Rb R.dam 130509 50 % es; losschietende bromfietshelm, te hoge snelheid en tas van 2 kg aan stuur
- Meer over dit onderwerp:
Rb R.dam 130509 50 % eigen schuld; losschietende bromfietshelm, te hoge snelheid en tas van 2 kg aan het stuur
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij eerdere tussenvonnissen van respectievelijk 18 oktober 2001 en
15 augustus 2002 heeft de rechtbank overwogen dat de gemeente als
wegbeheerder aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat
[persoon 1] op 24 februari 1998 is overkomen (overweging 5.4 van
eerstgenoemd vonnis), maar dat [persoon 1] zelf ook schuldig is aan het
ongeval, omdat:
- gesteld noch gebleken is dat [persoon 1] vaart heeft verminderd en
uit de onweersproken stellingen van de gemeente kan worden afgeleid dat
indien [persoon 1] met een lagere snelheid had gereden, hij geen hinder
van de oneffenheid zou hebben gehad (overweging 5.6 van eerstgenoemd
vonnis),
- [persoon 1] met een tas met een gewicht van ruim 2 kilogram aan het
stuur reed en het een feit van algemene bekendheid is dat een
dergelijke omstandigheid een storing in het evenwicht van de brommer
kan veroorzaken (overweging 2.5 van het vonnis van 15 augustus 2002).
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de schade mede het gevolg is
van de aan [persoon 1] toe te rekenen omstandigheid dat hij zijn
valhelm niet op de juiste wijze had vastgemaakt (ook overweging 2.5 van
het vonnis van 15 augustus 2002).
2.2 Bij tussenvonnis van 18 februari 2004 is vervolgens een deskundigenbericht bevolen.
2.3 De deskundige, [deskundige], neurochirurg te [woonplaats], heeft - voor zover van belang - als volgt gerapporteerd:
“Betrokkene had op 24.2.1998 een ernstig ongeval met zijn bromfiets.
Hij werd hierbij gelanceerd en kwam met zijn hoofd op het fietspad
terecht. Tijdens het ongeval is betrokkene’s helm losgeschoten. De helm
lag zeker 20 m van de plek van het ongeval verwijderd. Er moet sprake
zijn geweest van een forse impact, daar betrokkene’s bromfiets, zoals
de meegezonden foto’s tonen, ook ernstig beschadigd was. Bij het
ongeval liep betrokkene fracturen op van het aangezicht, met name
orbita en zygoma, en ook van de voorste schedelbasis. Tevens liep
betrokkene frontale cerebrale contusies op, rechts redelijk omschreven,
links meer diffuus.
Naar de mening van onderzoeker is betrokkene bij het ongeval
terechtgekomen op het voorhoofd en het bovenste deel van het
aangezicht. Daardoor zijn lokaal fracturen ontstaan. Bij het ontstaan
van de schedelbasisfractuur speelt ook mee dat ten gevolge van het
ongeval het bot eerst is samengedrukt en later distractie is
opgetreden, resulterend in een schedelbasisfractuur. Ook de focale
frontale contusies zijn naar de mening van onderzoeker gerelateerd aan
de lokale impact bij het ongeval ter plaatse. Volgens de literatuur
spelen ook lineair inwerkende krachten hierbij een rol. Ten gevolge van
het ongeval treedt ook een diffuus hersenletsel op. Hierbij is er
sprake van verscheuring van de ascilinders in de witte stof. Hierbij
zouden vooral rotatie en angulaire krachten een rol spelen. Ten gevolge
van een diffuus hersenletsel zijn de patiënten vaak geruime tijd
comateus. Dit was bij betrokkene ook het geval. De IVIRI toonde
verspreid door de hersenen multipele hersenletsels. Het hersenletsel
dient bij betrokkene als ernstig geduid te worden en ging dan ook
gepaard met een lage Glasgow Comascore van 7.
Voor zover te beoordelen voldeed betrokkene’s helm, die bekleed was en
een plastic voorkapje had, aan de eisen van die tijd. De vraag is hoe
ernstig het hersenletsel geweest zou zijn als betrokkene’s helm tijdens
de val niet was losgeschoten en hij met helm tegen het wegdek was
terechtgekomen. Ook dan moet er sprake zijn geweest van een forse
impact, getuige de beschadigingen die de bromfiets door het ongeval
heeft opgelopen. Ook dan was er zeer waarschijnlijk sprake geweest van
schedelfracturen, hersencontusies en een axonaal hersenletsel. De
literatuur is eenduidig, dat door het dragen van een helm het aantal
hoofd/hersenletsels afneemt en met name de ernst van het hersenletsel
significant vermindert. Er bestaat geen eenduidigheid over percentages;
voor het ernstig hersenletsel wisselen deze tussen ongeveer 35 en 75%.
Alhoewel arbitrair, is het naar de mening van onderzoeker reëel te
stellen dat het hersenletsel ongeveer 50% minder ernstig zou zijn
geweest, indien de helm in situ was gebleven tijdens het ongeval. Dit
geldt naar de mening van onderzoeker met name voor het axonale
hersenletsel. Voorstelbaar is dat betrokkene ook met helm vanwege de
kracht van de impact, ook schedelfracturen en cerebrale frontale
contusies zou hebben opgelopen; de laatste mogelijk dan wat minder
uitgesproken.
De deskundige heeft de hem voorgelegde vragen vervolgens als volgt beantwoord:
1. Welke rol speelt het al dan niet dragen van een helm bij het
oplopen van hersenletsel als gevolg van een bromfietsongeval, waarbij
de getroffene op slecht wegdek ten val is gekomen en daarbij ernstig
schedel-/hersenletsel heeft opgelopen?
Antwoord.
Ten gevolge van het losschieten van de helm bij het bromfietsongeval is
bij betrokkene ernstig schedel-/ hersenletsel ontstaan. Als de helm
niet was losgeschoten was er ook sprake geweest van een forse impact.
Uit de literatuur blijkt dat door het dragen van de helm minder
schedel/hersenletsels optreden en de ernst van het schedel/hersenletsel
significant afneemt. Zie ook Overwegingen.
2. Is deze rol hetzelfde ten aanzien van de verschillende vormen van
schedel-/hersenletsel? Met andere woorden: is de invloed hetzelfde ten
aanzien van letsel als gevolg van direct contact als bij verschillende
vormen van hersenletsel door rotatie of acceleratiekrachten zonder dat
direct contact plaatsvindt (zoals bijvoorbeeld bij lokale contusies,
multipele contusies en "diffuse axononal injury")?
Antwoord.
Bij Overwegingen werd gesteld dat de impact op het hoofd, ook als de
helm in situ was gebleven, groot zou zijn geweest. Betrokkene is
waarschijnlijk gevallen op het voorhoofd en de bovenzijde van het
aangezicht. Ook met helm zouden schedel- en aangezichtfracturen
waarschijnlijk zijn opgetreden. Ook is het heel goed voorstelbaar dat
betrokkene frontale contusies zou hebben opgelopen, maar zoals gesteld
wordt in de literatuur waarschijnlijk wat minder ernstig. Ook met helm
zou er sprake zijn geweest van angulaire en rotatoire
acceleratiekrachten in de hersenen, leidend tot een axonaal
hersenletsel. Ook hier geeft de literatuur echter aan dat met helm het
letsel minder ernstig zou zijn geweest. Alhoewel arbitrair werd door
onderzoeker een percentage genoemd van 50% minder ernstig hersenletsel.
3. Kunt u aangeven in welke mate de gevolgen op de lange termijn van
het hersenletsel worden beïnvloed bij het wel dragen van een helm ten
opzichte van de situatie waarbij geen helm is gedragen? Indien u geen
exacte mate kunt aangeven kunt u dan een indicatie geven van de mate,
bijvoorbeeld in percentages zoals gebruikelijk bij het hanteren van de
AMA gids of desgewenst een andere door u verkozen schaal?
Antwoord.
Betrokkene heeft nu ernstige cognitieve en emotionele
functiestoornissen. Gedachtig het antwoord op vraag 2 zou, alhoewel
wederom arbitrair, gesteld kunnen worden dat deze stoornissen bij het
dragen van een helm 50% minder uitgesproken zouden zijn geweest. Het
best kan dit worden uitgedrukt door het blijvend
invaliditeitspercentage te bepalen, met en zonder helm. Voor het
bepalen hiervan werd gebruik gemaakt van de AMA Guides 5e editie en de
richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Neurologie van december
2001.
De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Neurologie geven op
blz. 12 aan dat, indien er stoornissen bestaan in meer dan één
categorie, er voor de genoemde categorie A tot en met D het hoogste
percentage wordt aangehouden.
I. Bij betrokkene bestaan stoornissen van het geïntegreerde
mentale functioneren en er bestaan emotionele en gedragsstoornissen.
Door onderzoeker werd het B.I. percentage hiervoor gesteld op 20%.
II. Er is sprake van een ongevalsgerelateerde loopstoornis. Het
B.I.-percentage wordt gesteld op 5% (blz. 14, richtlijnen).
III. Er is sprake van een matige stoornis van de sexuele functie (blz.
16, richtlijnen). Het invaliditeitspercentage werd gesteld op 2%.
Combinerend komt het B.I.-percentage uit op 20 + 5 + 2 = 26% voor de
gehele persoon. Dit percentage geldt voor de situatie, waarbij
betrokkene geen helm droeg. Met helm is het percentage combinerend 10 +
3 + 2 = 15% B.I.G.P., ervan uitgaande dat de cognitieve
functiestoornissen de helft minder zouden zijn geweest en de
loopstoornis ook minder uitgesproken, waarbij ervan uitgegaan wordt dat
er verband bestaat tussen de loopstoornis en de multipele
hersencontusies.
Ook de aan het eind van Anamnese benoemde beperkingen zouden ongeveer
50% minder uitgesproken zijn geweest als betrokkene’s helm niet was
losgeschoten.
4. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
Antwoord.
Het is buitengewoon moeilijk voor een individueel geval uit te maken
wat de consequenties zijn van het wel of niet dragen van een helm bij
een bromfietsongeval. De literatuur geeft slechts algemene percentages.
Door onderzoeker werd bij het bepalen van het percentage minder
schedel/hersenletsel bij het dragen van de helm gemiddeld tussen de in
de literatuur opgegeven percentages.”
2.4 Op grond van dit rapport is de conclusie gerechtvaardigd dat in het
geval de helm van [persoon 1] goed had vastgezeten, zijn schedel- en
hersenletsel en de geestelijke en lichamelijke gevolgen daarvan
ongeveer 50% minder ernstig van aard waren geweest.
2.5 De rechtbank ziet hierin in samenhang met de overige onder 2.1
gememoreerde aan [persoon 1] toe te rekenen omstandigheden aanleiding
de vergoedingsplicht van de gemeente met 70% te verminderen. Hiermee
wordt bereikt dat de schade wordt verdeeld in evenredigheid met de mate
waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben
bijgedragen. Met name gelet op de ernst van het letsel en de zeer
ingrijpende gevolgen daarvan vereist de billijkheid echter dat de
schade gelijkelijk (50-50) wordt verdeeld over partijen.
2.6 Op grond van het voorgaande wordt de gevorderde verklaring voor recht toegewezen.
De door [eiseressen] gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure
wordt in zoverre toegewezen dat de gemeente wordt veroordeeld tot
betaling van 50% van de schade nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de
datum waarop de betreffende schade is geleden. Of en tot welk bedrag
een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet worden
gegeven, kan in de schadestaatprocedure aan de orde worden gesteld. De
in dit verband gevorderde vermeerdering van 15% over het schadebedrag
zal in dit stadium niet al worden toegewezen. De gemeente wordt als de
groten¬deels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de
proceskosten. LJN BI7387