Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 080909 whiplash, goudsmid afwijzing verlies arbeidsvermogen vanwege ontbrekend causaal verband,

Hof Arnhem 080909 whiplash, goudsmid afwijzing verlies arbeidsvermogen vanwege ontbrekend causaal verband,
4.2  Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] was op 14 mei 1996 bestuurder van een personenauto, toen deze auto van achteren werd aangereden door een personenauto die werd bestuurd door een verzekerde van thans Reaal. De verzekeraar heeft aansprakelijkheid voor schade van [appellant] als gevolg van het ongeval erkend. Tussen partijen is in geschil op welke bedragen [appellant] wegens smartengeld, verlies van arbeidsvermogen, verlies van zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp en buitengerechtelijke kosten aanspraak heeft.
(...)
4.8  Met grief 3 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank (vonnis van 7 juni 2006 onder 7; vonnis van 17 januari 2007 onder 4a en 5) dat hij geen schade lijdt wegens verlies van arbeidsvermogen. Volgens [appellant] verdraagt dit oordeel zich niet met het oordeel van de rechtbank dat [appellant] wel schade lijdt wegens kosten van huishoudelijke hulp en verlies van zelfwerkzaamheid. Hij wijst erop dat hij aangewezen is op zware lichamelijke arbeid, omdat het moeilijk is om in zijn vak als goudsmid werk te vinden, en dat hij die zware lichamelijke arbeid na het ongeval niet meer kan verrichten. De verzekeringsarts Geerlings heeft volgens [appellant] in het belastbaarheidspatroon, waarop het arbeidsdeskundig rapport is gebaseerd, onvoldoende rekening gehouden met de “pijngedragingen”, cognitieve klachten en beperkingen van [appellant] en diens psychische schadecomponent na het ongeval. [appellant] meent dat de arbeidsdeskundige heeft geadviseerd een reïntegratietraject te starten en de rechtbank dat schadebeperkende aspect heeft laten liggen.

4.9  Het hof zal de grieven 2 en 3 in samenhang met elkaar behandelen.

4.10  In het kader van de schaderegeling is, voordat de onderhavige procedure werd gestart, op gezamenlijk verzoek van partijen een deskundigenrapport van 7 mei 2001 uitgebracht door J.A.G. van de Laar, orthopedisch chirurg, en R.S.H.M. Beijersbergen, neuroloog. In opdracht van de rechtbank is een rapport van 24 maart 2004 uitgebracht door C.J.F. Kemperman, zenuwarts, met assistentie van E.F. Balder, psycholoog, en C.H.J. Hoogstraten, neuropsycholoog. Tevens is in opdracht van de rechtbank een arbeidsdeskundig rapport van 30 november 2005 uitgebracht door R.E.E.M. Artoos, registerarbeidsdeskundige, die gebruik heeft gemaakt van een belastbaarheidsprofiel, op 7 november 2004 opgesteld door W.G.F. Geerlings, verzekeringsarts.

4.11  Als diagnose is in het rapport van Van de Laar en Beijersbergen op neurologisch gebied een laat postwhiplashsyndroom met lichte neuropsychologische elementen vermeld, met aanwijzingen voor een beduidend stemmingsbeeld in de zin van geagiteerde depressie, vermoedelijk deels “geluxeerd” door posttraumatische stressproblematiek, en op orthopedisch gebied aspecifieke chronische lage rugklachten alsmede patellofemorale arthralgie van de linker knie. Zij achten op neurologisch gebied in alle redelijkheid aannemelijk dat de verminderde belastbaarheid van nek- en schouderstreek voor een niet onbelangrijk deel wordt veroorzaakt door het acceleratieletsel. Het betreft een verminderde belastbaarheid van nek- en schoudergordel alsmede lichte neuropsychologische elementen bij vermoeidheid. Aangetroffen discopathische afwijkingen in het laagcervicale gebied merken zij niet aan als ongevalsgevolg. Op orthopedisch gebied worden de klachten van de lage rug niet als ongevalsgevolg aangemerkt. Verder is in het rapport vermeld dat voorafgaand aan het ongeval bestaande knieklachten door het ongeval zijn verergerd. De posttraumatische stressproblematiek zou volgens de deskundigen zonder ongeval niet zijn ontstaan, maar zij vermelden op dit punt geen precieze beoordeling te kunnen geven. Bij een adequate behandeling zouden deze klachten moeten kunnen verdwijnen.
Als beperkingen als gevolg van het ongeval op neurologisch gebied vermelden zij met name de verminderde belastbaarheid van nek- en schoudergordel en de bij vermoeidheid optredende storingen in geheugen en concentratie. Op orthopedisch gebied merken zij als ongevalsgevolg aan verminderde belastbaarheid van de linker knie, waardoor er beperkingen zijn ten aanzien van belasten met gebogen knie, inclusief tillen.

4.12  Verzekeringarts Geerlings heeft deze beperkingen in zijn rapport (bijlage 3 bij het arbeidsdeskundig rapport, p. 4 en 5) vermeld en daaraan toegevoegd dat deze ook nu nog gelden, daar de medische situatie in de afgelopen jaren niet is veranderd. Deze beperkingen zijn weergegeven in de bijgevoegde functioneringsmogelijkhedenlijst (FML).

4.13  In het rapport van Kemperman is vermeld dat [appellant] bij psychiatrisch onderzoek geen psychopathologische symptomatologie vertoont en bij hem geen psychiatrische ziekten en/of gebreken zijn vastgesteld. Psychiatrisch objectiveerbare beperkingen als uiting van ziekte en/of gebrek waren volgens Kemperman niet constateerbaar. De door [appellant] genoemde pijnklachten, cognitieve klachten en psychische klachten zijn door Kemperman niet als ongevalsgevolg geduid.

4.14  Verzekeringsarts Geerlings heeft in zijn hiervoor vermelde rapport (p. 5) vermeld dat in het rapport van Kemperman op psychiatrisch niveau geen ziekte of gebrek is vastgesteld, hijzelf daarvoor evenmin aanwijzingen ziet en in de FML hiervoor geen beperkingen zijn aangegeven.

4.15  Arbeidsdeskundige Artoos heeft op basis van de door Van de Laar en Beijersbergen genoemde beperkingen, het belastbaarheidsprofiel van Geerlings en het arbeidsdeskundig onderzoek geconcludeerd dat [appellant] niet arbeidsongeschikt is voor zijn beroep van goud- en zilversmid. Daarnaast heeft zij een aantal andere functies als passend aangemerkt, waaronder verkoper in juweliers- en cadeauartikelen, verkoopmedewerker tankstation, fotolaborant, kassamedewerker bioscoop, dierentuin of zwembad. Er is volgens haar wel sprake van arbeidsongeschiktheid voor beroepen met een zware fysieke belasting, zoals dat bijvoorbeeld in de horeca kan voorkomen.

4.16  Nu de arbeidsdeskundige is uitgegaan van de bevindingen van Van de Laar en Beijersbergen en dus van de aanwezigheid van een postwhiplashsyndroom, is in zoverre niet in te zien dat relevant is of de deskundige Kemperman een [appellant] onwelgevallige opvatting heeft over het postwhiplashsyndroom. Verder leest het hof, anders dan [appellant], in de door Kemperman gebezigde bewoordingen

‘Descriptief werd dit beeld naar het ongevalsmechanisme “whiplash” benoemd. Dit ongevalsmechanisme zegt natuurlijk niets over het eventuele voorkomen van ziekten/gebreken of stoornissen, beperkingen of handicaps” (deskundigenbericht Kemperman p. 21)

niet dat Kemperman het postwhiplashsyndroom als zodanig niet erkent. Het hof acht de hiervoor onder 4.7 weergegeven bevindingen van Kemperman toereikend en begrijpelijk gemotiveerd in diens rapport. Aan de bevindingen van Kemperman doet niet af dat Van de Laar en Beijersbergen voordien aanwijzingen voor psychische problematiek hebben gesignaleerd. Zij konden die aanwijzingen niet nader beoordelen, naar het hof begrijpt doordat een en ander hun vakgebied te buiten ging. Kemperman heeft de bevindingen van Van de Laar en Beijersbergen in zijn rapport betrokken. Hij is echter na onderzoek op zijn vakgebied, in samenwerking met een psycholoog en een neuropsycholoog, tot zijn eerder vermelde, andersluidende bevindingen gekomen. Het enkele feit dat [appellant] het met die bevindingen niet eens is, is onvoldoende om het rapport van Kemperman niet overtuigend te achten.

4.17  De stelling van [appellant] dat het gehele medische dossier moet worden betrokken in de begroting van de schade, baat hem niet. Bij akte overlegging producties van 11 december 2002 zijn als productie 2 diverse stukken overgelegd, waaronder informatie uit de behandelende sector en deskundigenrapporten, die kennelijk zijn opgemaakt in het kader van een ongevallenverzekering. Reaal heeft er terecht op gewezen dat uit laatstgenoemde rapporten niet aannemelijk wordt dat [appellant] als gevolg van het ongeval schade lijdt wegens verlies van verdienvermogen. Zonder toelichting, die ontbreekt, is verder niet in te zien dat de overgelegde informatie uit de behandelende sector zozeer afbreuk zou doen aan de hiervoor besproken informatie van de deskundigen Van de Laar, Beijersbergen, Kemperman en Artoos, dat daardoor aannemelijk zou zijn dat [appellant] als gevolg van het ongeval schade lijdt wegens verlies van arbeidsvermogen.

4.18  Het hof heeft geen behoefte aan nadere voorlichting door deskundigen, zodat het desbetreffende verzoek van [appellant] geen doel treft. De tussenconclusie is dat het hof de bevindingen van Van de Laar, Beijersbergen en Kemperman overneemt en tot de zijne maakt.

4.19  Nu het belastbaarheidsprofiel van de verzekeringsarts op deze bevindingen is gebaseerd, volgt het hof [appellant] niet in zijn stelling dat dit belastbaarheidsprofiel op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. [appellant] heeft het oordeel van de arbeidsdeskundige, dat hij niet arbeidsongeschikt is voor zijn beroep als goudsmid en er bovendien andere passende functies voor hem zijn, voor het overige niet bestreden, zodat het hof hiervan als vaststaand uitgaat. Nu de arbeidsdeskundige bovendien de beschikbaarheid van ander, fysiek minder belastend werk hierin heeft betrokken, volgt het hof [appellant] niet in zijn stelling dat hij is aangewezen op zware lichamelijke arbeid. Het feit dat [appellant] in het verleden werkzaamheden in de horeca heeft verricht, maakt dat niet anders.

4.20  Anders dan [appellant], acht het hof niet tegenstrijdig dat [appellant] geen schade lijdt wegens verlies van arbeidsvermogen, maar wel wegens kosten van huishoudelijke hulp en verlies van zelfwerkzaamheid. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat [appellant] ongeschikt is voor zware lichamelijke arbeid. Een deel van het huishoudelijk werk en werkzaamheden in de tuin, die onder verlies van zelfwerkzaamheid vallen, zijn door de arbeidsdeskundige als zware lichamelijke arbeid aangemerkt. De werkzaamheden van goudsmid en de andere passende functies vragen daarentegen volgens de arbeidsdeskundige geen zware lichamelijke arbeid van [appellant].

4.21  De slotsom is dat [appellant] tegenover de betwisting van Reaal niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade lijdt wegens verlies van arbeidsvermogen. Daarop stuit zijn stelling af dat een reïntegratietraject onderdeel moet zijn van de begroting van de schade. [appellant] heeft een niet nader gespecificeerd aanbod gedaan om zijn stellingen door getuigen en deskundigen te bewijzen, maar hij heeft geen feiten of omstandigheden gesteld en te bewijzen aangeboden die tot een andere beslissing van de zaak kunnen leiden. Daarom wordt het bewijsaanbod verworpen. De grieven 2 en 3 falen.

4.22  Voor zover [appellant] met grief 4 beoogt dat het condicio sine qua non verband wordt aangenomen tussen de aanrijding en de door hem gestelde psychische klachten en beperkingen, overweegt het hof als volgt. Het condicio sine qua non verband tussen de aanrijding en het ontstaan van schade wordt volgens de omkeringsregel vermoed aanwezig te zijn (tenzij Reaal aannemelijk zou maken dat de schade ook zonder het ongeval zou zijn ontstaan), wanneer sprake is van een gedraging van de veroorzaakster van het ongeval in strijd met een norm strekkende tot voorkoming van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van de schade en wanneer [appellant] bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt (bijv. HR 7 december 2007, NJ 2007, 644). Daargelaten of sprake is van een zodanige gedraging, is voor toepassing van de omkeringsregel geen plaats nu blijkens het voorgaande niet aannemelijk is geworden dat [appellant] als gevolg van het ongeval beperkingen op psychiatrisch of psychologisch gebied heeft. Gelet hierop en op rechtsoverweging 4.5 faalt grief 4.
LJN BL0393