord-Holland 100216 ongeval scooter met auto; verzoek om te oordelen of sprake is van een uitrit; geen uitrit gelet op bestemmings- en constructiecriterium

locatie ongeval: www.google.nl/maps

1 Het procesverloop

1.1.
Partijen hebben zich bij gezamenlijk verzoekschrift tot de kantonrechter gewend in het kader van de bij artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde mogelijkheid om het geschil aan deze rechter voor te leggen.

1.2.
Op 27 januari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.
[de scooterbestuurder] (geboren op [datum] ) reed op 25 oktober 2014 omstreeks 14.30 uur met zijn scooter (merk Killerbee, type Custom Retro, met verzekeringsplaat [nummer] ) te Alkmaar vanuit de Otterkoog rechts afslaand de Hamsterkoog/Hazenkoog te Alkmaar op. Hij kwam daarbij in botsing met een personenauto (merk Totoyota, type Prius, kenteken [kenteken] ), die werd bestuur door [autobestuurder] (geboren op [geboortedatum] ). De snelheden van de voertuigen waren 20 respectievelijk 30 km/uur.

2.2.
De wegen Hamsterkoog, Hazenkoog en Otterkoog maken deel uit van een groot industrieterrein te Alkmaar, genaamd Beverkoog.

2.3.
[de scooterbestuurder] liep bij het verkeersongeval lichamelijk letsel op. [de autobestuurder] bleef ongedeerd. De auto van [de autobestuurder] was ten tijde van de aanrijding voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Avéro.

3 De standpunten van partijen

[de scooterbestuurder] stelt dat hij van rechts kwam en daarom voorrang had.
Achmea is van mening dat [de autobestuurder] als doorgaand verkeer op een hoofdweg reed en dat [de scooterbestuurder] van(uit) een uitrit de weg opreed en dus geen voorrang had.

4 De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is, dat de overgelegde foto’s een getrouw beeld geven van de werkelijke situatie ter plaatse, zodat ook de kantonrechter hiervan zal uitgaan. Voorts staat vast dat de situatie destijds niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van de huidige situatie.

4.2.
Uit de verklaringen van partijen alsmede uit de overgelegde stukken is als vaststaand aan te nemen, dat de verzekerde [de autobestuurder] met de door hem bestuurde auto reed over de voor het openbaar verkeer openstaande weg Hamsterkoog/Hazenkoog te Alkmaar.
Scooterbestuurder [de scooterbestuurder] kwam vanaf de voor het openbaar verkeer openstaande weg Otterkoog en reed vervolgens over een naamloze weg – volgens Achmea is dit een uitrit – naar de Hamsterkoog/Hazenkoog om aldaar rechtsaf te slaan. Hij was ter plaatse bekend en reed wel vaker via deze weg. Het wegdek van de Hamsterkoog/Hazenkoog is van voorzien van asfalt, evenals het wegdek van de Otterkoog. Het wegdek van de “verbindingsweg” is voorzien van klinkers. Voornoemde wegen zijn niet voorzien van verkeersborden en/of markeringen op het wegdek. Ook is geen sprake van bijvoorbeeld een op het wegdek met belijning gemarkeerde fietsstrook. Evenmin is sprake van een duidelijk hoogteverschil tussen beide wegen; de ingang van de “verbindingsweg” loopt slechts geleidelijk iets omhoog.

4.3.
Voor de beoordeling van de zaak, of voormelde verbindingsweg is aan te merken als een uitrit, zijn met name de volgende twee wetsartikelen van belang.
Artikel 15, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat het volgende inhoudt:
“Op kruispunten verlenen bestuurders voorrang aan voor hen van rechts komende bestuurders.”
Artikel 54 van het RVV 1990, dat het volgende inhoudt:
“Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals (…), uit een uitrit de weg oprijden (…), moeten het overige verkeer voor laten gaan..”

4.4.
Een weg wordt als uitrit beschouwd indien deze weg een beperkte bestemming heeft en deze beperkte bestemming kenbaar is voor alle verkeersdeelnemers ter plaatse (bestemmingscriterium) of indien deze weg ter hoogte van de aansluiting op de andere weg de fysieke kenmerken van een uitrit vertoont (constructiecriterium).

4.5.
Met betrekking tot het bestemmingscriterium.
Voor zover de weg ten tijde van het ongeval een beperkte bestemming had, was deze beperkte bestemming naar het oordeel van de kantonrechter niet kenbaar voor alle verkeersdeelnemers ter plaatse. Uit de in het geding gebracht foto’s valt slechts op te maken dat op enige afstand van de kruising sprake is van bebouwing, zonder dat voor een weggebruiker als [de scooterbestuurder] kenbaar was dat de weg die naar deze bebouwing leidde uitsluitend bestemd was om die bebouwing te bereiken. Dit klemt temeer daar deze (verbindings)weg op een andere openbare weg uitkomt, de Otterkoog. Het is derhalve geen afgesloten weg.
Evenmin biedt de door Achmea gestelde beperkte bestemming steun aan de haar stelling dat de door [de scooterbestuurder] bereden weg als uitrit moet worden bestempeld. Voor wat betreft dit aspect acht de kantonrechter van belang, dat voornoemde wegen alle zijn gelegen in een druk industriebied, zodat op alle wegen op het industrieterrein Beverkoog sprake kan zijn van bestemmingsverkeer. Dat voornoemde verbindingsweg met een hek kan worden afgesloten, is gesteld noch gebleken. Op de foto is een dergelijke afsluitbaar hek niet te zien.
Of de bestemming “uitrit” voor [de scooterbestuurder] duidelijk had kunnen zijn in verband met eventueel dubbel geparkeerd staande (vracht)auto’s is gesteld noch gebleken. Immers, niet duidelijk is hoe de situatie die dag op dat moment was.

4.6.
Met betrekking tot het constructiecriterium.
Ook is de kantonrechter van oordeel dat de weg waarover [de scooterbestuurder] reed niet de fysieke kenmerken van een uitrit vertoonde, in ieder geval kunnen de door de kantonrechter vastgestelde verschillen tussen de wegen voor wat betreft hun uiterlijke kenmerken, ook in onderling verband beschouwd, niet leiden tot het oordeel dat de weg waarover [de scooterbestuurder] reed als een uitrit moet worden beschouwd. Dit geldt zowel voor de verschillen in breedte – zij het dat er enig verschil in breedte is, maar dit is niet doorslaggevend – de kleur van het wegdek en samenstelling daarvan. Zoals hiervoor reeds overwogen, is geen sprake van verkeersborden of van wegmarkering, terwijl beide wegen verhard zijn en direct op elkaar aansluiten zonder een opvallende fysieke overgang in de vorm van een geul, drempel of trottoirband.
|
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat autobestuurder [de autobestuurder] voorrang had dienen te verlenen aan de voor hem van rechts komende scooterbestuurder [de scooterbestuurder] .ECLI:NL:RBNHO:2016:725