Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 120208 whiplash; geen medische afwijkingen die klachten kunnen verklaren

Hof Den Bosch 120208 whiplash; geen medische afwijkingen of aandoenningen die klachten kunnen verklaren
4.14. Het hof stelt voorop dat op [geïntimeerde] de bewijslast ligt van haar stelling dat zij als gevolg van het ongeval op 1 september 1989 beperkingen heeft die hebben geleid tot verlies aan verdienvermogen en andere schade.
Voorts wordt voorop gesteld dat het woord "klacht" duidt op een subjectieve klacht, zonder dat vaststaat of er sprake is van een daarmee corresponderende aandoening of afwijking. Dat begrip aandoening of afwijking ziet dan op een lichamelijke (of geestelijke) afwijking van de lichamelijke (of geestelijke) toestand welke bij een gezond persoon aangetroffen pleegt te worden.
Daarvan zal in elk geval sprake zijn als naar de huidige stand van de medische techniek afwijkingen of aandoeningen worden waargenomen. Onder omstandigheden kan er echter, ondanks de afwezigheid van naar de huidige stand van de medische techniek vaststelbare afwijkingen of aandoeningen, sprake zijn van een dusdanig consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, welke klachten eventueel in verband kunnen worden gebracht met bepaalde gebeurtenissen of bepaalde wel medisch vastgestelde afwijkingen of aandoeningen, dat niettegenstaande het feit dat klachten per definitie subjectief zijn, desondanks aannemelijk is dat er sprake is van aandoeningen of afwijkingen.
Het post whiplashsyndroom kan daar, als aan bepaalde criteria wordt voldaan, een voorbeeld van zijn. (...)

4.20. De deskundige Frenken heeft in zijn rapport van 19 februari 2001 op de vragen 1 en 3 geantwoord dat er klachten zijn geuit, bestaande uit pijn in de nek met uitbreiding naar het hoofd via occipitaal, pijn in het gebied tussen de schouderbladen. Bovendien zijn er klachten over verminderd cognitief functioneren, met moeite om meer dingen tegelijk te doen. Volgens Frenken kunnen deze klachten geplaatst worden in het kader van een zogenaamd post whiplashsyndroom, waarbij het ongeval van 1 september 1989 uitlokkend is geweest. Frenken heeft geen verdere differentiaal diagnostische opmerkingen.

4.21. Frenken heeft voorts op vraag 2 geantwoord dat hij geen lichamelijke afwijkingen heeft kunnen vaststellen en wijst erop dat die noch in de behandelende sector noch bij de vroegere expertise zijn gevonden.

4.22. Voorts heeft Frenken geantwoord dat hij geen lichamelijke beperkingen op neurologisch terrein heeft kunnen vaststellen. Het gaat volgens hem om klachten die subjectief zijn, maar op objectieve gronden zijn geen beperkingen vastgesteld, derhalve ook geen beperkingen op medisch aantoonbare afwijkingen.

4.23. De deskundige Edixhoven heeft in zijn rapport van 6 april 2001 geconcludeerd -kort gezegd- dat in aansluiting op het ongeval van 1 september 1989 sprake is geweest van hevige pijn van de nek met uitstraling naar de rechterschouder, en hoofdpijnklachten, tintelende sensaties in de rechterarm.
Volgens Edixhoven is geen lichamelijke afwijking aantoonbaar die de klachten van betrokkene zou kunnen verklaren. Hij kent geen andere factoren die de klachten van betrokkene zouden kunnen verklaren.
Nu er volgens Edixhoven geen objectiveerbare afwijking op het gebied van de tractus locomotorius is, heeft hij beantwoording van de hiervoor genoemde vragen 3, 4 en 5 niet relevant geacht. Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat vanuit de optiek dat er geen objectiveerbare afwijking is die de klachten van betrokkene zou kunnen verklaren, men zou kunnen stellen dat het niet uitgesloten is dat betrokkene dezelfde klachten zou hebben gekregen als het ongeval niet zou zijn gebeurd.

4.24. De rechtbank heeft op grond van voormelde rapportages geconcludeerd dat sprake is van een causaal verband tussen het ongeval van 1 september 1989 en de klachten van [geïntimeerde]. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de klachten die [geïntimeerde] na het ongeval heeft gekregen weliswaar subjectief van aard zijn, maar dat objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.

4.25. Naar aanleiding hiervan heeft de medisch adviseur van London aan voormelde deskundigen nadere vragen gesteld. De deskundige Frenken heeft bij brief van 8 april 2003 geantwoord dat uit de Nederlandse richtlijnen voor het bepalen van functieverlies bij neurologische aandoeningen, uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, blijkt dat van groter belang dan hetgeen betrokkene zelf aan beperkingen aangeeft als gevolg van opgelopen letsel, is, wat de deskundige van mening is over de vraag welke beperkingen er redelijkerwijs aanwezig zijn als gevolg van het opgelopen letsel of de bestaande aandoening. De deskundige moet volgens deze richtlijnen daarbij uitgaan van de door hem vastgestelde functiestoornissen en zich niet uitsluitend baseren op de klachten van betrokkene. Het verdient aanbeveling de beperkingen verbaal aan te geven en zich niet te laten verleiden tot het ongefundeerd gespecificeerd invullen van allerlei beperkingen op zogenaamde belastbaarheidpatronen, aldus Frenken.

4.26. De deskundige Edixhoven heeft bij brief van 15 april 2003 geantwoord dat hij conform de richtlijnen van zijn beroepsvereniging, de Nederlandse Orthopaedische Vereniging, niet kan en mag adviseren om beperkingen aan te nemen, bij afwezigheid van objectiveerbare aanknopingspunten voor de klachten. Klachten alleen, zonder dat deze kunnen worden verklaard op grond van het onderzoek, zijn volgens de richtlijnen van zijn beroepsgroep een onvoldoende basis om beperkingen of functionele invaliditeit aan te nemen.
Voorts acht hij zich juist niet in staat om te concluderen, zoals de rechtbank heeft gedaan, dat de klachten bij [geïntimeerde] niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.

4.27. Het hof begrijpt uit deze reacties dat de door de rechtbank benoemde deskundigen, vanuit hun deskundigheid, de conclusie van de rechtbank dat sprake is van een causaal verband tussen het ongeval op 1 september 1989 en de klachten van [geïntimeerde] en dat, zoals de rechtbank oordeelt, sprake is van uit deze klachten voortvloeiende functiebeperkingen, niet onderschrijven.

4.28. Het hof concludeert op grond van in ieder geval voormelde rapportages van Patijn, Minderhoud en Troelstra, alsook de rapportages van de deskundigen Frenken en Edixhoven, dat er aansluitend aan het ongeval sprake is geweest van klachten die als ongeval gerelateerd kunnen worden aangemerkt.

4.29. De vraag is evenwel of deze klachten hebben geleid tot beperkingen en wel dusdanige beperkingen dat deze hebben geleid en nog steeds leiden tot, zoals [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag legt, volledige arbeidsongeschiktheid en voorts een noodzaak tot huishoudelijke hulp.

4.30. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is zulks naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende komen vast te staan voor de gehele achterliggende periode tot aan het ongeval en voor de toekomst.

4.31. De vakkennis van de door de rechtbank en met instemming van beide partijen benoemde deskundigen leent zich in beginsel voor beoordeling van de bij [geïntimeerde] geconstateerde klachten, de daaraan ten grondslag liggende medische afwijkingen of aandoeningen, de daaruit voortvloeiende beperkingen en mogelijk een causaal verband als hier aan de orde. In beginsel dient dan ook van deze rapporten te worden uitgegaan.
Dit is slechts anders indien zou blijken dat aan die rapporten ernstige gebreken kleven, bijvoorbeeld wat betreft de wijze van totstandkoming, of indien de deskundigen van feitelijke onjuistheden zijn uitgegaan of indien de deskundigen zelf aangeven onvoldoende deskundig te zijn. Daarvan is in onderhavig geval niet of onvoldoende gebleken, zodat het hof de rapporten van Edixhoven en Frenken als grondslag neemt voor de beoordeling van het medisch debat.

4.32. Het hof begrijpt de rapporten van Frenken en Edixhoven aldus dat volgens hen, ieder op hun eigen vakgebied, geen medische afwijkingen of aandoeningen kunnen worden gevonden voor het klachtenpatroon van [geïntimeerde]. De deskundigen hebben uitdrukkelijk in hun beoordeling betrokken de eerdere anamnese, meer in het bijzonder de rapporten van dr. J. Patijn van 28 mei 1991 en van prof. dr. J.M. Minderhoud en drs. R. Saan van 5 januari 1993 alsook van dr. H.J. Troelstra van 9 september 1994. (...)

4.36. Concluderend komt het hof, anders dan de rechtbank, dan ook tot het oordeel dat, gelet op voormelde rapportages, in 2001 geen medische afwijkingen of aandoeningen kunnen worden waargenomen althans vastgesteld die de klachten van [geïntimeerde] kunnen verklaren. Evenmin kan, gelet op deze rapportages, worden vastgesteld dat in 2001 sprake is van een dusdanig consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, welke klachten in verband kunnen worden gebracht met gebeurtenissen of bepaalde wel medisch vastgestelde afwijkingen of aandoeningen, dat niettegenstaande het feit dat klachten per definitie subjectief zijn, desondanks aannemelijk is dat er sprake is van aandoeningen of afwijkingen in de hiervoor in r.o. 4.14. bedoelde zin.

4.37. Dat betekent dat mogelijke arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] en het daardoor geleden verlies aan verdienvermogen, in 2001 niet, en evenmin daarna, als ongevalgevolg kan worden aangemerkt. Dit leidt ertoe dat de overige omstandigheden, zoals de mogelijke gevolgen van het latere ongeval in juni 2002 alsook de vraag of klachten voortvloeiende uit bekkeninstabiliteit en de aanwezigheid van het gen van de ziekte van Steinert (mede)oorzaak zijn van de klachten van [geïntimeerde], verder onbesproken kunnen blijven. Daarbij wordt bovendien nog in aanmerking genomen dat er, zoals blijkt uit de brief van neuroloog dr. Th.J.M. Breuer van 21 december 1999, sprake is van s.i.-problematiek zonder anatomisch substraat, maar dat ook aan de bekkeninstabiliteit met aanmerkelijke klachten en beperkingen geen objectieve afwijking ten grondslag kan worden gelegd. Niet valt in te zien, en daartoe zijn door [geïntimeerde] geen althans onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld of gebleken, dat deze klachten gerelateerd kunnen worden aan het ongeval van 1 september 1989. Zulks geldt eveneens voor eventuele klachten voortvloeiend uit het ongeluk in 2002. Mitsdien zal ook aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde] op dit punt, als niet ter zake dienende voorbij worden gegaan. LJN BC4873