Rb Den Haag 141015 whiplash zelfstandige timmerman; postwhiplashklachten wel, rugklachten en psychische klachten vanwege financiele problemen geen gevolg ongeval (2)
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 141015 whiplash zelfstandige timmerman; postwhiplashklachten wel, rugklachten en psychische klachten vanwege financiele problemen geen gevolg ongeval
- toekomstig verlies arbeidsvermogen afgewezen; smartengeld € 7500
Het geschil
in conventie
3.1. Allianz vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, – primair: voor recht verklaart dat de aard en de ernst van het door [Benadeelde] gestelde letsel ten gevolge van het ongeval op 21 oktober 2011 niet medisch is aangetoond, zodat causaal verband tussen de huidige klachten van [Benadeelde] en het ongeval op 21 oktober 2011 derhalve ontbreekt,
– subsidiair: voor recht verklaart dat ten gevolge van het verkeersongeval op 21 oktober 2011 de door [Benadeelde] geleden en nog te lijden schade niet meer beloopt dan het reeds door Allianz betaalde bedrag van € 81.500 aan materiële en immateriële schade en € 16.400 aan buitengerechtelijke kosten, en
– [Benadeelde] veroordeelt in de kosten en de nakosten van dit geding.
3.2. Allianz heeft aan haar vordering – mede gelet op haar toelichting ter comparitie- het volgende ten grondslag gelegd.
– Primair: de klachten die [Benadeelde] sinds het ongeval stelt te hebben zijn niet medisch geobjectiveerd, zodat causaal verband tussen die klachten en het ongeval niet is aangetoond. Reeds daarom is er geen plaats voor op die klachten gebaseerde schadevergoeding.
– Subsidiair: indien wordt uitgegaan van de klachten die door de door partijen gezamenlijk ingeschakelde neuroloog Verlooy zijn beschreven en welke hij ongevalsgerelateerd acht, kort gezegd de postwhiplashklachten, heeft [Benadeelde] onvoldoende onderbouwd dat die klachten tot beperkingen hebben geleid. Schadevergoeding is om die reden dus niet aan de orde.
– Meer subsidiair: indien aan de postwhiplashklachten beperkingen kunnen worden toegekend, deden deze beperkingen zich na de rapportage van Verlooy, dus na het voorjaar van 2013, niet meer voor. Voor uitkering van schadevergoeding voor zover die betrekking heeft op de periode na het voorjaar van 2013 bestaat daarom geen grond. Het reeds als voorschot uitgekeerde bedrag van € 81.500 dekt de schade die [Benadeelde] geleden heeft in de periode na het ongeval tot en met het voorjaar 2013 ruimschoots.
3.3. Allianz heeft te kennen gegeven dat zij, ook ingeval de primaire vordering toewijsbaar is, om haar moverende redenen afziet van terugvordering van het reeds als voorschot op de schadevergoeding uitgekeerde bedrag van 6 81.500 en het bedrag van € 16.500 aan buitengerechtelijke kosten.
3.4. [Benadeelde] voert gemotiveerd verweer.
in voorwaardelijke reconventie
3.5. [Benadeelde] vordert dat de rechtbank, in geval de primaire en subsidiaire vordering in conventie worden afgewezen, Allianz veroordeelt om de bevoorschotting te hervatten met terugwerkende kracht vanaf het moment dat de bevoorschotting werd gestaakt, voor een periode van twaalf maanden na wijzen vonnis of tot het moment dat de schade van [Benadeelde] is geregeld middels een vaststellingsovereenkomst, waarbij wordt uitgegaan van een maandelijks tekort van € 3.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
3.6. Allianz voert gemotiveerd verweer.
3.7. De rechtbank zal de stellingen en weren van partijen in conventie en in reconventie, voor zover relevant, hierna bespreken,
De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.1. De rechtbank overweegt allereerst dat voor zover Allianz in conventie een beroep heeft gedaan op bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vanwege het ontbreken van (recente) medische informatie van de zijde van [Gedaagde in conventie en Eiser in reconventie], de rechtbank daaraan voorbijgaat, nu [Benadeelde] na een schriftelijk verzoek daartoe van de rechtbank voorafgaand aan de comparitie van partijen alsnog tot het (althans grotendeels) verstrekken van de gevraagde informatie is overgegaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding aan een gebrekkige informatievoorziening consequenties te verbinden.
4.2. De rechtbank zal de primaire en subsidiaire vordering van Allianz in conventie afwijzen en de vordering van [Benadeelde] in voorwaardelijke reconventie deels toewijzen. Daartoe overweegt zij, met inachtneming van de stellingen en weren van beide partijen, het navolgende.
Ten aanzien van de postwhiplashklachten en de rugklachten
4.3. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan Allianz betoogt, voor het bewijs van het bestaan van gezondheidsklachten niet noodzakelijk is dat die klachten medisch objectiveerbaar zijn, in die zin dat daarvoor een onderliggend anatomisch substraat valt aan te wijzen. Naar vaste rechtspraak is voldoende dat objectief kan worden vastgesteld dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.
4.4. [Benadeelde] heeft ter toelichting van zijn stelling dat hij als gevolg van het ongeval klachten heeft, diverse (medische) stukken in het geding gebracht, welke in het in dit vonnis opgenomen feitenrelaas zijn vermeld. Uit deze stukken blijkt dat [Benadeelde] in de periode aansluitend aan het ongeval bij meerdere artsen en therapeuten melding heeft gemaakt van de navolgende klachten: nekklachten, hoofdpijn, duizeligheid, wazig zien, oorsuizingen, tintelingen in handen en voeten, slaapproblemen en lage rugpijn. [Benadeelde] heeft ter bestrijding van die klachten fysiotherapie gehad en twee maal een revalidatietraject doorlopen, als laatste eind 2013/begin 2014 bij Ciran. Ook gebruikt [Benadeelde] sinds het ongeval op voorschrift van de (huis)arts, pijnstillende medicatie. De klachten worden, met uitzondering van de lage rugklachten, zowel door revalidatiearts Van Ingen als door de neurologen Vries en Verlooy geduid als postwhiplashklachten (Whiplash Associated Disorder type I). Aldus is, zo oordeelt de rechtbank, sprake van een consistent en samenhangend patroon van klachten. Gelet op het voorgaande en voorts in aanmerking genomen dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt van enige twijfel over het bestaan van de klachten, is de rechtbank van oordeel dat er sinds het ongeval sprake is van aanwezige, reële, niet ingebeelde, niet voorgewende en niet overdreven postwhiplashklachten en rugklachten. Dat de onderzoeken van de neurologen en radiologen in deze zaak geen blijk geven van afwijkingen in medische zin, is, zoals overwogen, niet doorslaggevend.
Ten aanzien van het causaal verband tussen de postwhiplashklachten en rugklachten en het ongeval
4.5. Aan het bewijs van het causaal verband tussen de klachten van [Benadeelde] en het ongeval mogen in beginsel geen al te hoge eisen worden gesteld. Dit betekent dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het causaal verband geleverd is. In het algemeen geldt dat, indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, het bewijs van het (juridisch) causaal verband tussen het ongeval en de klachten daarmee geleverd is. Ten aanzien van de postwhiplashklachten geldt, met verwijzing naar de in 4.4. genoemde medische rapportages, dat aan al deze vereisten is voldaan. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat er in het medisch dossier, in het bijzonder de huisartsenkaart voor zover die betrekking heeft op de jaren voorafgaand aan het ongeval, geen aanwijzingen zijn dat [Benadeelde] toen leed aan de als postwhiplashsyndroom geduide klachten, hetgeen door de huisarts desgevraagd nog expliciet is bevestigd. Aan de door Allianz in dit verband geuite twijfel naar aanleiding van de vermelding door de KNO-arts in december 2013 van “2008; auto ongeluk, waarna whiplash” gaat de rechtbank voorbij. Dat moet, nu [Benadeelde] ter zitting heeft verklaard niet bij een ander auto-ongeval betrokken te zijn geweest dan het auto-ongeval in 2011 terwijl de KNO-arts bij de opsomming van de medische voorgeschiedenis niet eveneens melding maakt van een auto-ongeval in 2011, een verschrijving zijn.
4.6. Ten aanzien van de lage rugklachten overweegt de rechtbank dat [Benadeelde] ten overstaan van (onder meer) Verlooy heeft verklaard dat hij ook vóór het ongeval wel lage rugklachten had. Ter comparitie heeft [Benadeelde] toegelicht dat daarvan enkel sprake was indien hij, timmerman van beroep, een dag lang zwaar werk had verricht, maar dat hij daardoor nooit is “uitgevallen”. De huisartsenkaart geeft ook geen blijk van een consult in verband met lage rugklachten in de periode voorafgaand aan het ongeval. Van een relevante pre-existentie, die aan het causaal verband tussen de rugklachten en het ongeval in de weg zou staan, is daarom geen sprake. Desalniettemin acht de rechtbank de lage rugklachten niet causaal aan het ongeval, op grond van de in 2.11, aangehaalde rapportage van Verlooy ter zake, die door [Benadeelde] niet is betwist en waarin Verlooy oordeelt dat de rugklachten van [Benadeelde] het meest passen bij aspecifieke lage rugklachten De LWK die na het ongeval is verricht en de later gemaakte X LWK tonen geen traumatische afwijkingen en op grond van de anamnese en het onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een radiculair syndroom. De rugklachten zijn na het ongeval ontstaan, maar kunnen op neurologisch vakgebied niet worden verklaard als ongevalsgevolg, aangezien een specifiek ongevalsmechanisme, zoals bij het whiplashtrauma bij de LWK niet aanwezig is. Daarbij dient tevens te worden overwogen dat lage rugklachten in een normale populatie veelvuldig voorkomen.
4.7. Bij de verdere beoordeling van deze zaak zal de rechtbank daarom geen rekening houden met de lage rugklachten.
Ten aanzien van de psychische klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval
4.8. Tot slot liggen de psychische klachten die [Benadeelde] stelt te hebben, ter beoordeling voor. In de door [Benadeelde] overgelegde medische stukken wordt met ingang van eind 2012/begin 2013 melding gemaakt van stressklachten, in de loop van 2013 van stemmingsklachten en uiteindelijk van een (ernstige) depressie, die tot op heden voortduurt, met verwijzing naar de huisartsenkaart, de indicatiestelling GGZ Rijnstreek en de berichtgeving van psychiater Van der Ploeg, zoals in het feitenrelaas weergegeven. [Benadeelde] stelt dat deze (ernstige) depressie het gevolg is van het ongeval en dat deze (ernstige) depressie, vanaf het moment van manifestatie in de zomer van 2013, tot beperkingen heeft geleid en nog steeds leidt, De rechtbank laat in het midden of de psychische klachten tot beperkingen hebben geleid en nog steeds leiden. Zij is immers van oordeel dat – zoals ook door Allianz is betoogd – [Benadeelde] gelet op het in 4.6. gegeven toetsingskader en in het licht van het verweer van Allianz onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het causaal verband tussen die (ernstige) depressie en het ongeval kan worden aangenomen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.9. Gesteld noch gebleken is dat [Benadeelde] voorafgaand aan het ongeval reeds psychische klachten had. Het medisch dossier wijst daar niet op en de huisarts heeft dat desgevraagd ontkend. Van een pre-existentie die het causaal verband tussen de psychische klachten en het ongeval zou kunnen doorkruisen, is dus geen sprake. Anders dan de postwhiplashklachten hebben de klachten van psychische aard zich eerst (ruim) een jaar na het ongeval voor het eerst voorgedaan. De vraag die beantwoording behoeft, is of die klachten op zich door het ongeval zoals zich dat heeft voorgedaan, veroorzaakt kunnen worden en of in het licht van het partijdebat een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.
4.10. Niet is in geschil dat de psychische klachten, zoals [Benadeelde] ter comparitie zelf heeft verklaard en nadien bij brief van 16 september 2015 door de advocaat van [Benadeelde] is bevestigd, met name veroorzaakt zijn door financiële problemen. Dit blijkt ook uit het medisch dossier, in het bijzonder de huisartsenkaart en de verslagen van Van der Ploeg, Waar partijen over van mening verschillen, is of de financiële problemen ongevalsgerelateerd zijn en de daaruit voortvloeiende psychische klachten derhalve in causaal verband kunnen worden gebracht met het ongeval. [Benadeelde] stelt in dit verband dat de financiële problemen het gevolg zijn van het gebrek aan financiële middelen, welk gebrek het gevolg is van het ongeval, Allianz heeft dat betwist, met verwijzing naar het inkomen van [Benadeelde] voorafgaand aan het ongeval en de bevoorschotting zoals die na het ongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt Allianz op dit punt. [Benadeelde] verdiende in de jaren voorafgaand aan het ongeval gemiddeld € 2.533 netto per maand, terwijl de bevoorschotting van Allianz bestond in een gemiddeld te besteden netto bedrag per maand van € 2.629.
4.11. De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat [Benadeelde] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij noemenswaardig meer kosten had als gevolg van het ongeval. Een groot deel van de medische kosten werd, zo blijkt uit het dossier, door de ziektekostenverzekering van [Benadeelde] gedekt. [Benadeelde] heeft niet toegelicht dat het voorschot ontoereikend was om naast zijn vaste lasten en kosten voor levensonderhoud niet-gedekte medische of daarmee verband houdende kosten, zoals reiskosten, te kunnen voldoen. Datzelfde geldt voor zijn stelling dat hij kosten heeft moeten maken voor huishoudelijke hulp en als gevolg van verlies aan zelfwerkzaamheid, zoals in de schadestaat opgenomen, De rechtbank gaat er aldus vanuit dat het bestedingsniveau van [Benadeelde] voorafgaand en na het ongeval ongeveer gelijk is gebleven.
4.12. De financiële problemen zijn kennelijk, zo leidt de rechtbank met name uit de verklaring van [Benadeelde] ter comparitie af, veroorzaakt door het uitgavenpatroon van [Benadeelde] na het ongeval. [Benadeelde] heeft immers verklaard dat hij geld heeft besteed aan de kosten van zijn reeds vóór het ongeval geplande verhuizing, de inrichting van zijn nieuwe huis, het honorarium van de advocaat die de vreemdelingenprocedure heeft gevoerd voor zijn vrouw, de inburgeringscursus voor zijn vrouw en het bijbehorend examen. Ook heeft hij naar zijn zeggen kosten gemaakt als gevolg van boetes omdat hij rekeningen te laat betaalde en heeft hij schulden. Aan de stelling van [Benadeelde] dat die boetes en schulden zijn ontstaan omdat Allianz voorschotten te laat uitbetaalde, gaat de rechtbank gelet op de door Allianz verrichte termijnbetalingen en de hoogte van die termijnbedragen, voorbij.
4.13. Een en ander leidt tot de conclusie dat de financiële problemen waarin [Benadeelde] na het ongeval verzeild is geraakt, niet terug te voeren zijn op het ongeval. Zij kennen, evenals de daaruit voortvloeiende psychische klachten, een alternatieve oorzaak en dienen om die reden voor rekening en risico van [Benadeelde] te blijven. Anders gezegd: ook zonder het ongeval zouden deze financiële problemen, uitgaande van het gemiddelde inkomen van [Benadeelde] bij eenzelfde uitgavenpatroon, zich hebben voorgedaan.
4.14. Voorts is er een tweede alternatieve verklaring voor de psychische klachten van [Gedaagde in conventie en Eiser in reconventie]. zo blijkt uit de verslaglegging van Van der Ploeg: het feit dat de vrouw van [Benadeelde] in 2014 uit Nederland dreigde te worden “uitgezet” en de in verband daarmee door de IND opgestarte procedure hebben een fors negatieve invloed op de psychische toestand van [Benadeelde] gehad, aldus Van der Ploeg,
4.15. In het licht van het voorgaande neemt de rechtbank geen causaal verband aan tussen de psychische klachten van [Benadeelde] en het ongeval, De rechtbank hecht er in dit verband aan nog op te merken dat Van der Ploeg, daar waar hij de (ernstige) depressie van [Benadeelde] wel rechtstreeks aan het ongeval lijkt te relateren, ten onrechte uitgaat van een “zeer ernstig auto-ongeluk” en “zwaar letsel”. Alle overige zich in het dossier bevindende informatie steunt, daargelaten de wijze waarop [Benadeelde] een en ander heeft beleefd, dat uitgangspunt niet.
Ten aanzien van de beperkingen en de schade als gevolg van de postwhiplashklachten
4.16. Nu uitsluitend de postwhiplashklachten bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of [Benadeelde] schadevergoeding toekomt, is van belang vast te stellen of en zo ja, in hoeverre die klachten tot beperkingen hebben geleid en welke schade daarmee gemoeid is.
4.17. In deze zaak is, zo constateert de rechtbank, door partijen geen verzekeringsarts aangezocht om door [Benadeelde] als gevolg van de postwhiplashklachten ondervonden beperkingen in kaart te brengen. Wel heeft de medisch adviseur van Allianz een functiemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld op grond van de bevindingen van Verlooy, waarop de medisch adviseur van [Benadeelde] heeft laten weten dat de door Verlooy geduide beperkingen door zijn collega medisch adviseur “juist vertaald [Rb: zijn] in een FML”. De rechtbank zal daarom uitgaan van de in de FML neergelegde beperkingen (zie 2.14). te weten dat [Benadeelde] sinds het ongeval beperkt wordt geacht in het “frequent zware lasten hanteren tijdens het werk”, in “hoofdbewegingen maken” en in “boven schouderhoogte actiefzijn’ en dat hij licht beperkt wordt geacht als het op “dragen en tillen'” van zware lasten aankomt.
4.18. De rechtbank komt vervolgens toe aan begroting van de door [Benadeelde] als gevolg van voornoemde beperkingen geleden schade, op de voet van artikel 6:97 BW. In dit verband is van belang dat de rechtbank de vordering in reconventie aldus begrijpt dat [Benadeelde] beoogt schadevergoeding te vorderen, bij gebreke van een finale regeling bij wijze van voorschot, op basis van een bedrag van € 3,000 per maand met ingang van het moment dat de bevoorschotting door Allianz is beëindigd, te weten mei 2014, tot aan 12 maanden na het te wijzen vonnis. Nu de rechtbank de schade finaal kan begroten, en deze, zo blijkt uit het hiernavolgende, niet meer beloopt dan het in voorwaardelijke reconventie gevorderde, zal zij tot finale begroting overgaan.
4.19. Als algemeen uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding geldt dat [Benadeelde] zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien het ongeval op 21 oktober 2011 niet had plaatsgevonden.