RBNHO 301024 aanrijding auto en scooter, verzekeraar auto slaagt niet in tegenbewijs; automobilist is veroorzaker aanrijding
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 301024 aanrijding auto en scooter, verzekeraar auto slaagt niet in tegenbewijs; automobilist is veroorzaker aanrijding
2De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 8 november 2023 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat het ongevalsletsel van [eiser 1] is veroorzaakt door de aanrijding door [naam] . Het gaat om de aanrijding op 28 oktober 2021 op de Zijlvest te Haarlem tussen [eiser 1] en [naam] .
[naam] is verzekerde van [gedaagde] .
2.2.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis, samengevat, overwogen dat vast staat dat [eiser 1] op de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer in noordelijke richting reed en dat de rechterkant van zijn snorfiets is geraakt door de auto van [naam] . [eiser 1] stelt dat hij rechtdoor reed langs de auto’s ter rechterzijde van de Zijlvest, en dat [naam] vanuit een parkeervak schuin naar voren reed en de rechterzijde van de snorfiets raakte. [naam] betwist dat zij een bijzondere manoeuvre maakte. Zij stelt dat zij in noordelijke richting rechtdoor reed op de Zijlvest, en dat [eiser 1] haar links inhaalde. Terwijl zij vaart minderde omdat zij het zebrapad bij de Zijlbrug naderde, botste [eiser 1] bij zijn inhaalmanoeuvre met de rechterkant van zijn snorfiets tegen de linker voorzijde van de auto van [naam] . De aannemelijkheid van beide standpunten in ogenschouw genomen is de kantonrechter in het tussenvonnis tot het oordeel gekomen dat [eiser 1] zijn stellingen voorshands heeft bewezen.
2.3.
Op 8 november 2023 is [eiser 1] als getuige gehoord. [naam] is op 21 maart 2024 als getuige gehoord. Van die verhoren is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens hebben beide partijen zich schriftelijk uitgelaten.
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Het horen van [naam] en [eiser 1] heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden opgeleverd. Beiden blijven bij hun eerder afgelegde verklaringen met betrekking tot het ongeval, zoals die al uit het dossier blijken. Die verklaringen zijn in het tussenvonnis door de kantonrechter beoordeeld. Wat over de verklaringen en de betrouwbaarheid daarvan door [gedaagde] is aangedragen is een herhaling van het verweer zoals dat van meet af aan is gevoerd.
2.5.
[gedaagde] is het kennelijk niet eens met het oordeel van de kantonrechter zoals dat in het tussenvonnis is gegeven, maar zij heeft in haar akte van 2 oktober 2024 geen feiten, omstandigheden of bewijsmiddelen naar voren gebracht die de kantonrechter nopen om op dat oordeel terug te komen. Ook de betwisting van het oordeel van de kantonrechter t.a.v. het schadebeeld aan de scooter van [eiser 1] door het schetsen van een scenario dat meer zou passen bij de verklaring van [naam] , is niet met enig concreet gegeven onderbouwd.
2.6.
Het voorgaande betekent dat (in rechte) vaststaat dat [naam] , de verzekerde van [gedaagde] , de aanrijding op 28 oktober 2021 heeft veroorzaakt. De door [eiser 1] gevorderde verklaring voor recht wordt derhalve toegewezen.
2.7.
[eiser 1] vordert ook veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van immateriële schade, tot een bedrag van € 3.500,00. Op [eiser 1] rust de stelplicht en de bewijslast van de feiten waarop hij zijn vordering tot vergoeding van smartengeld baseert. Met de enkele stelling dat hij als gevolg van de aanrijding ten val is gekomen en een heupfractuur heeft opgelopen heeft [eiser 1] daaraan niet voldaan. De door [eiser 1] ingezonden stukken betreffende de beoordeling en behandeling op de afdeling spoedeisende hulp kort na de aanrijding bieden, zonder toelichting, onvoldoende onderbouwing van een schadepost van deze omvang. De vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Omdat op dit punt niet aan de stelplicht is voldaan, wordt [eiser 1] niet in de gelegenheid gesteld deze schadepost alsnog te onderbouwen en te bewijzen.
2.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser 1] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten.ECLI:NL:RBNHO:2024:10833