Rb Amsterdam 280312 Rb acht medisch huisartsenjournaal van voor het ongeval noodzakelijk voor beoordeling c.v. commotio en whiplash
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 280312 Rb acht medisch huisartsenjournaal van voor het ongeval noodzakelijk voor beoordeling c.v. commotio en whiplash
2. De nadere feiten
2.1. Bij vonnis van 12 november 2008 heeft de rechtbank dr. J.F. de Rijk-Van Andel (hierna: de Rijk-Van Andel), neuroloog, en dr. M. Klein (hierna: Klein), neuropsycholoog benoemd als deskundigen in deze zaak.
Het neurologisch rapport
2.2. De Rijk-Van Andel heeft op basis van haar onderzoek van [eiseres] en naar aanleiding van vragen en opmerkingen van partijen diverse conceptrapporten opgesteld en op 1 februari 2010 definitief gerapporteerd, met als bijlage haar rapport van 31 januari 2010 waarin zij de door de rechtbank aan haar voorgelegde vragen heeft beantwoord.
2.3. Generali heeft naar aanleiding van de conceptrapportage aan De Rijk-Van Andel onder meer de vraag gesteld: “Tot op heden is er geen MRI van de hersenen gemaakt, acht u het zinvol dat dit alsnog plaatsvindt?”
De Rijk-Van Andel heeft op 4 mei 2009 geantwoord: “Het is om verzekeringstechnische redenen inderdaad zinvol dat er alsnog een MRI van de hersenen wordt verricht en dit is bij deze in gang gezet.”
Deze MRI-scan (hierna: de MRI-scan) heeft vervolgens op 15 mei 2009 plaatsgevonden.
(...)
Het causaal verband tussen de klachten en beperkingen en het ongeval
4.15. De rechtbank komt daarmee toe aan de beoordeling van het causaal verband tussen de door de neurologische deskundige gediagnosticeerde klachten en beperkingen enerzijds en het ongeval anderzijds.
Voor zover [eiseres] zich ter onderbouwing van dit door haar gestelde causaal verband beroept op de derde conceptrapportage van De Rijk-Van Andel volgt de rechtbank haar daarin niet, gelet op het overwogene onder r.o. 4.4 – 4.7. De definitieve neurologische rapportage dient tot uitgangspunt bij de beoordeling van (ook) dit geschilpunt.
Subsidiair stelt [eiseres] dat sprake is van causaal verband nu haar klachten en beperkingen, hoewel subjectief, objectief zijn vastgesteld als reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend of overdreven. Voorts beroept [eiseres] zich op de conclusies over de causaliteit in het neuropsychologisch rapport. Generali betwist deze stellingname onder verwijzing naar de desbetreffende conclusies in het neurologisch rapport. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.16. In het neurologisch rapport wordt geconcludeerd (zie r.o. 2.10) dat de beperkingen, ook al zijn ze in aansluiting op het ongeval ontstaan, niet als rechtstreeks ongevalsgevolg kunnen worden beschouwd. Redengevend hiervoor zijn het ontbreken van aanwijzingen voor een anatomisch aantoonbaar hersenletsel en het ontbreken van een medisch journaal van de huisarts betreffende de situatie voor het ongeval. Dit betekent volgens de uitvoerige toelichting van de deskundige (zie r.o. 2.12 en 2.13) dat er een aantal niet organische oorzaken mogelijk zijn voor de klachten en beperkingen, omvattend een chronisch vermoeidheid syndroom, een aanpassingstoornis of een psychische/psychiatrische stoornis zoals een depressie. De deskundige overweegt dat enerzijds sommige niet organische diffuse neurocognitieve functiestoornissen, zoals het postcommotionele syndroom en het postwhiplash syndroom, door een trauma worden geluxeerd. Anderzijds was betrokkene 20 jaar oud ten tijde van het trauma en is er de mogelijkheid dat voorheen nog niet duidelijke "niet organische diffuse neurocognitieve functiestoornissen" pas in de loop van de tijd duidelijk zijn geworden, aldus de deskundige.
4.17. De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van een medisch causaal verband vanuit de neurologische expertise bij gebreke van aanwijzingen voor een anatomisch aantoonbaar hersenletsel op zich niet meebrengt dat van juridisch causaal verband tussen de gediagnosticeerde klachten en beperkingen en het ongeval geen sprake kan zijn in het onderhavige geval. De onderhavige klachten zijn blijkens het neurologisch rapport naar hun aard subjectief van aard. Zoals overwogen in r.o. 4.10 is niettemin objectief vastgesteld dat deze klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, voorgewend of overdreven zijn. Ook in het neurologisch rapport (zie r.o. 2.15) wordt erkend dat veel mensen die getroffen worden door een whiplash trauma hierna lang klachten kunnen hebben zonder dat er een organisch anatomisch substraat voor te geven valt. Hieruit volgt dat nu sprake is van door de neuroloog gediagnosticeerde en daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende geobjectiveerde klachten en beperkingen, de enkele omstandigheid dat een neurologisch substraat ontbreekt, op zich nog niet maakt dat geen causaal verband met het ongeval kan worden aangenomen. Indien de benadeelde heeft aangetoond dat zijn/haar subjectieve gezondheidsklachten in de juridische betekenis bestaan, kunnen immers aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Indien komt vast te staan dat de benadeelde voor het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband tussen die klachten en het ongeval daarmee veelal geleverd zijn.
4.18. De rechtbank stelt vast dat de deskundige op basis van de wèl beschikbare medische informatie geen andere oorzaken heeft gevonden voor de gediagnosticeerde klachten en beperkingen dan het ongeval, met dien verstande dat zij in dit verband (zie r.o. 2.14) wel opmerkt dat blijkens het medisch journaal van de huisarts er in maart 2000 sprake was van een depressie waarvoor effexor werd voorgeschreven.
4.19. Niet in geschil is dat – als aangegeven in het neurologisch rapport – er geen medisch huisartsenjournaal van vóór het ongeval is overgelegd. Daargelaten dat het op de weg van de deskundige had gelegen deze medische informatie op te vragen indien zij deze voor de inrichting en uitkomsten van haar onderzoek van belang achtte, stelt de rechtbank vast dat de vraag of er andere, zich vóór het ongeval bevindende oorzaken voor (luxering van) de gediagnosticeerde klachten en beperkingen aanwijsbaar zijn, vooralsnog niet kan worden beantwoord.
4.20. Dat Klein in het neuropsychologisch rapport wel een causaal verband tussen de door hem gediagnosticeerde beperkte mentale belastbaarheid en het ongeval aanneemt, doet hier – anders dan betoogd door [eiseres] – niet aan af. Uit het antwoord op vraag 6 a blijkt dat Klein de beperkingen en klachten toeschrijft aan een contusio cerebri, terwijl volgens de herziene conclusie van De Rijk-Van Andel sprake is van een commotio cerebri. Dat Klein onafhankelijk van De Rijk-Van Andel heeft gerapporteerd, laat onverlet dat – zoals terecht is aangevoerd door Generali – de neuropsychologische rapportage moet worden beschouwd als een ondersteunende rapportage op basis van en in het kielzog van een neurologisch rapport. De vraag naar het ten gevolge van het ongeval opgetreden letsel en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen laat zich immers primair beantwoorden vanuit het medisch specialisme van de neuroloog, eventueel voor wat betreft mogelijke stoornissen, beperkingen en handicaps ondersteund en aangevuld door een neuropsychologisch rapport. Hieruit volgt dat het neuropsychologisch rapport op zichzelf niet leidend kan zijn voor de beoordeling van voornoemd causaal verband.
4.21. Gelet op het voorgaande staat het door [eiseres] gestelde causaal verband tussen haar klachten en beperkingen enerzijds en het ongeval anderzijds vooralsnog niet vast. Meer subsidiair heeft [eiseres] in dit verband een aanvullend deskundigenonderzoek aangeboden. De rechtbank is voornemens aanvullende vragen te stellen aan De Rijk-Van Andel met betrekking tot een eventuele pre-existentie of predispositie. Hiertoe acht de rechtbank het noodzakelijk dat deze deskundige in het bezit komt van het medisch huisartsenjournaal van vóór het ongeval (11 augustus 2006). De rechtbank wenst van de deskundige te vernemen of, en zo ja hoe haar kennisneming van deze nadere medische informatie leidt tot een andere of nadere beantwoording van de vragen naar het oorzakelijke verband tussen de gediagnosticeerde klachten en beperkingen enerzijds en het ongeval anderzijds. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over dit voornemen uit te laten, daaronder begrepen (de wijze van) het overleggen van voornoemd medisch dossier, alsmede een voorstel te doen aangaande de nader te stellen vragen aan de deskundige. Bij voorkeur bij eenparige akte en anders eerst bij akte van [eiseres], gevolgd door antwoordakte aan de zijde van Generali.
Het percentage functieverlies
4.22. Het percentage functieverlies wordt door de rechtbank niet relevant geacht voor de beoordeling van voormeld causaal verband. Het hierop gerichte dispuut tussen partijen behoeft dan ook geen nadere bespreking in dit verband.
4.23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. LJN BW1394