Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 201223 snorscooter rood, auto groen bij linksafslaan, alcohol (0,35 promille) beginnend bestuurder auto; 70% ES scooter; geen oordeel over billijkheidstoets

RBROT 201223 snorscooter rood, auto groen bij linksafslaan, alcohol (0,35 promille) beginnend bestuurder auto; 70% ES scooter;geen oordeel over billijkheidstoets
- verzoek passagier snorfiets afgewezen, niet duidelijk is waarom verzekeraar bestuurder snorfiets niet is aangesproken
- 18 x € 295,00 + 21%, toegewezen cf verzoek, maar wel met 70% ES = € 1927,53

De feiten

2.1.

Op 20 juli 2022 rond 01.00 uur ’s nachts heeft op de Overkampweg te Dordrecht een aanrijding plaatsgevonden tussen een snorfiets (merk Vespa) bestuurd door [verzoekster 1], met [verzoekster 2] als opzittende, en een personenauto (merk Volkswagen Polo, kleur wit) bestuurd door [naam] (hierna: [naam]). Hierna zal dit kortweg de aanrijding genoemd worden.

Verwezen wordt naar de volgende afbeeldingen (afbeelding 1 en 2 uit het Verkort Proces-verbaal verkeersgevallenanalyse):

2.2.

[verzoekster 1] heeft over de aanrijding onder meer tegen de politie verklaard (proces-verbaal van verhoor verdachte):

(v) Wat was je snelheid, net voor de aanrijding?

(a) Ik reed gewoon de snelheid van de scooter. Het was een rechte weg. Ik denk rond de 25 a 28. Zo iets.

(v) Collega’s, welke na de aanrijding ter plaatse zijn gekomen, verklaren dat zij [...] jou hebben horen zeggen dat je haast had. Wat kan je daarover verklaren?

(a) Dat kan ik mezelf niet meer herinneren [...] dat ik dat heb gezegd. Ik had ook niet echt haast. Ik ging gewoon naar huis. Ik moest niet op tijd thuis zijn.

2.3.

[getuige 1] (hierna: [getuige 1]), die aan de rechterkant van de personenauto reed, heeft over de aanrijding onder meer tegen de politie verklaard (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]):

Op woensdag 20 juli omstreeks 00;55 uur reed ik op de VN tunnel komende uit de richting van Laan der Verenigde Naties gaande in de richting van de Randweg te Dordrecht. [Het] driekleurige verkeerslicht stond op groen. Ik reed op de rechterbaan. Ik reed 55 kilometer per uur. Ik werd door een witte personenauto links ingehaald. De snelheid van de witte personenauto lag hoger dan die van mij. Hoe hard weet ik niet. Ik zag rechts van mij op het fietspad een scooter met daarop twee personen. Ik zag dat de witte personenauto een frontale botsing met de scooter veroorzaakte. Ik zag [dat] de personen door de lucht heen vlogen. Later zag ik dat de personen twee meisjes waren.

2.4.

[getuige 2] heeft over de aanrijding tegen de politie (proces-verbaal van verhoor getuige) onder meer verklaard:

De rest van het verhoor wordt weergegeven in de vraag (v) en antwoord (a) modus en onder opmerking (o) heeft verbalisant mogelijk een opmerking geplaatst.

(...)

(v) Waar was u toen u getuige was van de aanrijding?

(a) Ik zat in de auto als bijrijder.

(...)

(v) Bij welk verkeerslicht hebben jullie stilgestaan?

(a) Bij het verkeerslicht voor het viaduct hebben wij, denk ik ongeveer 1 minuut stil gestaan. Toen we groen kregen, hadden we bij het volgende verkeerslicht ook volledig groen. We gaan de bocht om en toen is het gebeurd. De andere automobilist had de buitenbocht en wij de binnenbocht bij de oprit. En daar is het gebeurd. Ik zie de scooterrijder aankomen en ben stomverbaasd. Ik roep “pas op” en mijn vriend remt. Het was niet zijn intentie om iemand aan te rijden. Wij zijn gelijk uitgestapt. Die meiden zeiden: “sorry”. Ik weet niet precies wie er reed. Beide meisjes waren in shock. Ze boden gelijk hun excuus aan, ondanks hun pijn.

(v) Hoe hard werd er volgens u gereden door de bestuurder van de VW Polo en waar baseert u dat op?

(a) Ik denk tussen de 40 en 45 km. Zou ook 50 kunnen zijn. Niet heel hard wat we gingen net door de bocht. Voor mijn gevoel was de klap niet hard.

2.5.

[naam] heeft als verdachte over de aanrijding tegenover de politie onder meer verklaard:

V verdachte

P verhoorder

De verdachte verklaarde:

P: Heb je een voertuig bestuurd terwijl je alcohol, drugs en/of medicijnen had gebruikt

V: Ja

(...)

Ik heb je de uitslag van de ademanalyse meegedeeld. Je hebt recht op een tegenonderzoek door middel van een bloedproef voor je eigen kosten. Wil je hier gebruik van maken?

V: Nee

(...)

P: Wil je verder nog wat verklaren?

V: Ja ik heb niet eens een glaasje op. Ik denk dat het komt omdat ik bij een festival geweest ben. Ik drink bijna nooit.

2.6.` Het proces-verbaal rijden onder invloed luidt onder meer:

Ademanalyse voltooid onderzoek

Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarvan de uitslag is vermeld op de bijgevoegde afdrukken.

Aan de verdachte is direct meegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem 150 µg/l bedroeg.

2.7.

In het verkort proces-verbaal verkeersongevallenanalyse is onder meer opgenomen:

4.2

Conclusie/beantwoording

(...)

Ad d. Uit het door mij ingestelde onderzoek met betrekking tot de mogelijke oorzaak, toedracht en gevolgen van het verkeersongeval, leidde ik af, dat:

(...)

⸳ gezien de aangetroffen eindpositie ten opzichte van de conflictzone en de schade aan de Volkswagen, de eindposities van de bestuurder en passagier van de snorfiets en de aangetroffen eindpositie van de snorfiets, er geen indicatie is dat de botssnelheid hoger is geweest dan de maximumsnelheid.

2.8.

Als gevolg van de aanrijding hebben [verzoekster 1] en [verzoekster 2] letsel opgelopen. Beiden hebben hun linker enkel gebroken. [verzoekster 1] en [verzoekster 2] zijn op dit moment beiden (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. Er hebben meerdere operaties plaatsgevonden. De prognose is dat zowel [verzoekster 1] als [verzoekster 2] aan de aanrijding blijvend letsel en blijvende beperkingen zal overhouden.

2.9.

De personenauto was ten tijde van de aanrijding tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Univé.

2.10.

Door of ten behoeve van [verzoekster 2] is een Ongevallenverzekering afgesloten bij Bovenmij Verzekeringen.

2.11.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben Univé aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Univé heeft aansprakelijkheid afgewezen.

3Het geschil

3.1.

Het verzoek van [verzoekster 1] en van [verzoekster 2] luidt, na aanvulling, om:

1. voor recht te verklaren dat Univé aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die bij [verzoekster 1] en [verzoekster 2] is veroorzaakt door de aanrijding (d.d. 20 juli 2022) en daarbij de informatie in het aanvullend verweerschrift te betrekken;

2. te bepalen dat Univé gehouden is 100% van de door de aanrijding veroorzaakte schade te vergoeden aan [verzoekster 1] en [verzoekster 2], subsidiair een in goede justitie te bepalen percentage;

3. Univé te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil, vooralsnog begroot op € 7.495,95, te vermeerderen met griffiegeld, althans met een in goede justitie te bepalen bedrag;

4. die punten 1, 2 en 3 alsdan uitvoerbaar bij voorraad te verklaren; en

5. te bevelen dat voornoemde kostenveroordeling binnen 14 dagen na de uitspraak door Univé zal worden overgemaakt op een derdengeldrekening.

3.2.

Het verweer van Univé strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] in hun verzoeken, dan wel deze verzoeken af te wijzen.

4De beoordeling

toetsing in deelgeschil

4.1.

De vraag over de aansprakelijkheid van Univé en het percentage eigen schuld van [verzoekster 1] aan de aanrijding houdt partijen verdeeld en blokkeert daarmee de verdere afwikkeling van de schade. Een oordeel over deze geschilpunten kan derhalve een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, in zoverre geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv.

de aansprakelijkheid voor de aanrijding

4.2.

Hoewel [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben hun respectieve verzoeken in één verzoekschrift hebben voorgelegd zijn hun posities verschillend. Deze worden hierna dan ook separaat beoordeeld.

[verzoekster 1]

4.3.

[verzoekster 1] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag.

Univé is op artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de door [verzoekster 1] geleden schade. Primair dient daarbij rekening te worden gehouden met de strengere norm van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW), via de zogenaamde reflexwerking. De reflexwerking van artikel 185 WVW brengt met zich mee dat bij een aanrijding tussen een personenauto en een snorfiets de personenauto aansprakelijk is behoudens overmacht, dat wil zeggen dat de automobilist geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor de veroorzaking van de aanrijding. Univé (als WAM-verzekeraar van [naam]) kan geen beroep doen op overmacht. [naam] had niet aan het verkeer deel mogen nemen, omdat hij teveel alcohol gedronken had. Onder invloed van alcohol is de automobilist overmoediger en is zijn reactievermogen en concentratievermogen verminderd. [naam] heeft voorts met een veel te hoge snelheid (meer dan 55 km/u waar een maximumsnelheid geldt van 50 km/u) linksaf geslagen. Bovendien had [naam], rijdend binnen de bebouwde kom, rekening moeten houden met door rood rijdende snorfietsers zoals [verzoekster 1].

Subsidiair, voor zover geen sprake is van reflexwerking van artikel 185 WVW, is op grond van hetzelfde feitencomplex voldaan aan alle vereisten die artikel 6:162 BW aan aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad stelt.

4.4.

Univé betwist voor de door [verzoekster 1] geleden schade aansprakelijk te zijn. Daartoe heeft Univé het volgende aangevoerd.

Artikel 185 WVWW is noch rechtstreeks noch via de reflexwerking van toepassing, nu het door [verzoekster 1] bestuurde voertuig een motorrijtuig is in de zin van artikel 185 lid 3 jo. artikel 1 lid 1 sub c WVW. Er is dus geen sprake van een aanrijding tussen een gemotoriseerde en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer. Reflexwerking ziet alleen op de situatie waarin een motorrijtuig schade oploopt door een fietser of voetganger. Die situatie is hier niet aan de orde.

[naam] heeft niet onrechtmatig gehandeld. [naam] is door een voor hem groen uitstralend verkeerslicht gereden, terwijl [verzoekster 1] tegelijkertijd door een voor haar rood uitstralend verkeerslicht is gereden. [naam] had derhalve voorrang. Daarmee rust er geen aansprakelijkheid op Univé en er doen zich in dit geval ook geen omstandigheden voor die dat anders maken.

[naam] hoefde niet te verwachten dat [verzoekster 1] door rood licht zou rijden, terwijl hij zelf groen licht had. De snorfiets verscheen zeer plotseling en onverwacht voor de auto van [naam].

[naam] reed ook niet te hard, 40 tot 50 km/u en hooguit 50 km/u volgens de verklaring van inzittende [getuige 2]. De andersluidende verklaring van getuige [getuige 1] op dit punt kan niet juist zijn. [naam], die in de linker van de twee banen naar links reeds, kon de bocht sneller nemen dan de rechts van hem rijdende [getuige 1]. Bovendien kan [getuige 1] de snelheid van de auto(‘s) op dat moment niet hebben waargenomen. Hij was zelf bezig de bocht te nemen en kan niet tegelijkertijd op de snelheidsmeter hebben gekeken.

Er was sprake van een ruime, overzichtelijke locatie.

Het handelen van [verzoekster 1] was roekeloos. [verzoekster 1] heeft een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en niet één maar twee naderende personenauto’s over het hoofd gezien.

Weliswaar heeft [naam] het wettelijk toegestane alcoholpercentage overschreven, maar dit betrof slechts een geringe overschrijding. Het alcoholpercentage bedroeg 0,35 promille (150 µg/l). Zou [naam] niet een beginnend bestuurder zijn geweest, dan zou voor hem een wettelijk toegestaan maximum van 0,5 promille (220 µg/l) hebben gegolden. Rijden onder invloed vestigt op zichzelf geen aansprakelijkheid.

ten aanzien van [verzoekster 1]

4.5.

De rechtbank stelt voorop dat de aansprakelijkheid voor de aanrijding tussen de snorfiets (bestuurd door [verzoekster 1]) en de personenauto (bestuurd door [naam]) beoordeeld moet worden op grond van artikel 6:162 BW. Zoals Univé terecht aanvoert is artikel 185 WVW in deze situatie noch direct noch bij wege van reflexwerking van toepassing, omdat het gaat om een aanrijding tussen twee gemotoriseerde verkeersdeelnemers.

4.6.

Over de toedracht van het ongeval zijn partijen het in hoofdlijnen eens. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) rust in de bodemprocedure de bewijslast van de toedracht van de aanrijding op [verzoekster 1]. Beide partijen hebben ter zitting medegedeeld niet te verwachten dat een nader feitenonderzoek nieuwe feiten en/of nieuw bewijs aan het licht zal brengen. De rechtbank is van oordeel dat er geen concrete aanleiding is om aan te nemen dat, al dan niet door bewijslevering, er nog meer (bewijs)stukken beschikbaar zullen komen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de toedracht op basis van de beschikbare (bewijs)stukken kan worden vastgesteld. Ook in dit opzicht is het geschil dus geschikt om in een deelgeschilprocedure behandeld te worden.

4.7.

De toedracht van de aanrijding laat zich op grond van de beschikbare (bewijs)stukken als volgt vaststellen. De aanrijding heeft zich voorgedaan binnen de bebouwde kom waar een snelheidslimiet van 50 km/u geldt. De snorfiets reed op het fiets-/brompad van de Overkampweg, gaande in de richting van de Laan der Verenigde Naties. De personenauto reed op de Laan der Verenigde Naties en ging richting de Overkampweg. Op de kruising van de Overkampweg met de oprit van de oostelijke rijbaan N3 is [verzoekster 1] rechtdoor gereden op het fiets-/brompad. Op de kruising staat een verkeerslichtinstallatie. [verzoekster 1] is op de kruising door het rood uitstralende verkeerslicht gereden. De personenauto is vanuit de tegenovergestelde richting, rijdende op de voorsorteerstrook voor het links afslaand verkeer, in de richting van de oprit naar de N3 door een groen uitstralend verkeerslicht gereden en is links afgeslagen. Op dat moment zijn de snorfiets en de personenauto met elkaar in aanraking gekomen.

4.8.

Vast staat dus dat [naam] door een voor hem groen uitstralend verkeerslicht is gereden. De algemeen geldende regel van zorgvuldigheid in het verkeer (artikel 6 WVW) brengt echter mee dat - ook bij groen licht - niet mag worden afgeslagen voordat is gecontroleerd of dat zonder gevaar kan, en de weg daadwerkelijk vrij is. De omstandigheid dat [naam] door groen licht is gereden ontsloeg hem dus niet van zijn verplichting rekening te houden met de mogelijkheid dat verkeer vanuit de tegenovergestelde richting rechtdoor over de kruising zou kunnen rijden. Bij het besturen van een personenauto geldt voorts dat niet goed uitkijken door de snelheid en de massa van de auto gemakkelijk tot een ongeval en daarmee tot letsel bij andere weggebruikers leidt, zoals algemeen bekend is.

4.9.

De rechtbank kan niet vaststellen dat [naam] op het moment van de aanrijding te hard reed. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [naam] zeker niet harder reed dan de toegestane maximumsnelheid. In de verkeersongevallenanalyse is opgemerkt dat er geen indicatie is dat de botssnelheid hoger is geweest dan de maximumsnelheid. Daar staat tegenover de verklaring van getuige [getuige 1] dat hijzelf 55 km/u reed. Mede gelet op de omstandigheid dat het nauwkeurig schatten van snelheid van een mede-weggebruiker lastig is acht de rechtbank die onvoldoende zwaarwegend en gaat de rechtbank ervan uit dat [naam] ongeveer 50 km/u heeft gereden.

4.10.

Aangaande de oplettendheid is van belang dat het om een overzichtelijke situatie ging, dat [verzoekster 1] snorfiets vanaf enige afstand zichtbaar moet zijn geweest en dat [getuige 1], die naast [naam] reed, een aanrijding heeft kunnen voorkomen en [naam] niet.

Voorts staat vast dat [naam] de personenauto onder invloed van alcohol bestuurde, en wel met meer alcohol dan het wettelijk toegestane promillage. Het promillage van [naam] bedroeg op het moment van de aanrijding 0,35, terwijl voor hem een promillage van maximaal 0,2 was toegestaan (artikel 8 lid 3 sub b WVW). Het is een feit van algemene bekendheid dat (teveel) alcohol in het bloed de oplettendheid en het reactievermogen van de bestuurder negatief beïnvloedt. Daarbij is niet relevant hoe deze overschrijding gezien zou moeten worden als [naam] geen beginnend bestuurder zou zijn geweest of als de aanrijding zich een jaar later had voorgedaan. De wetgever heeft uitdrukkelijk een strengere norm voor beginnende bestuurders dan voor gevorderde bestuurders aangelegd.

4.11.

Niet gebleken is dat de locatie van de aanrijding als een schoolzone moet worden aangemerkt. De aanrijding heeft voorts om 01.00 uur ’s nachts plaatsgevonden, zodat een aanwijzing als zodanig zonder belang is.

4.12.

Het vorenstaande, in onderlinge samenhang, in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat [naam] onvoldoende oplettend is geweest. Nu [naam] bij de kruising is afgeslagen zonder te controleren of de weg daadwerkelijk vrij was, heeft hij gevaarzettend gehandeld en daardoor een situatie in het leven geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. [naam] heeft aldus onrechtmatig jegens [verzoekster 1] gehandeld en hij (althans zijn WAM-verzekeraar Univé) is in beginsel gehouden de schade die zij dientengevolge lijdt te vergoeden

eigen schuld

4.13.

Univé doet een beroep op eigen schuld zoals bedoeld in artikel 6:101 BW aan de zijde van verzoekers. Op grond van artikel 150 Rv rust op haar de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de eigen schuld van [verzoekster 1].

4.14.

De rechtbank overweegt als volgt. De in artikel 6:101 lid 1 BW gegeven regel komt erop neer dat als schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, in eerste instantie een afweging van de wederzijdse causaliteit moet plaatsvinden om te bepalen hoe de schade over de benadeelde en de aansprakelijke moet worden verdeeld. Door de toepassing van deze regel wordt de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke partij, in beginsel, verminderd in evenredigheid met de mate waarin de aan de aansprakelijke partij en aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. In beginsel, omdat de rechter op grond van de billijkheid tot een andere verdeling kan komen of kan bepalen dat de aansprakelijkheid volledig in stand blijft of geheel vervalt.

4.15.

Vast staat dat [verzoekster 1] door een rood uitstralend verkeerslicht is gereden. Als zij voor het rood uitstralende verkeerslicht was gestopt, had zij de aanrijding kunnen voorkomen. Ook voor haar geldt dat de situatie overzichtelijk was en dat de auto van [naam] vanaf enige afstand zichtbaar moet zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanrijding daarmee in aanzienlijke mate mede veroorzaakt door handelen van [verzoekster 1] zelf. De gestelde schade moet gelet hierop worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank is van oordeel dat de schade zowel een gevolg is van het onzorgvuldig handelen van [naam] als de verkeersfout van [verzoekster 1]. [naam] had weliswaar beter moeten opletten maar daartegenover staat dat [verzoekster 1] een zeer ernstige verkeersfout heeft gemaakt. Gelet op de grote waarschijnlijkheid dat een aanrijding volgt als een rood verkeerslicht wordt genegeerd, dient de weggebruiker zeer scherp op verkeerslichten te letten.

4.16.

Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van [verzoekster 1] aan het ontstaan van de aanrijding maakt dat de vergoedingsplicht van Univé (als WAM-verzekeraar van [naam]) met 70% moet worden verminderd. Dat betekent dat Univé in beginsel, behoudens de hierna te bespreken billijkheidscorrectie, 30% van de schade van [verzoekster 1] moet vergoeden en dat de resterende schade door [verzoekster 1] zelf zal moeten worden gedragen.

billijkheidscorrectie

4.17.

Onder omstandigheden is op grond van de billijkheid reden voor een andere verdeling dan de uitkomst op basis van de causaliteit. [verzoekster 1] heeft in dit kader (10) redenen aangevoerd voor de toepassing van een billijkheidscorrectie (tot 100% vergoeding van haar schade).

4.18.

De aard en de ernst van het letsel, met name blijvend letsel, is een van de zwaarst meewegende omstandigheden bij de toepassing van een billijkheidscorrectie. In het onderhavige geval is er onvoldoende duidelijkheid over de ernst van het letsel van [verzoekster 1]. Of sprake is van blijvend letsel dient nog te blijken. De medische behandeling van [verzoekster 1], onder meer bestaande uit operaties aan de enkel, is nog gaande. De rechtbank kan daarom in dit stadium geen oordeel geven over de vraag of reden is voor een billijkheidscorrectie.

toewijsbaarheid van het verzoek

4.19.

Gelet op het belang dat [verzoekster 1] heeft bij de verzochte verklaring voor recht zal, gelet op het vorenoverwogene, de verzochte verklaring voor recht op na te melden wijze en met een voorbehoud ten aanzien van de billijkheidscorrectie worden toegewezen.

4.20.

Voor zover het aanvullend verzoek inhoudt dat consequenties moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat [naam] geen opening van zaken heeft gegeven over zijn alcoholgebruik zal dat worden afgewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Univé, de enige verweerster, heeft in deze procedure de informatie over het alcoholgebruik van [naam] ingebracht zodra zij daarover beschikte en dus niet in strijd met art. 21 Rv of anderszins laakbaar jegens [verzoekster 1] (of haar advocaat) gehandeld. Als [verzoekster 1] meent dat [naam] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld staat het haar vrij hem in rechte te betrekken.

[verzoekster 2]

4.21.

[verzoekster 2] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag.

Bij het ongeval waren meerdere voertuigen betrokken. De aansprakelijkheid is niet door Univé erkend. [verzoekster 2] was als passagier bij de aanrijding betrokken en heeft daar geen schuld aan. Het voertuig waar zij opzat is verzekerd bij een verzekeraar die is aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars. Gelet hierop is Bedrijfsregeling 7 van het Verbond van Verzekeraars van toepassing en dient Univé als primair aangesproken partij als regelend verzekeraar op te treden en de schade van [verzoekster 2] te vergoeden. Univé en Bovenmij Verzekeringen kunnen achteraf in onderling overleg regelen voor wiens rekening de schade komt.

4.22.

Univé heeft in reactie hierop het volgende aangevoerd.

De Bedrijfsregeling leidt hier niet tot het verzochte. [verzoekster 2] krijgt haar letselschade als gevolg van de aanrijding voorts al vergoed van Bovenmij Verzekeringen. Zij kan zich daarom niet nogmaals tot Univé wenden en een vordering op Univé geldend maken. Zij heeft daar geen belang bij en Univé zou daarmee bovendien het risico lopen dat zij tweemaal voor dezelfde schade wordt aangesproken, namelijk door [verzoekster 2] en door Bovenmij Verzekeringen. De verzoeken van [verzoekster 2] dienen daarom afgewezen te worden, althans zij dient in die verzoeken niet-ontvankelijk te worden verklaard.

ten aanzien van [verzoekster 2]

4.23.

De rechtbank oordeelt als volgt. Terecht heeft Univé erkend dat [verzoekster 2] dient te worden beschouwd als een schuldloze opzittende. In beginsel geldt voor de aansprakelijkheid voor haar schade hetgeen hiervoor staat evenzeer, te weten 30% [naam] en 70% [verzoekster 1], zodat hun WAM-verzekeraars in die verhouding haar schade dienen te vergoeden. Op de situatie van [verzoekster 2] is de Bedrijfsregeling 7, Schuldlozen (hierna: Bedrijfsregeling) van toepassing. [verzoekster 2] geldt als een schuldloze opzittende als bedoeld in artikel 2 Bedrijfsregeling. Ingevolge de hoofdregel van artikel 3 lid 1 sub a Bedrijfsregeling treedt de WAM-verzekeraar van het voertuig waarop de schuldloze opzittende zich bevindt op als regelend verzekeraar. Dat is dus niet Univé, maar de WAM-verzekeraar van [verzoekster 1].

4.24.

Bovenmij Verzekeringen is geen WAM-verzekeraar, en kennelijk ook geen aansprakelijkheidsverzekeraar, maar een firstparty-ongevallenverzekeraar (schadeverzekeraar). Die doet dus in het kader van de Bedrijfsregeling, die ziet op de verhouding tussen (WAM)aansprakelijkheidsverzekeraars, niet ter zake. De regeling van artikel 3 lid 1 sub b (eerst aangesproken verzekeraar regelt) is op [verzoekster 2] niet van toepassing, want zij is geen schuldloze derde in de zin van de Bedrijfsregeling (maar een schuldloze opzittende). Volgens de pleitaantekeningen van mr. Eskes is de zaak niet bij de WAM-verzekeraar van de snorfiets gemeld, maar dat op zich is geen reden om Univé te verplichten om als regelend verzekeraar op te treden. Onduidelijk is ook waarom de zaak niet bij de WAM-verzekeraar van de snorfiets is gemeld en een behoorlijke reden om Univé toch als regelend verzekeraar aan te wijzen is niet genoemd. In dat verband is wel van belang dat Bovenmij Verzekeringen kennelijk haar schade vergoedt, zodat niet de situatie ontstaat dat alle verzekeraars naar elkaar wijzen en de schuldloze opzittende daarvan de dupe is. Het verzoek wordt dus afgewezen.

buitengerechtelijke kosten.

4.25.

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] hebben verzocht de kosten van deze procedure te begroten overeenkomstig artikel 1019aa Rv. De advocaat van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] heeft deze kosten begroot op een bedrag van in totaal € 7.495,95 tot en met de zitting, gebaseerd op 18 gewerkte uren tegen een uurtarief van € 295,00 excl. 21% BTW, en te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht.

4.26.

Univé maakt, voor zover aansprakelijkheid aan haar zijde bestaat, bezwaar tegen het door mr. Eskes gehanteerde uurtarief. Het betreft een verkeersaansprakelijkheid die geen specialistische kennis vereist. Gelet daarop is een uurtarief van € 250,00 excl. BTW redelijk.

4.27.

De kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is.

4.28.

Dat het maken van de kosten redelijk is acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van buitengerechtelijk onderhandelingstraject.

4.29.

Voor de beoordeling of de declaraties van mr. Eskes zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten. Ook de opstelling van partijen in het schaderegelingsproces kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang daarvan.

4.30.

De rechtbank acht gelet op de bijzonderheden van dit geschil, en de posities van de beide betrokken verzoeksters het door mr. Eskes gehanteerde uurtarief niet onredelijk. Ook het aantal aan de zaak bestede uren, waartegen Univé overigens geen bezwaar heef gemaakt, komt de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal dus bij de begroting van de kosten uitgaan van het door mr. Eskes gehanteerde uurtarief en door hem opgegeven uren en de buitengerechtelijke kosten begroten op een bedrag van € 7.495,95.

4.31.

Aangezien [naam] voor 30% aansprakelijk zijn voor de schade, zal Univé worden veroordeeld tot betaling van onderhavige kosten, met dien verstande dat ook op deze verplichting het percentage van 30% van toepassing is. Univé zal daarom worden veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 2.248,79 aan [verzoekster 1] en [verzoekster 2], conform het verzoek daartoe.

4.32.

Univé heeft verzocht om de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat, nu tegen de beschikking geen hogere voorziening openstaat.

4.33.

De rechtbank zal de beschikking conform het verzoek daartoe uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Ingevolge artikel 1019bb Rv staat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening open, onverminderd artikel 1019cc, derde lid Rv (in de procedure ten principale). In dit geval staat een voorziening in hoger beroep in de procedure ten principale open, omdat in deze beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op meerdere geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële verhouding.ECLI:NL:RBROT:2023:12472