Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 220120 motorfiets rijdt te hard, passeert vluchtheuvel links; snorfietser steekt over en loopt knieletsel op; geen ES snorfietser

RBGEL 220120 motorfiets rijdt te hard, passeert vluchtheuvel links; snorfietser steekt over en loopt knieletsel op; geen ES snorfietser
- verzocht en onbestreden, toegewezen € 4.065,60 (16 uur x € 210,00 +21%)

locatie ongeval: https://goo.gl/maps/32SFzpisDUZmCZWG6
2
De feiten

2.1.
Op 1 juni 2019 omstreeks 17.45 uur heeft op de Varsseveldseweg te Doetinchem een ongeval plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] is aangereden door een motorfiets.

2.2.
De motorfiets was ten tijde van het ongeval verzekerd bij Univé ter zake van wettelijke aansprakelijkheid en werd bestuurd door de heer [naam verzekerde] (hierna: verzekerde).

2.3.
[verzoeker] stak op voormelde datum op zijn snorscooter de Varsseveldseweg in Doetinchem over in de richting van de Heemskerklaan. Vlak voordat hij aan de overkant van de weg was, werd hij van links aangereden door verzekerde. [verzoeker] is daarbij ten val gekomen en heeft onder meer knieletsel opgelopen.

2.4.
Op 1 juni 2019 heeft verzekerde, voor zover thans van belang, tegenover de politie Eenheid Oost-Nederland verklaard:

Ik reed vanmiddag rond 17.45 als bestuurder van mijn motorfiets, [kenteken], over de Varsseve1dseweg in Doetinchem. Ik reed in de richting van het centrum. Ik had wat haast en bij de kruising met de Mozartlaan reed ik links langs een vluchtheuvel. Ik weet dat ik dat niet mag doen maar er reed een auto voor mij en die wilde ik passeren en daarbij reed ik links langs de vluchtheuvel.

Ik zag dat vervolgens voor mij een grijze Mini reed. Ik haalde die auto links in, dat was vlak voor de Heemskerlaan. Ik reed net voor die Mini en zag dat er van rechts vanaf het fietspad, dat langs de Varsseveldseweg ligt, een scooter de weg wilde oversteken in de richting van de Heemskerklaan. Ik weet dat die bestuurder mij voorrang had moeten verlenen. Ik kon die scooter niet meer ontwijken en botste tegen de linkerzijde van die scooter. Ik kwam ten val met mijn motorfiets.

Ik denk dat ik op het moment van de aanrijding ongeveer 70 km/U reed. Ik weet dat ik binnen de bebouwde kom reed en dat daar een maximumnelheid van 50 km?u geldt.”

2.5.
Bij e-mail van 9 juli 2019 heeft Univé aan mr. Du Plessis geschreven dat Univé de aansprakelijkheid voor de ongevalsgerelateerde gevolgen voor 75% erkend.

3
Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] heeft verzocht dat de rechtbank bij beschikking:
I. voor recht zal verklaren dat Univé gehouden is 100% van de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan hem te vergoeden;
II. de kosten begroot op een bedrag van € 4.065,60, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en Univé zal veroordelen – uitvoerbaar bij voorraad – de kosten van deze deelgeschillenprocedure binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking te voldoen op de bankrekening met het nummer NL61RABO0187482691 ten name van Du Plessis Letselschade Advocatuur en te verklaren voor recht dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan.

3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek, bezien in het licht van de vastgestelde feiten, zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.

De verzekerde van Univé heeft onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld door [verzoeker] aan te rijden en Univé is voor de als gevolg daarvan geleden schade op grond van artikel 6 WAM rechtstreeks aan te spreken. Univé is gehouden tot vergoeding van 100% van de schade die [verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval. Volgens [verzoeker] is aan zijn zijde geen sprake van eigen schuld (artikel 6:101 BW). Hij heeft geen voorrangsfout gemaakt. Hij heeft alvorens de weg over te steken goed uitgekeken en was al bijna aan de overkant van de weg op het moment dat hij werd aangereden door een te hard rijdende, spookrijdende motorrijder. Voor zover al sprake zou zijn van eigen schuld, dan brengt de billijkheidscorrectie, wegens de ernst en de verwijtbaarheid van de door verzekerde gemaakte verkeersfouten, het Betriebsgefahr, alsmede de aard en de ernst van het opgelopen letsel, met zich dat Univé ook in dat geval gehouden is 100% van de geleden schade te vergoeden.

Univé is gehouden de door [verzoeker] gemaakte kosten van het deelgeschil te vergoeden op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv.

3.3.
Univé heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de verzoeken, alsmede de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat Univé niet gehouden is om meer dan 75% van de schade als gevolg van het ongeval van 1 juni 2019 aan [verzoeker] te vergoeden.

4
De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Ingevolge het bepaalde in artikel 1019w lid 1 Rv moet het gaan om een geschil over of in verband met een deel van hetgeen ter zake de aansprakelijkheid voor schade door dood en letsel als rechtens geldt tussen de benadeelde en degene die aansprakelijk wordt gehouden en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

4.2.
[verzoeker] heeft verzocht om voor recht te verklaren dat Univé gehouden is tot volledige vergoeding van de schade. Univé heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht voor recht te verklaren dat Univé niet gehouden is om meer dan 75% van de schade te vergoeden. Met beide verzoeken wordt de vraag ten aanzien van de mate van eigen schuld aan de rechtbank voorgelegd. Deze verzoeken lenen zich naar het oordeel van de rechtbank voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Beoordeling van de mate van eigen schuld kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.3
Ter beoordeling ligt thans dus voor de mate waarin de aan [verzoeker] dan wel verzekerde toe te rekenen omstandigheden aan het ongeval hebben bijgedragen, de wederzijdse causaliteit (artikel 6:101 BW). Het is daarbij aan Univé om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen, dat er aan de zijde van [verzoeker] sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.

4.3.1.
Univé heeft in dit kader gesteld dat [verzoeker] een voorrangsfout heeft gemaakt; een in het verkeersrecht zwaarwegende fout. Verzekerde reed weliswaar te hard, maar ook aan te hard rijdend voorrangsgerechtigd verkeer moet voorrang worden verleend, aldus Univé. Anders dan [verzoeker] meent, reed verzekerde ten tijde van het ongeval niet aan de verkeerde kant van de weg. Het is juist dat verzekerde een vóór hem rijdende auto heeft ingehaald via de linkerzijde van een vluchtheuvel, maar dat is op een eerder moment gebeurd. Verzekerde was reeds teruggekeerd op zijn eigen weghelft, voordat het ongeval plaatsvond. Op het moment dat verzekerde [verzoeker] zag oversteken, is verzekerde naar links uitgeweken in een poging [verzoeker] te ontwijken, hetgeen helaas niet is gelukt. Gelet op voormelde omstandigheden kan Univé niet gehouden worden meer dan 75% van de schade van [verzoeker] te vergoeden, aldus Univé.

4.3.2.
Het is juist dat [verzoeker] bij het oversteken van de Varsseveldseweg voorrang diende te verlenen aan het verkeer op die weg. [verzoeker] diende zich ervan te vergewissen of hij de Varsseveldseweg veilig kon oversteken. De rechtbank ziet echter geen grond om aan te nemen dat hij dat niet heeft gedaan. Vast staat dat [verzoeker], alvorens de weg over te steken, heeft gekeken of er verkeer aankwam. Hij heeft immers op die weg een auto van het merk Mini (hierna: de Mini) zien rijden en ingeschat dat hij genoeg tijd had om vóór de Mini veilig de weg over te kunnen steken, hetgeen een juiste inschatting is gebleken. Hij heeft verzekerde op dat moment niet waargenomen. Vast staat dat verzekerde te hard reed, namelijk minstens 70 km/h in de bebouwde kom. Ook staat vast dat verzekerde via de linker weghelft een vluchtheuvel heeft gepasseerd om op die manier een auto in te halen. Univé stelt weliswaar dat verzekerde ter hoogte van die vluchtheuvel de Mini inhaalde, vervolgens terugkeerde op zijn eigen weghelft, waarna hij [verzoeker] zag en probeerde uit te wijken, maar dit verhaal stemt niet overeen met de verklaring van verzekerde tegenover de politie. Aldaar heeft verzekerde immers verklaard ‘dat er een auto voor hem reed die hij wilde passeren, dat hij daarbij links langs de vluchtheuvel is gereden en dat er vervolgens voor hem een grijze Mini reed, die hij links heeft ingehaald vlak voor de Heemskerklaan’. Anders dan Univé meent, kan aan de tekening op het aanrijdingsformulier in dit verband geen betekenis worden gehecht, omdat verzekerde daarop niet de twee auto’s heeft ingetekend die hij volgens zijn eigen verklaring voor de aanrijding heeft ingehaald. Uit de duidelijke verklaring die verzekerde op de dag van het ongeval tegenover de politie heeft afgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden afgeleid dan dat verzekerde met een te hoge snelheid, links van de vluchtheuvel een auto heeft ingehaald, dat hij is teruggekeerd op zijn eigen weghelft, vervolgens een Mini heeft ingehaald en in diezelfde actie, gelet op de tussen partijen vaststaande locatie van de aanrijding, de overstekende [verzoeker] heeft aangereden op de linker weghelft. Aldus is de aanrijding feitelijk het gevolg van meerdere ernstige, verkeersfouten van verzekerde, die een uitzonderlijk gevaarlijke verkeerssituatie in het leven hebben geroepen. Voor zover [verzoeker] hierop al bedacht had moeten zijn, brengt de ernst van de gemaakte fouten aan de zijde van verzekerde mee dat geen sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW bij [verzoeker].

4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de door [verzoeker] gevraagde verklaring voor recht kan worden toegewezen. Het tegenverzoek is niet toewijsbaar.

4.4.1.
[verzoeker] heeft verzocht de kosten van het deelgeschil te begroten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019aa Rv. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is. Dat betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake.

4.4.2.
[verzoeker] heeft zijn kosten begroot op een bedrag van € 4.065,60 (16 uur x € 210,00 per uur, te vermeerderen met 21% BTW). Univé heeft geen verweer gevoerd tegen de opgevoerde uren en het gehanteerde uurtarief.

De door [verzoeker] opgevoerde kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets naar het oordeel van de rechtbank doorstaan. Dit betekent dat de kosten van de deelgeschilprocedure worden begroot op € 4.065,60 (inclusief 21% btw). Tevens zal een bedrag van € 297,00 aan griffierecht in aanmerking worden genomen, zodat het totaal aan kosten voor het deelgeschil neerkomt op een bedrag van € 4.362,60.

Nu de aansprakelijkheid vast staat, zal Univé worden veroordeeld tot betaling van deze kosten. De verzochte wettelijke rente over deze kosten zal, als op de wet gegrond, eveneens worden toegewezen.

4.4.3.
[verzoeker] heeft verzocht dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Alhoewel artikel 288 Rv bepaalt dat eindbeschikkingen uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de aard van de deelgeschilprocedure zich verzet tegen het verzoek. Artikel 1019bb Rv bepaalt immers dat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening openstaat omdat het openstellen van zo’n voorziening niet strookt met de ratio van de deelgeschilprocedure, kort gezegd beslissen op een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt om ze in staat te stellen de onderhandelingen weer op te pakken. Dat de mogelijkheid van hoger beroep feitelijk kan worden gecreëerd in een bodemprocedure, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling heeft in het licht van de doelstelling van deze procedure ook geen toegevoegde waarde zodat [verzoeker] daarbij geen (voldoende) belang heeft. Het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen. ECLI:NL:RBGEL:2020:424