Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 030516 whiplash; klachten en causaal verband met het ongeval staan onvoldoende vast voor voorschot van 70000,00

Rb Den Haag 030516 whiplash; klachten en causaal verband met het ongeval staan onvoldoende vast voor voorschot van 70000,00
- kosten: gevorderd 41 uur à € 240 per uur, toegewezen 16 uur


De feiten

2.1.
Op 6 oktober 2013 is [verzoekster] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. [verzoekster] zat bij haar echtgenoot en haar zoon achterin een stilstaande personenauto, die van achteren is aangereden door een bij Goudse verzekerde auto (hierna: “het ongeval”).

2.2.
Goudse heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend en de schadeafwikkeling ter hand genomen.

2.3.
Goudse heeft tot op heden een bedrag van in totaal € 65.000 aan voorschotten betaald aan [verzoekster] .


Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt – zakelijk weergegeven – bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”):

1. 
Goudse te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een voorschot onder algemene titel van € 70.000;

2. 
te bepalen dat Goudse jegens [verzoekster] verplicht is tot nakoming van de door Goudse gedane toezeggingen:
a. dat de schaderegeling om [verzoekster] draait;
b. dat de gezondheid en het herstel van [verzoekster] voorop staan;
c. dat Goudse samen met [verzoekster] zal overleggen welke oplossingen tot haar herstel kunnen bijdragen;
d. dat Goudse eraan meewerkt dat de arbeidsdeskundige kan nagaan of en hoe [verzoekster] haar werk weer kan hervatten;
e. dat de door Goudse ingeschakelde schaderegelaar afspraken met [verzoekster] (en haar advocaat) maakt over de voortgang van de schadebehandeling;
f. dat Goudse werkt volgens de Gedragscode Behandeling Letselschade;

3. 
Goudse te veroordelen om binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan de advocaat van [verzoekster] (gemotiveerd) kenbaar te maken, overeenkomstig de GBL, welke schadeposten door Goudse worden erkend en welke schadeposten nadere onderbouwing behoeven;

4. 
de advocaatkosten ex artikel 1019aa Rv te begroten op € 8.081,43 en verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder deze advocaatkosten en het griffierecht;

5. 
dan wel een andere beslissing te nemen die de rechtbank redelijk acht;

6. 
dag een uur te bepalen, waarop de behandeling van het verzoekschrift zal aanvangen.

3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij als gevolg van het ongeval lichamelijke klachten heeft. De schaderegeling met Goudse verloopt volgens [verzoekster] zeer moeizaam. De totale schade bedraagt volgens haar ruim € 140.000 onder aftrek van het reeds ontvangen voorschot van € 65.000. De schade bestaat uit verlies aan verdienvermogen, diverse (para) medische kosten, kosten huishoudelijke hulp en overige kosten. Goudse reageert in het geheel niet op het verzoek om een aanvullend voorschot te betalen. Zij kan de vaste lasten inmiddels niet meer betalen, aldus [verzoekster] . Verder stelt [verzoekster] dat Goudse zich heeft gecommitteerd aan bepaalde gedragsregels. Zij verzoekt dat Goudse verplicht wordt om zich hieraan te houden.

3.3.
Goudse voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

Het verzoek zoals weergegeven onder 3.3.1.1.

4.1.
Tussen partijen is in geschil of aan [verzoekster] al dan niet een nader voorschot dient te worden voldaan.

4.2.
Volgens [verzoekster] bestaat er op basis van de in het geding gebrachte bescheiden voldoende aanleiding om het verzochte voorschot van € 70.000 toe te kennen. Goudse betwist dit.

4.3.
Met Goudse is de rechtbank van oordeel dat eerst moet worden beoordeeld of de door [verzoekster] gestelde (whiplash)klachten bestaan en vervolgens of deze door het ongeval zijn veroorzaakt. Daarna kan pas toe worden gekomen aan de vraag over het al dan niet bestaan van beperkingen. Anders dan [verzoekster] stelt, kan uit de stukken niet worden afgeleid dat Goudse de klachten en het causaal verband reeds heeft erkend. Het bestaan van de klachten en het oorzakelijk verband tussen deze klachten en het ongeval dient [verzoekster] , gelet op de betwisting daarvan door Goudse, te bewijzen. Inherent aan whiplashklachten is echter dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt. Voor het bewijs van whiplashklachten is dan ook niet vereist dat deze klachten worden ‘geobjectiveerd’. Dat wil zeggen dat niet vereist is dat de klachten met gebruikmaking van de in de reguliere gezondheidszorg algemeen aanvaarde onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de desbetreffende medische beroepsgroep vastgestelde standaarden en richtlijnen worden vastgesteld. Voldoende is dat objectief kan worden vastgesteld dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn wanneer uit een (onafhankelijk) deskundigenrapport volgt dat de klachten niet gestimuleerd of overdreven zijn. Het bewijs van subjectieve gezondheidsklachten kan echter ook op andere wijze worden geleverd.

4.4.
Indien het slachtoffer het bestaan van zijn subjectieve gezondheidsklachten heeft aangetoond, mogen aan het bestaan van het oorzakelijk verband tussen deze klachten en het ongeval geen hoge eisen worden gesteld, althans niet in die zin dat een specifieke medisch aantoonbare verklaring voor de klachten voor het bewijs van het oorzakelijk verband is vereist. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn.

4.5.
[verzoekster] heeft, ter toelichting van haar stelling dat zij klachten heeft die zijn ontstaan door het ongeval, een rapportage van haar medisch adviseur, met inbegrip van een Functionele Mogelijkheden Lijst, van 21 oktober 2015 en een op eenzijdig verzoek uitgebracht verzekeringsgeneeskundig onderzoeksverslag van mr. [C] , verzekeringsarts, van 19 maart 2016 overgelegd (producties 33 en 34 bij brief van 21 maart 2016). Goudse heeft een rapportage van haar medisch adviseur van 22 september 2014 overgelegd (productie 8 bij verweerschrift). De rechtbank acht met deze rapportages van partijdeskundigen, en ook overigens, het bewijs van het bestaan van de gestelde klachten en het causaal verband daarvan met het ongeval nog niet geleverd. Voor zover het bestaan van de gestelde klachten al kan worden vastgesteld, dient vervolgens te worden beoordeeld welke beperkingen die klachten meebrengen, voordat kan worden toegekomen aan de vraag of en zo ja, in hoeverre dit tot schade van [verzoekster] heeft geleid.

4.6.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank in dit deelgeschil niet vaststellen dat [verzoekster] een vorderingsrecht heeft dat het totaal van de reeds verstrekte voorschotten overstijgt. Voor nader onderzoek en bewijslevering is in deze procedure geen plaats. Het verzoek tot bevoorschotting op de schadevergoeding wordt op grond van artikel 1019z Rv afgewezen.

Het verzoek zoals weergegeven onder 3.3.1.2.

4.7.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat zij zich gezamenlijk zullen inspannen om met de uiterste voortvarendheid tot (definitieve) schadeafwikkeling te komen van het ongeval. Goudse heeft toegelicht dat zij het belang van de Gedragscode Behandeling Letselschade onderschrijft en dat zij zich committeert aan de naleving ervan. Partijen hebben ter zitting ook diverse werkafspraken ten behoeve van de schadeafwikkeling schriftelijk vastgelegd. In zoverre ziet de rechtbank dan ook geen belang meer van [verzoekster] bij toewijzing van het verzoek zoals weergegeven onder 3.3.1.2.

Het verzoek zoals weergegeven onder 3.3.1.3.

4.8.
Met Goudse acht de rechtbank het verzoek tot het al dan niet erkennen van schadeposten door Goudse prematuur, nu het debat tussen partijen over welke klachten er zijn, of er causaal verband is met het ongeval en of de klachten tot beperkingen leiden nog in volle omvang plaats moet hebben. Nog daargelaten dat Goudse wel degelijk aan [verzoekster] heeft laten weten over welke schadeposten discussie bestaat, zal het verzoek zoals weergegeven onder 3.3.1.3. dan ook worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.9.
Uit de stukken valt niet af te leiden dat Goudse eerder dan bij verweerschrift het bestaan van whiplashklachten en causaal verband heeft betwist. [verzoekster] kan dan ook niet worden verweten dat zij nodeloos een deelgeschil aanhangig heeft gemaakt.
Mr. Nijman voert aan € 12.698,78 aan kosten te hebben gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 41 uur à € 240 per uur, 6% aan kantoorkosten en 21% aan BTW. Goudse voert aan dat [verzoekster] beschikt over een rechtsbijstandsverzekering op grond waarvan zij de kosten van haar advocaat niet zelf behoeft te betalen. Voor zover de kosten wel begroot dienen te worden, betoogt zij dat het aantal in rekening gebrachte uren bovenmatig is en tot 16 uur dient te worden gereduceerd.

4.10.
De rechtbank overweegt dat een rechtzoekende niet gehouden is van een afgesloten rechtsbijstandsverzekering gebruik te maken. Hetgeen Goudse dienaangaande ten verweer aanvoert kan haar dan ook niet baten. De rechtbank zal de kosten op grond van artikel 1019aa Rv toetsen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank acht het door mr. Nijman gehanteerde uurtarief redelijk. De rechtbank is met Goudse van oordeel dat de 41 uur die in rekening is gebracht, gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift en de mate van complexiteit van het deelgeschil, bovenmatig is. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 16 uur in totaal.

4.11.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van € 4.925,18 (16 uur x € 240, vermeerderd met kantooropslag van 6% en BTW van 21%). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 78, zodat het totaal uitkomt op een bedrag van € 5.003,18. ECLI:NL:RBDHA:2016:6687