Rb A.dam 091210 geen causaal verband tussen door neuropsych. geduide beperkingen en ongeval
- Meer over dit onderwerp:
Rb A.dam 091210 geen causaal verband tussen door neuropsych. geduide disregulatie van transmitters en ongeval, BGK € 7.035 toegewezen
2. De feiten
2.1. Op 29 november 2007 is A slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Allianz is de WAM-verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval en heeft aansprakelijkheid voor de schade van A als gevolg van het ongeval erkend.
2.2. Op 4 mei 2009 heeft A in verband met door haar ondervonden klachten de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. Bij beschikking van 30 juli 2009 heeft de rechtbank neuroloog dr. B (hierna: B) en neuropsycholoog dr. C (hierna: C) als deskundigen benoemd.
2.3. Het neuropsychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden op 9 november 2009. C heeft op 7 april 2010 haar conceptrapport uitgebracht, naar aanleiding waarvan mr. Haase nadere vragen heeft gesteld. Op deze vragen heeft C antwoord gegeven in haar definitieve rapport d.d. 20 april 2010. In dit rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(..)
Samenvatting en conclusie: (..)
Uit neuropsychologisch onderzoek kunnen cognitieve functiestoornissen geobjectiveerd worden:
- er is sprake van mentale traagheid, vertraagde snelheid van informatieverwerking en inherent traag werktempo
- er zijn aandachtsstoornissen, met name in de selectieve aandacht
- er zijn secundaire geheugenstoornissen: er is sprake van een vertraagd geheugenzoekproces en beperkingen in het werkgeheugen indien de complexiteit en/of verwerkingssnelheid toeneemt.
De subjectieve klachten van betrokkene zijn reëel. Zij bemerkt dat door stress en tijdsdruk cognitieve problemen ontstaan, dan wel dat deze toenemen, hetgeen door de onderzoeksresultaten wordt ondersteund. (..)
Conclusie: er zijn beperkingen in de informatieverwerking, die tot secundaire gevolgen leiden en het algeheel cognitief functioneren ondermijnen. (..)
Beantwoording: (vraagstelling, rechtbank)(..)
Of het aannemelijk is dat de geobjectiveerde cognitieve functiestoornissen te relateren zijn aan hersenletsel, is moeilijk te bepalen. Liever beantwoordt ondergetekende deze vraag als volgt: het is op basis van de onderzoeksresultaten niet uitgesloten dat de geobjectiveerde cognitieve functiestoornissen een gevolg zijn van hersenfunctiestoornissen, ontstaan in aansluiting van het ongeval dat zij doormaakte op 29-09-2007. Ondergetekende wil benadrukken dat een trauma een verstoring kan veroorzaken in de informatieoverdracht (productie) van hersenstofjes zogenaamde neuropeptiden die relevant zijn voor hersenfuncties. Neuropeptiden spelen onder meer een rol als neurotransmitters (verzorgen van de signaaloverdracht tussen zenuwcellen) en er is evidentie dat zij in neurologische en psychiatrische ziektebeelden een rol van betekenis spelen. (..)
Mw. Mr. N. Haase heeft per e-mail gereageerd op 7 april 2010 met de volgende vragen:
1. Met welke zekerheid kunt u stellen dat de gevonden afwijkingen ten aanzien van het cognitieve functioneren een gevolg zijn van objectiveerbare hersenfunctiestoornissen?
Antwoord: op basis van de onderzoeksresultaten, het gehele testprofiel bestuderend, waarbij cognitieve- en psychische aspecten zijn gemeten, EN is geconstateerd dat betrokkene haar best heeft gedaan (niet heeft ondergepresteerd), durf ik in hoge mate met zekerheid te stellen dat de afwijkende onderzoeksresultaten een gevolg zijn van hersenfunctiestoornissen.
(..)
2. Is de aanwezigheid van stoornissen op transmitter niveau bij postwhiplashklachten wetenschappelijk aangetoond? En zo ja, waar bestaan deze stoornissen uit?
Antwoord: het is de vraag of hier sprake is van een whiplash (mechanisme) of dat het trauma van betrokkene meer inhoudt dan dat, gezien de kneuzingen die zij op diverse plekken (o.a. hoofd) had (medisch dossier). In ieder geval bestaan er diverse wetenschappelijke humane studies die aantonen dat een hersentrauma een disregulatie in het (hormonale, transmitter) systeem kan veroorzaken.(..) In een oude studie wordt de disregulatie van transmitters genoemd in patiënten met licht traumatisch hersenletsel en whiplash.
(..)”
2.4. Op 15 januari 2010 heeft het neurologisch onderzoek plaatsgevonden. B heeft eerst een concept-rapport uitgebracht, naar aanleiding waarvan mr. Haase vragen heeft gesteld. Deze vragen zijn beantwoord in het definitieve rapport d.d.
15 februari 2010. Het rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(..)
Op mijn vakgebied zijn er onder meer gezien het feit dat betrokkene geen uitwendig schedelletsel heeft vertoond, niet buiten kennis is geweest, geen amnesie heeft voor het gebeuren en geen misselijkheid of braken na het ongeval heeft gehad, geen aanwijzingen dat betrokkene ten gevolge van het ongeval van 29-11-2007 een licht traumatisch schedelhersenletsel heeft doorgemaakt waarmee de huidige door betrokkene aangegeven en in de aanvullende correspondentie door de fysiotherapeut, bedrijfsarts en psycholoog genoemde cognitieve en gedragsmatige klachten maar ook het gebrek aan energie en de snelle mentale vermoeidheid zijn te verklaren. (..) Het is verder niet uit te sluiten dat betrokkene op grond van het ongevalmechanisme en de voorachterwaarts slingerende beweging die ze tijdens het ongeval stelt te hebben gemaakt, een overrekkingsletsel van de weke delen structuren van de cervicale en thoracale wervelkolom heeft doorgemaakt, mede op grond van de initieel door de huisarts en fysiotherapeut gerapporteerde nekklachten en de door de orthopedisch chirurg beschreven klachten van de thoracale wervelkolom. Zoals in bovenstaande reeds is gesteld, zijn er echter zowel op grond van het huidige neurologisch onderzoek en op grond van het ontbreken van een beschrijving van neurologische afwijkingen in de correspondentie, geen aanwijzingen dat zich hierbij een neurologisch letsel heeft voorgedaan en worden eveneens op de MRI scan van de wervelkolom geen traumatische afwijkingen beschreven. (..)
Mr. Haase verzocht mij te reageren op het neuropsychologisch onderzoek van dr. C. (..) In dit rapport (..) wordt onder andere gesteld dat er objectiveerbare stoornissen worden gemeten op het gebied van informatieverwerking, aandacht- en geheugenfuncties. Voorts stelt ze echter in antwoord op vraag 2 dat het moeilijk is om te bepalen of het aannemelijk is dat de geobjectiveerde cognitieve functiestoornissen gerelateerd zijn aan hersenletsel. In dit kader wil ik opmerken dat er bij betrokkene zoals reeds in mijn conclusie is gesteld, geen aanwijzingen zijn voor een traumatisch schedelhersenletsel en derhalve kan ik op neurologische gronden geen hersenletsel (en daarmee geen door hersenletsel veroorzaakte cognitieve functiestoornissen) ten gevolge van het ongeval aannemen. Evenmin is er sprake van actuele postwhiplashklachten, met name klaagt betrokkene niet over nekpijn, hetgeen een eerste vereiste is voor de diagnose WAD graad I en II (CBO richtlijn Richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder I/ II). Daarbij zij overigens opgemerkt dat in de richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder I / II geen uitspraak wordt gedaan over de relatie tussen een Whiplash en ontregelde neurotransmitters zoals door collega C in antwoord op vraag 2 van mr. Haase wordt voorgesteld en mij in dit kader ook geen andere publicaties bekend zijn waarin een dergelijke relatie op wetenschappelijk verantwoorde wijze in de humane situatie is aangetoond. (..)”
3. Het deelgeschil
3.1. A heeft de rechtbank verzocht te beslissen I) dat vaststaat dat de door C vastgestelde afwijkingen in oorzakelijk verband staan tot het ongeval dat A is overkomen. Daarnaast heeft A de rechtbank verzocht te beslissen II) dat vaststaat dat A daardoor schade kan lijden, III) dat een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats dient te hebben en IV) indien dit onderzoek daartoe aanleiding geeft, een arbeidsdeskundig onderzoek plaats dient te vinden. Voorts heeft zij de rechtbank verzocht te beslissen V) dat aan A door Allianz een voorschot op de schadevergoeding zal worden betaald, VI) dat Allianz de nog niet vergoede kosten van rechtsbijstand zal voldoen en VII) dat Allianz de kosten van deze procedure zal dienen te dragen.
3.2. Allianz heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat, nu het verzoekschrift meerdere geschilpunten behelst, de te investeren tijd, geld en moeite niet opwegen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zodat het verzoek om die reden moet worden afgewezen.
3.3. Nadat A ter mondelinge behandeling haar verzoekschrift voor wat betreft de geschilpunten heeft beperkt tot het verzoek zoals genoemd onder I), heeft Allianz haar hiervoor genoemde verweer laten vervallen. De rechtbank zal in deze beschikking daarom uitsluitend beoordelen of vast is komen te staan dat de door C vastgestelde afwijkingen in oorzakelijk verband staan tot het ongeval dat A is overkomen.
3.4. A stelt dat blijkens het rapport van C de door haar bij A gevonden afwijkingen ten aanzien van het cognitieve functioneren een gevolg zijn van de door C vastgestelde functiestoornissen op transmitterniveau, als direct gevolg van hersenfunctiestoornissen. Het feit dat B geen afwijkingen heeft gevonden op zijn vakgebied doet daar niet aan af. Aan het rapport van C komt immers zelfstandige betekenis toe, daaraan hoeft geen rapport van een neuroloog ten grondslag te liggen, aldus steeds A.
3.5. Allianz heeft verweer gevoerd en heeft aangevoerd dat van causaal verband tussen de door C vastgestelde afwijkingen en het ongeval geen sprake is. Zij wijst er hierbij op dat aan het neuropsychologisch rapport van C geen zelfstandige betekenis toekomt. Nu B geen verklarende diagnose heeft kunnen stellen voor de bij A vastgestelde afwijkingen, heeft C niet tot ongevalgerelateerde cognitieve stoornissen kunnen concluderen, aldus Allianz. Allianz heeft dan ook verzocht het verzoek af te wijzen.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank constateert dat C objectiveerbare stoornissen (afwijkingen) bij A heeft vastgesteld op het gebied van informatieverwerkingsprocessen, aandacht- en geheugenfuncties. C heeft gerapporteerd dat zij met hoge mate van zekerheid durft te stellen dat deze stoornissen het gevolg zijn van hersenfunctiestoornissen ontstaan in aansluiting op het ongeval. Volgens C zijn hersenfunctiestoornissen stoornissen op transmitter niveau, die kunnen worden veroorzaakt door een hersentrauma of een whiplash.
4.2. Aan het rapport van C komt daarmee niet de door A voorgestane betekenis toe, nu de bevindingen van C geen steun vinden in de bevindingen van B en de betekenis van het rapport van C naar het oordeel van de rechtbank nauw samenhangt met de vraag of er volgens B sprake is van letsel als gevolg van het ongeval.
4.3. Uit het neurologisch rapport van B volgt dat er naar zijn mening geen aanwijzingen zijn dat A ten gevolge van het ongeval licht traumatisch schedelhersenletsel heeft doorgemaakt. B kan daarom op neurologische gronden geen hersenletsel vaststellen. Daargelaten dat B voorts in reactie op het rapport van C opmerkt dat hem geen publicaties bekend zijn waarin de relatie tussen een whiplash en stoornissen op transmitter niveau op wetenschappelijk verantwoorde wijze worden aangetoond, is er volgens B bij A ook geen sprake van een postwhiplashsyndroom, met name niet nu A niet klaagt over nekpijn, hetgeen volgens hem een eerste vereiste is voor een dergelijke diagnose.
4.4. Nu de door C vastgestelde afwijkingen volgens haar terug te voeren zijn op een whiplash of een hersentrauma, terwijl door B noch hersenletsel, noch een whiplash is gediagnosticeerd, is met het rapport van C dus niet vast komen te staan dat de door C bij A geconstateerde cognitieve functiestoornissen in oorzakelijk verband staan tot het ongeval dat haar is overkomen. A heeft ter zitting nog verklaard dat zij tegen B niet heeft gezegd dat zij geen nekklachten heeft, maar dat zij meer last had van haar schouder dan van haar nek. Wat daar ook van zij, het laat onverlet dat thans aan de bevindingen van de neuropsycholoog door een neuroloog vastgesteld letsel ontbreekt.
4.5. Al het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.
4.6. Volgens A dienen de kosten van deze procedure door Allianz te worden gedragen. De kosten worden blijkens een door A bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde declaratie en conceptnota begroot op
€ 7.035,24, inclusief kantoorkosten en BTW. Bij de mondelinge behandeling heeft Allianz aangevoerd dat de door A gemaakte kosten niet redelijk zijn. Als specialist op dit vakgebied had de advocaat van A minder uren aan de zaak kunnen besteden. Daarnaast heeft de advocaat de kern van de zaak niet besproken, namelijk de verhouding tussen het rapport van C met de richtlijnen en het rapport van B. Voorts is al € 12.000,00 betaald aan buitengerechtelijke kosten en wordt er door A nog aanspraak gemaakt op € 7.000,00.
4.7. De rechtbank overweegt als volgt. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat Allianz de kosten van de deelgeschilprocedure draagt. Op grond van artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden de kosten door de rechtbank begroot waarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking worden genomen. Of deze kosten redelijk zijn hangt ervan af of de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en of de hoogte van de kosten redelijk is.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt, nu ze zijn gemaakt om een tussen partijen gerezen geschilpunt te laten beslechten om partijen in staat te stellen buitengerechtelijk tot een vergelijk te komen.
4.9. De rechtbank acht de hoogte van de kosten eveneens redelijk. Uit het door A overgelegde overzicht van te declareren verrichtingen volgt niet dat bovenmatig veel tijd aan onderhavige procedure is besteed. Dat volgens Allianz de werkzaamheden in minder tijd hadden kunnen worden verricht, doet daaraan niet af. Ook de omstandigheid dat de advocaat niet zou zijn ingegaan op een door Allianz opgeworpen punt, is onvoldoende om te oordelen dat de hoogte van de kosten niet redelijk zou zijn.
Voorts dienen de reeds door Allianz betaalde buitengerechtelijke kosten als ook een eventuele toekomstige aanspraak van A bij de beoordeling van de redelijkheid van de hoogte buiten beschouwing te worden gelaten nu niet is gebleken dat deze kosten zien op de verrichtingen waarvan de kosten thans worden begroot.
4.10. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank, als verzocht, bepalen dat Allianz de kosten in- en buiten rechte van deze deelgeschilprocedure moet dragen, welke kosten, aan de zijde van A gemaakt, begroot worden op een bedrag van
€ 7.035,24. De rechtbank leest in het verzoek van A niet eveneens een verzoek tot veroordeling van Allianz in voornoemde kosten, zodat aan de begroting geen veroordeling wordt toegevoegd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzoek af,
5.2. bepaalt dat Allianz de kosten in- en buiten rechte van deze deelgeschilprocedure moet dragen, welke kosten, aan de zijde van A gemaakt, begroot worden op een bedrag van € 7.035,24. LJN BP1580