Rb Zeeland-West-Brabant 260314 ongeval scooter en uit uitrit komende auto; 50% eigen schuld bestuurder scooter vanwege alcohol en hoge snelheid; voorschot € 7500,-
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 260314 ongeval scooter en uit uitrit komende auto; 50% eigen schuld bestuurder scooter vanwege alcohol en hoge snelheid; voorschot € 7500,-;
- kosten gevorderd en begroot op € 4.396,61 bij 20 uur; toegewezen 50% ivm eigen schuld
2. De beoordeling
2.1. London is bij voornoemde tussenbeschikking toegelaten desgewenst door middel van getuigen te bewijzen dat [Eiseres] ten tijde van het ongeval op 8 juni 2012 onvoldoende rechts op de weg reed met een snelheid die de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km per uur ruimschoots te boven ging. Zij heeft daartoe [Vrachtwagenchauffeur], vrachtwagenchauffeur, [Tekenaar] , en [Klusjesman] , [Tekenaar] , en [Klusjesman] , klusjesman bij Traveo, als getuigen doen horen. [Eiseres] heeft in contra-enquête [Student], student, [Kapper], kapper, en zichzelf als getuigen doen horen.
2.2. De rechtbank overweegt het volgende. Het eerste deel van de bewijsopdracht betreft de vraag of [Eiseres] ten tijde van het ongeval op 8 juni 2012 onvoldoende rechts op de weg reed. Getuige [Tekenaar] , en [Klusjesman] , die het ongeval heeft zien gebeuren, verklaart daaromtrent dat [Eiseres] op de rechter weghelft reed. Getuige [Klusjesman] geeft aan dat hij de positie van de scooter op de weg niet goed kon zien vanwege zijn eigen positie. Getuige [Vrachtwagenchauffeur] heeft verklaard dat [Eiseres] volgens hem midden op de weg reed. Hij verklaart ook dat hij [Eiseres] niet heeft zien aankomen. [Eiseres] verklaart zelf dat hij volledig aan de voor hem rechterkant van de weg reed. Uit het vorenstaande volgt dat geen van de getuigen uit eigen waarneming verklaart dat [Eiseres] onvoldoende rechts op de weg reed.
[Vrachtwagenchauffeur] is de enige getuige die verklaart dat [Eiseres] midden op de weg reed, maar nu hij zelf aangeeft dat hij [Eiseres] niet heeft zien aankomen is dit slechts een aanname en geen waarneming. Nu deze verklaring niet wordt ondersteund door hetgeen de andere getuigen hebben verklaard, kan enkel op grond daarvan niet worden geconcludeerd dat [Eiseres] onvoldoende rechts op de weg reed. De rechtbank concludeert dan ook dat London niet is geslaagd in dit deel van de bewijsopdracht.
2.3. Ten aanzien van het tweede deel van de bewijsopdracht, betreffende de snelheid van [Eiseres] ten tijde van het ongeval, overweegt de rechtbank het volgende.
Zowel getuige [Tekenaar] , en [Klusjesman] als getuige [Klusjesman] , die beide getuige zijn geweest van het ongeval, verklaren dat de scooter te hard reed. Getuige [Tekenaar] , en [Klusjesman] verklaart dat hij [Eiseres] aan zag komen rijden met hoge snelheid, die hij inschat op 60 a 70 km per uur. Hij geeft aan dat hij de snelheid van de scooter ook opmaakt uit het feit dat [Eiseres] 3 a 4 meter door de lucht vloog en uit de schade aan de scooter en de auto. Getuige [Klusjesman] verklaart “Volgens mij reed die scooter te hard. Hoe hard weet ik niet precies. Zoals ik het zag was het in elk geval te hard. ”
Beide getuigen geven ook aan te weten dat de normale snelheid op de plaats van het ongeval 30 km per uur is.
Getuige [Vrachtwagenchauffeur] verklaart: "Volgens mij heeft [Eiseres] veel te hard gereden. Dat maak ik op uit de schade aan mijn auto en aan de brommer."
Alle getuigen in enquête verklaren aldus dat de scooter ten tijde van het ongeval harder reed dan de ter plaatse toegestane snelheid. Daarbij is hetgeen [Vrachtwagenchauffeur] verklaart weliswaar niet afkomstig van zijn eigen waarneming van die snelheid, maar zijn conclusie wordt ondersteund door de verklaringen van de andere twee getuigen die de scooter wel hebben zien rijden. Tegenover de verklaringen in enquête staat slechts de verklaring [Eiseres] in contra-enquête. Die enkele verklaring is niet voldoende om hetgeen in enquête is verklaard ten aanzien van zijn snelheid te ontkrachten. De andere twee getuigen in contra-enquête zijn geen getuige geweest van het ongeval. Uit hun verklaringen ten aanzien van de maximale snelheid die de scooter kon halen volgt dat deze ongeveer 50 km per uur bedroeg, hetgeen aansluit bij de verklaring van [Eiseres] op dit punt, die verklaart dat de scooter maximaal 51 km per uur kon. Een dergelijke snelheid kan worden gekwalificeerd als een snelheid ruimschoots boven de op de plaats van het ongeval toegestane snelheid van 30 km per uur. De stelling van [Eiseres] dat hij op de Stationsstraat niet harder kan hebben gereden dan de maximaal toegestane snelheid van 30 km per uur omdat hij nog maar heel kort aan het rijden was wordt niet onderbouwd. [Eiseres] verklaart zelf nooit uitgeprobeerd te hebben hoe snel de scooter van 0 naar de maximale snelheid kon. Bovendien blijkt uit de overgelegde luchtfoto’s, dat de afstand tussen de plaats waar [Eiseres] stelt te zijn opgestapt en de plaats van het ongeval zodanig is, dat niet kan worden uitgesloten dat [Eiseres] op de plaats van het ongeval harder reed dan daar was toegestaan. De rechtbank concludeert aan de hand van het vorenstaande dat London is geslaagd in het haar opgedragen bewijs betreffende de snelheid van de scooter te tijde van het ongeval.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat London gedeeltelijk is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, en dat is komen vast te staan dat [Eiseres] ten tijde van het ongeval reed met een snelheid die de ter plaatse geldende maximum snelheid van 30 km per uur ruimschoots te boven ging.
2.5. De rechtbank had in haar voornoemde tussenbeschikking reeds vastgesteld dat [Eiseres] de alcoholnorm had overschreden. Thans staat, gezien het vorenstaande, vast dat hij daarnaast ook de snelheidsnorm heeft overtreden. Zoals reeds in voornoemde tussenbeschikking is overwogen, gaat de rechtbank er van uit dat het alcoholgebruik van [Eiseres] een rol moet hebben gespeeld bij de veroorzaking van de aanrijding en bij het ontstaan van de schade. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik de reactiesnelheid doet afnemen. Er kan dus van uit worden gegaan dat de reactiesnelheid van [Eiseres] op de uit de uitrit komende auto van [Vrachtwagenchauffeur] minder adequaat was dan wanneer hij niet zou hebben gedronken. Voorts kan in het algemeen worden gesteld dat de snelheid waarmee een botsing plaatsvindt invloed heeft op de ernst van het letsel. In casu zal het overschrijden van de snelheidsnorm door [Eiseres] dan ook hebben bijgedragen aan de ernst van het dientengevolge door hem opgelopen letsel. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van [Eiseres] kan worden gekwalificeerd als onzorgvuldig en dat zijn voornoemde verkeersfouten in zodanige mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en de schade, dat de schade voor 50% voor zijn eigen rekening dient te blijven. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de door [Eiseres] subsidiair gevorderde verklaring voor recht op onderstaande wijze toewijzen.
2.6. [Eiseres] heeft voorts een voorschot gevorderd op de door hem geleden en te lijden schade ten gevolge van het ongeval. Beantwoording van de vraag of London gehouden is een voorschot op de schadevergoeding aan [Eiseres] te verstrekken is afhankelijk van de vraag of het voldoende aannemelijk is dat tenminste het bedrag van het door [Eiseres] gevorderde voorschot op de schadevergoeding bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure aan hem zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
[Eiseres] heeft het door hem gevorderde voorschot onderbouwd middels een voorlopige schadestaat, overgelegd als productie 14 bij het verzoekschrift, waaruit een becijferd totaalbedrag van ruim € 15.000,- blijkt. Die staat is – voor wat betreft de posten die door [Eiseres] ten grondslag aan zijn verzoek om een voorschot zijn gelegd – bij verweerschrift bestreden op de onderdelen “medische kosten” en “kleding”.
Bij brief d.d. 4 december 2013 is namens [Eiseres] een nadere onderbouwing gegeven ten aanzien van de in die schadestaat opgenomen posten “medische kosten” en “kleding”, waarvan de hoogte aanvankelijk door London werd betwist. Nu London zich betreffende de onderbouwing van die posten bij brief d.d. 13 februari 2014 heeft gerefereerd, concludeert de rechtbank dat voldoende aannemelijk is dat tenminste het bedrag van de in de voorlopige schadestaat weergegeven kosten bij wijze van voorschot op de schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. In verband met het hiervoor vastgestelde percentage eigen schuld, ziet de rechtbank aanleiding het aan [Eiseres] toewijsbare voorschot te beperken tot € 7.500,- als zijnde schade als gevolg van het ongeval waarvoor aansprakelijkheid bestaat en die aan London kan worden toegerekend.
2.7. Ter zake van de verzochte kostenbegroting en -veroordeling overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze laatste situatie is in het onderhavige geval geen sprake.
Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. In het verzoekschrift heeft mr. Janssen een beknopt overzicht gegeven van de werkzaamheden die door haar in deze zaak zijn verricht. Dit overzicht geeft voldoende gespecificeerd weer hoeveel tijd aan welke verrichtingen is besteed. Ter gelegenheid van de contra-enquête op 20 februari 2014 heeft mr. Janssen met instemming van mr. Van Huizen het aantal uren dat zij aan deze procedure heeft besteed bijgesteld tot 20. Tegen de hoogte van de gevorderde kosten, waaronder ook het door [Eiseres] betaalde griffierecht van € 75,-, is voorts geen verweer gevoerd en zij kunnen naar het oordeel van de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets doorstaan.
De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil, rekening houdend met het vorenstaande, op een bedrag van € 4.396,61.
2.8. De rechtbank overweegt dat, indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd dient te worden. Dit geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Gelet op het hiervoor vastgestelde percentage eigen schuld van 50% komt de helft van de kosten van het deelgeschil, derhalve € 2.198,31, voor vergoeding door London in aanmerking. De vordering zal op onderstaande wijze worden toegewezen. www.stichtingpiv.nl