RBDHA 221222 waardering verklaringen slachtoffer en getuigen tzv scooterongeval met doorrijdende auto; Wbf aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 221222 waardering verklaringen slachtoffer en getuigen tzv scooterongeval met doorrijdende auto; Wbf aansprakelijk
- verzocht 9,4 x € 245,+ 7% kk + 21% + medisch kosten; medische kosten niet aangetoond. kk afgewezen: € 2981.69
locatie ongeval: Google Maps
2
De feiten
2.1.
Op 21 december 2019 om ongeveer 13.30 uur reed [verzoeker] op een scooter op het fietspad van de Aagje Dekenlaan te Den Haag in de richting van het Zuiderpark. De Aagje Dekenlaan kruist de Jan Luykenlaan , waarbij het verkeer op de Jan Luykenlaan voorrang moet verlenen aan het verkeer op de Aagje Dekenlaan . Ter hoogte van de Jan Luykenlaan is [verzoeker] ten val gekomen (hierna: het ongeval), waarbij hij letselschade heeft opgelopen en de scooter is beschadigd. Er was toen een zwarte auto bij het kruispunt waar [verzoeker] is gevallen, komende vanuit de Jan Luykenlaan . Deze auto is kort daarna weggereden. Mevrouw [A] (hierna: [A] ) zag [verzoeker] met zijn scooter over het wegdek schuiven en zij zag de zwarte auto wegrijden. Zij heeft de politie en/of de hulpdiensten gebeld. Nadat zij gebeld heeft, zijn de politie en een ambulance gekomen. [verzoeker] is vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar hij geopereerd is.
2.2.
In het op 12 januari 2020 opgemaakte mutatierapport van de politie is het volgende over het ongeval vermeld:
‘ ( ... ) Op genoemde ddt gestuurd naar de Jan Luykenlaan voor een aanrijding tussen een auto en een scooter. Auto zou zijn doorgereden.
( ... )
[verzoeker] verklaarde dat hij op de Aagje Dekenlaan reed komende uit de richting van de Pieter Langendijkstraat en gaande in de richting van de Melis Stokelaan . Hij vertelde dat er op de kruising Jan Luykenlaan met de Aagje Dekenlaan een auto van rechts kwam. Op dit kruispunt moet hier voorrang aan het overige verkeer worden verleend. Hij zei dat hij oogcontact had met de bestuurder waarna hij zag dat de bestuurder doorreed en tegen hem aanreed. Hierdoor kwam hij ten val.
[verzoeker] heeft geen kenteken kunnen lezen . ( ,,, ) Hij zag dat de bestuurder wegreed in de richting van de Melis Stokelaan .
( ... )
Aanvulling op 12-01-2020: ( ... ) ’
2.3.
Eveneens op 12 januari 2020 heeft [verzoeker] aangifte gedaan van het verlaten van de plaats van het ongeval. In het proces-verbaal van aangifte is de volgende verklaring van [verzoeker] opgenomen:
‘ ( ... )
Op zaterdag 21 december 2019 omstreeks 13.25 uur op de openbare weg Aagje Dekenlaan ter hoogte de kruising met de Jan Luykenlaan te Den Haag . Ik reed op mijn scooter ( ... ).
Ik op het voetpad een man en vrouw lopen met hun hond. Ik zag dat er een kleine zwarte auto van rechts uit de Jan Luykenlaan kwam. Op deze kruising had ik voorrang. De kleine zwarte auto gaf mij geen voorrang. Ik moest hard in de remmen knijpen om niet met volle vaart tegen de kleine zwarte auto aan te komen. Ik kwam met mijn scooter ten val. Alleen de banden van mijn scooter hebben de kleine zwarte auto geraakt. Ik zag, terwijl ik op de grond lag, dat de zwarte kleine auto links afsloeg de Aagje Dekenlaan op. ( ... ) Ik zag dat de bestuurder van de kleine zwarte auto doorreed in de richting van de Erasmusweg . Ik heb geprobeerd het kenteken te lezen van de kleine zwarte auto door wiens rijgedrag ik ten val ben gekomen .
De man en vrouw met hond kwamen mij ten hulp. Zij hebben voor mij de politie en de ambulance gebeld. ( ... ) Ik heb van de vrouw gehoord dat zij het kenteken van kleine zwarte auto niet heeft kunnen noteren .
Ik hoop dat er camerabeelden zijn van het ongeval. Ik hoop dat zo het kenteken kleine zwarte auto kan worden achterhaalt .
( ... ) ’
2.4.
In het op 21 januari 2020 door [verzoeker] ondertekende aanrijdingsformulier voor de verzekering is een situatieschets gemaakt en is met een pijl aangegeven dat het voorwiel van de scooter geraakt is.
2.5.
Bij e-mail van 19 maart 2020 aan het Waarborgfonds heeft mr. Arslan namens [verzoeker] een beroep gedaan op de voorzieningen van het Waarborgfonds.
2.6.
In het proces-verbaal van het op 10 februari 2022 bij deze rechtbank gehouden voorlopig getuigenverhoor is de volgende verklaring van [A] vastgelegd:
‘ ( ... )
Op vragen van de rechter-commissaris antwoord ik als volgt:
1. ( ... )
2, Ik zat die dag naast mijn man in de auto, hij bestuurde de auto.
3. Wij kwamen ( ... ) via de Erasmusweg de Aagje Dekenlaan op. Wij reden richting de Janluykenlaan ( ... ). Een paar honderd meter voor de Janluykenlaan zag ik een scooter glijden over het fietspad en ik zag een zwarte auto die daar dichtbij stond.
4. Wij zijn gestopt en hebben de auto op de stoep gezet en ik ben bij de man van de scooter gaan kijken. ( ... ) Ik wilde de politie en de ambulance bellen, maar ik had mijn telefoon niet bij mij. Een omstander heeft mij toen zijn telefoon gegeven om te bellen. ( ... )
5. Ik herinner mij dat die zwarte auto na ongeveer een seconde wegreed. Ik heb niet gezien welke kant op en ik heb ook het kenteken niet gezien . Ik was vooral met de man van de scooter bezig.
6. Ik kan mij geen bijzonderheden van de zwarte auto herinneren. Het was geen opvallend grote auto. ( ... )
7. ( ... )
8. De man met de scooter lag voor ons op het fietspad en bij het kruispunt stond de zwarte auto.
9. Ik zag de zwarte auto wegrijden toen ik bijna bij de man met de scooter stond. Ik was toen al uitgestapt.
10. Mijn man is toen ook uitgestapt, hij haalde de hond uit de auto en is er toen ook bij komen staan. Ik heb niet van hem gehoord dat hij meer weet over de zwarte auto, het merk of het kenteken. Volgens mij had hij het ook over een middelmoot auto.
11. Toen wij daar stonden kwam er nog een zwarte auto langsrijden volgens mijn man, maar of het dezelfde auto was wisten wij niet, er zijn veel zwarte auto’s.
12. Wij hebben het ongeluk niet zien gebeuren, wij hebben niet gezien hoe de scooter op de grond is terecht gekomen en of de auto en de scooter elkaar hebben geraakt. Wij hebben de scooter alleen zien glijden.
13. ( ... )
14. ( ... )
15. ( ... )
Op vragen van mr. Arslan antwoord ik als volgt:
1. Ik kan mij niet herinneren dat mij verkeersdeelnemers zijn opgevallen waardoor de scooter kan zijn gevallen. Er waren ook geen andere oorzaken duidelijk waardoor de scooter kan zijn gevallen, zoals iets op de weg, gladheid of iets dergelijks. Ik heb niet gezien dat de scooter viel, dus ik weet niet waarom hij is gevallen.
2. De bestuurder van de zwarte auto moet wel gezien hebben dat de scooter was gevallen, dat weet ik zeker.
3. ( ... ) Er is een brede middenberm tussen de twee rijrichtingen van de Janluykenlaan. De scooter en de bestuurder van de scooter lagen op het kruispunt, eigenlijk midden op de weg en de zwarte auto stond nog net in de Janluykenlaan met zijn neus naar het kruisvlak. Mijn man had onze auto geparkeerd op de stoep bij die middenberm en vandaaruit liep ik de kruising op naar de bestuurder van de scooter.
4.Toen de zwarte auto wegreed, was dat niet met gierende banden of iets dergelijks. Hij of zij moest voorzichtig langs de scooter en mij heenrijden. Dat ging niet heel hard.
( ... ) ’
2.7.
In het proces-verbaal van de op 2 mei 2022 bij deze rechtbank gehouden voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor is de volgende verklaring van [verzoeker] vastgelegd:
‘ ( ... )
Op vragen van de rechter-commissaris antwoord ik als volgt:
1. ( ... )
2. Op 21 december 2019 reed ik op mijn scooter (…) over het fietspad en ik kwam langs twee mensen met een hond. Er kwam een auto van rechts. Die auto moest mij voorrang verlenen. Er stonden daar haaientanden op de weg. De auto stopte niet en toen was het boem, ik viel en schoof met mijn brommer nog verder door. Die zwarte auto reed een rondje maar is niet gestopt.
3. ( ... )
4. De auto kwam van rechts aanrijden met een meer dan normale snelheid. Ik denk meer dan 40 of 50 kilometer per uur, misschien 60.
5. Ik zag de bestuurder van de auto. Ik zag dat hij mij zag. Het was een getinte man.
6. Ik remde maar de zwarte auto remde helemaal niet. Ik kwam nog met mijn voorband tegen de zwarte auto aan en ben toen met de scooter gedraaid en gevallen en een paar meter doorgeschoven naar rechts. Het gebeurde allemaal heel snel.
7. Nadat ik tegen de auto aankwam, reed de zwarte auto wat rustiger, maar stopte niet. Ik zag de bestuurder zijn hoofd uit het raam steken en ik dacht dat hij daar zou stoppen. Hij trok juist hard op met piepende banden en hard draaiende wielen, waardoor rook ontstond. Verderop is hij linksaf gegaan. Ik heb hem daarna niet meer gezien.
8. Waar ik hiervoor zei dat de bestuurder een rondje reed, heeft u mij verkeerd begrepen. Ik bedoelde dat de wielen hard draaiden toen hij doorreed. Eerst reed hij nog rustig, maar daarna trok hij snel op.
9. Het was die dag een klein beetje aan het regenen. Niet hard, maar een klein beetje. Het was niet glad, niet echt glad. Ook een klein beetje.
10. ( ... )
11. Ik heb daar op de dag van het ongeval een Hollandse vrouw gezien, niet oud, niet jong. Er was een wat oudere man en een hond. Ik heb alleen die vrouw gesproken, zij ging telefoneren. ( ... )
12. Als iemand het ongeluk heeft zien gebeuren, dan was het de vrouw want die liep daar over de stoep, dezelfde kant op als ik.
13. U houdt mij voor dat een tijdje geleden de vrouw als getuige is gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij samen met haar man in de auto zat en de scooter zagen glijden, en toen zijn uitgestapt.
14. Ik dacht dat zij daar liepen, maar wat ik in ieder geval weet is dat de oudere vrouw bij mij stond toen ik op de grond lag. Ik wilde opstaan maar mijn voet stond de verkeerde kant op en zij heeft toen gezegd dat ik moest blijven liggen en moest wachten op hulp en ze is gaan bellen.
Op vragen van mr. O. Arslan antwoord ik als volgt:
1. De zwarte auto is niet gestopt. Hij heeft wat vaart geminderd nadat ik tegen hem aankwam, en daarna is hij hard doorgereden.
2. U vraagt mij waarom ik eerst verklaarde dat ik de oudere man en vrouw daar heb zien lopen en later toch niet. Ik kan mij herinneren dat zij naar mij toekwamen, nadat ik was gevallen en ik ging ervan uit dat zij daar hadden gelopen. Dat zal dan een vermoeden zijn geweest.
3. U houdt mij voor dat het ongeluk al een hele tijd geleden is en vraagt mij of ik het mij allemaal nog goed kan herinneren, of dat het meer vermoedens zijn. Ik denk dat ik het niet heel goed meer voor ogen heb en dat een deel wel vermoedens zijn. Ik ben bepaalde dingen kwijt. Toen ik op de grond lag, was ik duizelig en kreeg ik niet alles helemaal mee.
( ... ) ’
2.8.
Mr. Zeeman heeft (onder meer) bij e-mail van 11 mei 2022 aan mr. Arslan bericht dat het Waarborgfonds haar afwijzende standpunt handhaaft, omdat van enige betrokkenheid bij het vermeende ongeval van de zwarte auto niet is gebleken zodat evenmin geconcludeerd kan worden dat (de bestuurder van) de zwarte auto aansprakelijk is.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank – zakelijk weergegeven – bij wijze van deelgeschil in de zin van artikel 1019w e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
a, het Waarborgfonds te veroordelen tot het vergoeden van zijn schade;
b. de kosten van deze procedure te begroten op – naar de rechtbank begrijpt – € 3.247,97 te vermeerderen met de door [verzoeker] betaalde griffierechten en het Waarborgfonds te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] ;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
[verzoeker] legt aan het verzoek ten grondslag dat de bestuurder van de zwarte auto onrechtmatig heeft gehandeld door hem geen voorrang te verlenen en dat hierdoor het ongeval is veroorzaakt. Omdat [verzoeker] de identiteit van de bestuurder en het kenteken van de zwarte auto niet weet, is het Waarborgfonds gehouden de door het ongeval door [verzoeker] schade aan hem te vergoeden .
3.3.
Het Waarborgfonds voert gemotiveerd verweer. Volgens het Waarborgfonds is niet komen vast te staan dat de zwarte auto betrokken was bij het ongeval, laat staan dat de bestuurder van die auto hiervoor aansprakelijk is. Het Waarborgfonds hoeft daarom geen schadevergoeding aan [verzoeker] te betalen.
4
De beoordeling
4.1.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het verzoek zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. Een uitspraak over de vraag of [verzoeker] al dan niet aanspraak kan maken op de voorzieningen van het Waarborgfonds kan bijdragen aan de afwikkeling van de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval stelt te hebben geleden. De rechtbank zal het verzoek dus inhoudelijk behandelen.
4.2.
Kernvraag in deze procedure is of de zwarte auto betrokken was bij het ongeval en of de bestuurder van die auto aansprakelijk is voor de gevolgen hiervan. De rechtbank beantwoordt die vragen bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.3.
[verzoeker] heeft van meet af aan en ook consistent verklaard dat een zwarte auto hem ten onrechte geen voorrang verleende, dat hij niet meer op tijd kon stoppen, met zijn voorband tegen die auto kwam en ten val kwam en dat de zwarte auto wegreed. Volgens het rapport van de politie van 12 januari 2020 heeft [verzoeker] dit direct na het ongeval verklaard en volgens het proces-verbaal van aangifte heeft hij dit op 12 januari 2020 – met aanvulling van meer details – herhaald. Ook de situatieschets in het op 21 januari 2020 ondertekende aanrijdingsformulier voor de verzekering is in overeenstemming met de verklaring van [verzoeker] . Dat [verzoeker] tijdens het voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van het wegrijden van de zwarte auto anders heeft verklaard dan [A] maakt zijn verklaring ten aanzien van de aanleiding van het ongeval niet ongeloofwaardig.
4.4.
De verklaring van [verzoeker] vindt steun in de verklaring van [A] . Zij heeft niet gezien dat [verzoeker] ten val kwam, maar zij heeft bij de kruising een zware auto gezien dichtbij de plek waar zij de scooter zag glijden, die vervolgens doorreed. Uit haar verklaring en het mutatierapport van de politie komt naar voren dat zij er destijds van uitging dat er een aanrijding was geweest. Het kan zijn dat zij dat destijds van [verzoeker] heeft gehoord, maar de situatie destijds op die kruising was blijkbaar zodanig dat zij dat aannam. Zo is de politie naar aanleiding van de melding door [A] volgens het mutatierapport van 12 januari 2020 gestuurd naar de Jan Luykenlaan voor een aanrijding tussen een auto en een scooter waarbij de auto zou zijn doorgereden. En uit de op 10 februari 2022 door [A] afgelegde verklaring in het voorlopig getuigenverhoor volgt dat de zwarte auto voor haar en haar eveneens ter plaatse aanwezige echtgenoot kennelijk relevant was, onder meer omdat zij zich hebben afgevraagd of de later langsrijdende zwarte auto dezelfde zwarte auto was.
4.5.
Alhoewel [A] dus niet heeft gezien dat de (bestuurder van de) zwarte auto [verzoeker] geen voorrang verleende en [verzoeker] daardoor ten val kwamen dit alleen door [verzoeker] is verklaard, is op grond van de onmiddellijke en consistente verklaring van [verzoeker] over het ongeval in samenhang met de verklaring van [A] en het mutatierapport van de politie van 12 januari 2020 wel komen vast te staan dat de zwarte auto bij het ongeval betrokken was. Dit geldt temeer nu niet is gebleken dat er andere mogelijke en voor de hand liggende oorzaken van het ongeval waren, zoals betrokkenheid van andere verkeersdeelnemers, gladheid of slecht zicht. Nu vaststaat dat de zwarte auto uit de Jan Luykenlaan op de Aagje Dekenlaan kwam en dat verkeer vanuit de Jan Luykenlaan voorrang moest verlenen aan verkeer op de Aagje Dekenlaan , valt uit de betrokkenheid van de zwarte auto bij het ongeval de aansprakelijkheid van de bestuurder van die auto af te leiden. De bestuurder heeft namelijk ten onrechte geen voorrang aan [verzoeker] verleend en hij heeft daarmee toerekenbaar onrechtmatig gehandeld jegens [verzoeker] . Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] schade heeft geleden door het ongeval.
4.6.
Het Waarborgfonds heeft niet betwist dat niet kan worden vastgesteld welke zwarte auto het was en wie de aansprakelijke persoon is. Omdat wel vaststaat dat de schade van [verzoeker] is veroorzaakt door een motorrijtuig en dat de bestuurder van dit motorrijtuig hiervoor aansprakelijk is, moet het Waarborgfonds op grond van artikel 25 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen de schade van [verzoeker] vergoeden. Het verzoek van [verzoeker] om het Waarborgfonds hiertoe te veroordelen zal dus worden toegewezen.
4.7.
[verzoeker] heeft de kosten van dit deelgeschil begroot op € 3.247,97 plus € 86,- voor griffierechten. Hij gaat daarbij uit van een tijdsbesteding van 9 uur en 24 minuten, een uurtarief van € 245,- exclusief btw en 7% kantoorkosten. Daarnaast stelt hij dat medische informatiekosten onderdeel uitmaken van het door hem begrote bedrag.
4.8.
Volgens het Waarborgfonds is het door verdergaande digitalisering niet redelijk om rekening te houden met kantoorkosten. Deze kosten worden volgens het Waarborgfonds geacht te zijn begrepen in het uurtarief.
4.9.
In artikel 1019aa lid 1 Rv is bepaald dat de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt moet begroten waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.10.
Het door [verzoeker] opgevoerde aantal uren en het uurtarief is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om daarnaast rekening te houden met kantoorkosten. Niet is gebleken dat er bepaalde ‘kantoorkosten’ zijn gemaakt en dat deze niet kunnen worden geacht te zijn begrepen in het uurtarief.
4.11.
[verzoeker] stelt kosten te hebben gemaakt voor informatie uit de medische sector, maar hij licht niet toe hoe hoog deze kosten zijn en waarvoor deze kosten zijn gemaakt en hij heeft deze kosten ook niet onderbouwd. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of de gestelde informatiekosten aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen, zodat hiervoor geen bedrag zal worden begroot.
4.12.
Dit leidt ertoe dat de aan deze procedure verbonden kosten worden begroot op een bedrag van € 2.981,69 (9 uur en 24 minuten x € 245,- plus 21% btw). Deze kosten worden nog vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 86,-, zodat het totaalbedrag uitkomt op € 3.067,69. Het Waarborgfonds zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. ECLI:NL:RBDHA:2022:13946