Rb Maastricht 160407 ziekte ontstaan door blootstelling aan asbest voorshands aannemelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Maastricht 16-04-07 voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat de ziekte van eiser is ontstaan door blootstelling aan asbest
3.4 Nefalit heeft betwist (a) dat [eiser] in 1976 bij de verbouwing door Nefalit geproduceerde Nobrandaplaten heeft gebruikt en (b) dat zijn ziekte het gevolg is van blootstelling aan asbestcementstof uit producten van Nefalit.
De voorzieningenrechter oordeelt terzake als volgt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt de in casu geschonden veiligheidsnorm, bestaande uit het zonder waarschuwing in het verkeer brengen van een gevaarlijk product, ertoe te voorkomen dat afnemers/gebruikers aan asbeststof zouden worden blootgesteld, aangezien door die blootstelling het risico in het leven werd geroepen dat zij een asbestziekte zouden oplopen. Door het zonder waarschuwing in het verkeer brengen van een gevaarlijk product is een specifiek gevaar in het leven geroepen voor het ontstaan van een asbestziekte bij afnemers/gebruikers van de asbestplaten, welk gevaar door de normschending van Nefalit in het algemeen aanmerkelijk is vergroot. Nu vast staat dat zich bij [eiser] in 2006 de asbestziekte mesothelioom heeft geopenbaard, staat het gestelde causaal verband in beginsel vast.
De door Nefalit aangevoerde omstandigheid dat de gemiddelde latentietijd 40 jaar is, waardoor aannemelijk zou zijn dat de oorzaak van de ziekte van [eiser] op een eerdere datum is gelegen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om het causale verband te doorbreken vanwege het feit dat, zoals Nefalit ook zelf heeft aangegeven, de door haar genoemde latentietijd slechts een gemiddelde is. Er komen ook langere en kortere latentietijden voor.
Ook de overige door Nefalit aangevoerde feiten en omstandigheden acht de vorzieningenrechter onvoldoende om het gestelde causale verband te ontkrachten, zelfs als dit verband niet al in beginsel zou zijn gegeven met het schenden van een veiligheidsnorm door Nefalit en het onstaan van de ziekte bij [eiser] zoals hiervoor overwogen. Ter toelichting diene het navolgende.
Als niet weersproken staat vast dat [eiser] in 1976 met asbeststof in aanraking is gekomen bij het verzagen van asbestcementplaten, en dat elke blootstelling aan asbest een mesothelioomrisico in zich bergt.
Nefalit heeft ter onderbouwing van haar betwisting dat van de ziekte mesothelioom slechts één oorzaak bekend is gewezen op een concept-artikel uit 1996 van haar eigen medisch adviseur dr. J. van Cleemput (productie 14 van Nefalit: “Mesothelioma unrelated to asbestos: the mesothelioma background or spontaneous incidence”). Daarin wordt betoogd dat blootstelling aan asbest niet de enige oorzaak van mesothelioom is, maar dat ook het mineraal erioniet, radioactieve straling en littekenvorming in de longen als andere mogelijke oorzaken van mesothelioom kunnen worden aangemerkt, terwijl ook sprake zou kunnen zijn van het spontaan opkomen van de ziekte, of van “cases induced by unknown causes”.
Nefalit heeft zelf in punt 14 van haar pleitnota aangegeven: “Wetenschappelijk onderbouwd wordt gesteld dat 80-85% van de mesothelioom gevallen op blootstelling aan asbest is terug te voeren”.
Hieruit leidt de voorzieningenrechter voorshands af dat blootstelling aan asbest in ieder geval als veruit de belangrijkste oorzaak van mesothelioom heeft te gelden, een conclusie die met het concept-artikel van de medisch-adviseur van Nefalit niet in tegenspraak is. Door Nefalit is niets concreets aangevoerd waaruit kan volgen dat enige andere concrete oorzaak (bijvoorbeeld één van de door haar medisch adviseur geschetste mogelijke oorzaken) tot de ziekte van [eiser] kan hebben geleid, om welke reden de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk acht dat de ziekte van [eiser] is ontstaan door blootstelling aan asbest.
Nefalit heeft als reactie op de stelling van [eiser] dat hij bij zijn weten in zijn leven nimmer anderszins aan asbest is blootgesteld evenmin feiten gesteld waaruit kan volgen dat [eiser] ziek is geworden van asbest dat niet van Nefalit afkomstig is. Wel heeft Nefalit in zijn algemeenheid onder meer aangegeven dat [eiser] waarschijnlijk eerder verbouwingen heeft uitgevoerd en dat er veel toepassingen van asbest waren, en zijn, die tot blootstelling aan asbeststof van [eiser] kunnen hebben geleid en dat iedere blootstelling zijn ziekte kan hebben veroorzaakt. Dit kan Nefalit echter reeds bij gebreke van concreetheid omtrent een en ander, vooralsnog niet baten.
Bovendien geldt het volgende. Als een schade het gevolg kan zijn van meerdere gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vast staat dat de schade door tenminste een van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hij aansprakelijk is (artikel 6:99 BW). Toepassing van dit wetsartikel brengt in onderhavige zaak met zich dat Nefalit moet bewijzen dat de ziekte die [eiser] heeft gekregen niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor zij aansprakelijk is. Dat geldt zowel voor de stelling van Nefalit dat de door [eiser] gebruikte platen niet van haar afkomstige (Nobranda)platen zijn, als voor haar stelling dat niet vast staat dat [eiser] ziek is geworden door asbeststof dat afkomstig is uit haar producten.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Nefalit niet aannemelijk gemaakt dat zij in de bodemprocedure in de krachtens artikel 6:99 BW op haar rustende bewijslast zal slagen:
- Voor wat betreft de stelling van Nefalit dat niet vast staat [eiser] ziek is geworden door asbeststof dat afkomstig is uit haar producten, oordeelt de voorzieningenrechter, zoals hiervoor overwogen, dat Nefalit geen/onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om aannemelijk te achten dat zij in een bodemprocedure zal kunnen bewijzen dat een andere oorzaak dan asbestcementstof uit haar producten, de ziekte van [eiser] heeft veroorzaakt. (...) LJN BA3241