Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R.dam 240908 Oordeel Rb over rapport NRL m.b.t. loopbaanontwikkeling schilder

Rb R.dam 240908 Oordeel Rb over rapport NRL m.b.t. loopbaanontwikkeling schilder
2.2  [eiser] heeft zichzelf doen horen als getuige. Voorts heeft [eiser] bij conclusie na enquête een rapport overgelegd van 14 december 2007 van [persoon1] van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (hierna: "NRL").
2.3  Aan de verklaring van [eiser] komt slechts beperkte bewijskracht toe. Immers, zijn verklaring kan omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv).
2.4  Het rapport van [persoon1] vermeldt onder meer het volgende.

"1. Vraagstelling
In aansluiting op het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2007 vraagt u mij om vanuit mijn deskundigheid feiten en omstandigheden te vermelden, waaruit kan worden afgeleid dat de heer [eiser] (het ongeval weggedacht en rekening houdend met een fulltime dienstverband als schilder) vanaf 1995 tot en met 2006 een bruto en een netto jaarloon heeft in de omvang zoals Accure Accountants op 25 mei 2007 aangeeft. (...)

Hierna zal ik stapsgewijs het bruto en netto inkomen van een schilder bespreken.

(...)
2.5  Achmea voert tegen het rapport van [persoon1] aan dat deze geen aansluiting heeft gezocht bij de concrete inkomenssituatie van [eiser] bij zijn oude werkgeefster. De rechtbank is echter van oordeel dat [persoon1] dat voor zover mogelijk heeft gedaan. [persoon1] heeft bij zijn berekeningen immers betrokken het overzicht van het salarisverloop van een werknemer van [bedrijf2], een (ex)collega van [eiser].
2.6  Het inkomen dat [eiser] genoot in de parttime baan die hij ten tijde van het ongeval vervulde, kan niet als maatgevend worden gehanteerd. Destijds mocht [eiser] immers formeel niet als schilder werkzaam zijn vanwege zijn WAO-afkeuring. Het salaris dat [eiser] destijds genoot was dan ook niet gebaseerd op een parttime dienstverband als schilder, ook al verrichtte [eiser] feitelijk de werkzaamheden van een schilder.
2.7  Uitgangspunten voor de schadebegroting zijn dat [eiser] in de situatie zonder ongeval met ingang van 31 oktober 1995 volledig arbeidsgeschikt zou zijn verklaard en een fulltime arbeidsovereenkomst (als schilder) met "[bedrijf2]" zou zijn aangegaan (tussenvonnis van 14 november 2007 onder 2.6).
2.8  Indien het echter zo zou zijn, zoals Achmea tot uitgangspunt lijkt te willen nemen, dat [bedrijf2] haar schilders niet CAO-conform beloonde dan lag het in de rede dat die schilders - derhalve ook [eiser] - er bij [bedrijf2] op zouden (doen) aandringen dat CAO-conform zou worden beloond dan wel dat zij elders werk zouden zoeken teneinde het inkomen te verwerven dat zij normaliter als schilder konden verwerven. De rechtbank merkt nog op dat haar uit de beschikbare informatie niet blijkt dat [bedrijf2] haar schilders niet CAO-conform beloonde.
2.9  De rechtbank is derhalve van oordeel dat [eiser] met het rapport van [persoon1] voldoende aannemelijk heeft gemaakt wat in de situatie zonder ongeval de omvang van het door hem te ontvangen bruto en netto jaarloon in de periode van november 1995 tot en met 2007 zou zijn geweest, namelijk het loon zoals vermeld in het rapport van [persoon1].
2.10  De rechtbank acht [eiser] geslaagd in het hem opgedragen bewijs. De rechtbank wijst er in dit verband nogmaals op dat aan [eiser] geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van de arbeidsinkomsten die hij in de situatie zonder ongeval zou hebben genoten (HR 15 mei 1998, NJ 1998, 624; tussenvonnis van 27 september 2006 onder 2.10).
2.11  Een en ander betekent dat een contante waarde berekening zal dienen te worden vervaardigd. Zoals Achmea reeds aangeeft in haar conclusie na enquête onder 7 kan daarbij ook de pensioenschade worden berekend/begroot, waartoe wel noodzakelijk is dat [eiser] de informatie verschaft als genoemd in het rapport van [persoon1] onder 4.
2.12  Achmea voert aan dat bij de berekening van de contante waarde betrokken zal dienen te worden dat [eiser] in de situatie zonder ongeval gebruik zou hebben gemaakt van de mogelijkheid om vervroegd (voor zijn 65e verjaardag) uit te treden. Achmea grondt deze aanname op de ten tijde van het ongeval reeds bestaande gezondheidsproblematiek van [eiser].
2.13  Achmea betoogt op zich terecht dat op [eiser] als benadeelde partij de bewijslast rust ter zake van de omvang van de schade waarvan hij vergoeding vordert, ook voor zover hij deze vordering baseert op verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid. Dat betekent dat op [eiser] ook de bewijslast rust van de stelling dat hij tot zijn 65e levensjaar fulltime zou hebben gewerkt, zij het dat het ook met betrekking tot dit aspect het uiteindelijk aankomt op de redelijke verwachting (van de rechter) omtrent toekomstige ontwikkelingen (HR 15 mei 1998, NJ 1998, 624; HR 13 december 2002; NJ 2003, 212).
2.14  Indien Achmea echter wenste te betwisten dat [eiser] in de situatie zonder ongeval tot zijn 65e levensjaar fulltime zou hebben gewerkt, had het op haar weg gelegen om dat bij antwoordakte van 25 juli 2007 onder paragraaf 1 te doen. Immers, bij akte van 27 juni 2007 heeft [eiser] onder meer een contante waarde berekening van 15 juni 2007 overgelegd (productie 19), welke als uitgangspunt vermeldt: "verlies van arbeidsvermogen volgens opgave Accure Account tot het 65e". Bij antwoordakte heeft Achmea vervolgens diverse uitgangspunten van de berekening van [eiser] betwist, doch niet het uitgangspunt dat [eiser] tot zijn 65e levensjaar fulltime zou hebben gewerkt. Dienaangaande is bij het tussenvonnis van 14 november 2007 dan ook geen bewijsopdracht verstrekt. De betwisting van dit uitgangspunt bij conclusie na enquête acht de rechtbank tardief. Een nader debat en eventuele nadere bewijsvoering hieromtrent zou tot een onaanvaardbare vertraging van de procedure leiden. De rechtbank wijst er in dit verband op dat niet alleen relevant zou zijn de vraag of [eiser] te zijner tijd wellicht met vroegpensioen zou willen gaan, maar ook hoe aannemelijk het is dat die mogelijkheid dan (nog) bestaat en welke de financiële gevolgen, onder meer in de sfeer van het pensioen, van het opteren voor die mogelijkheid zouden zijn.
2.15  Het komt de rechtbank voor dat partijen in staat zouden moeten zijn de schade op basis van de reeds vaststaande uitgangspunten af te wikkelen. Indien partijen daar niet in slagen zal echter een deskundige dienen te worden benoemd teneinde een contante waarde berekening te vervaardigen. Bij conclusie na enquête onder 7.2 merkt Achmea terecht op dat nu [eiser] eenzijdig het NRL heeft ingeschakeld, de rechtbank een andere deskundige zal dienen te benoemen. Achmea stelt Laumen Expertise voor. [eiser] heeft zich daar nog niet over kunnen uitlaten. LJN BG4777