Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 270717 whiplash; verkeersongeval in Dld; beoordeling causaal verband naar Duits recht; voornemen deskundigenbericht

Rb Gelderland 270717 whiplash; verkeersongeval in Dld; beoordeling causaal verband naar Duits recht; voornemen deskundigenbericht

2 De feiten
2.1.
Op 3 juni 2012 is [Eiser] met zijn broer in een door zijn vader bestuurd en in Nederland geregistreerd Volkswagenbusje met aanhanger op de BAB 57 in de nabijheid van Goch (Duitsland) van achteren aangereden door een in Duitsland geregistreerd en bij Lippische verzekerd voertuig. Lippische heeft de aansprakelijkheid voor de schade van [Eiser] en zijn twee familieleden als gevolg van het ongeval erkend.

2.2.
Enkele weken na het ongeval heeft neuroloog dr. M.J.J. Prick [Eiser] op de polikliniek Neurologie onderzocht. In zijn brief van 28 juni 2012 aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (hierna: CWZ) schrijft dr. Prick onder meer:

Vorgeschichte
Blanco
Medikation
Keine
Anamnese
Vor drei Wochen hatte der Patienten einen Heck-Auffahrunfall gehabt, wobei ein Fahrzeug, dat zwischen 140 und 170 km/h gefahren war, auf seinen Wagen fuhr, der mit 80 km/h unterwegs war.
(…)
Beschluss
Postkommotionelle Beschwerden, keine Hinweise auf strukturelle neurologische Schädigung.

2.3.
Bij de stukken bevindt zich een verslag van orthoptist M. de Smit, gedateerd 9 oktober 2012 (productie 11 bij dagvaarding). Daarin staat onder meer:

Conclusie:
Visus en focusklachten welke zijn ontstaan na auto ongeluk. Deze klachten zijn kenmerkend voor een whiplash. (…)

2.4.
Bij de stukken bevindt zich een medische rapportage ziektewet, gedateerd 20 augustus 2013 (productie 16 van [Eiser] ). Daaruit wordt het volgende geciteerd:

2.1
Anamnese, sociaal-medisch:
Medische voorgeschiedenis: -
Huidige claimklachten en ervaren belemmeringen:
Belanghebbende is uitgevallen ten gevolge van de gevolgen van een auto ongeval. Hun busje, met aanhanger, werd van achteren aangereden in Duitsland op de snelweg door een automobilist die de cruisecontrole had aanstaan en in slaap was gevallen. Beide voertuigen waren Total loss en ook de bus op de aanhanger.
Belanghebbende liep bij dit ongeval een hersenschudding op en een Whiplash. Belanghebbende heeft daarna therapie gevolgd, maar houdt klachten van de ogen, nekpijn, verkrampte, stijve nekspieren, hoofdpijn, verminderde concentratie, energie is minder, sneller moe.
(…)
3. Diagnose
6L550 Whiplash trauma

3.1
Medische overwegingen:
Belanghebbende is op dit moment volledig arbeidsongeschikt (…).

2.5.
In een arbeidsdeskundig onderzoek, verricht door arbeidsdeskundige R. van Walt van Praag, gedateerd 1 april 2014 (productie 17), met als bijlage een door verzekeringsarts A. van Diermen opgestelde Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst, is het arbeidsongeschiktheidspercentage van [Eiser] vastgesteld op 100%.

2.6.
Bij de stukken bevindt zich een rapportage van mevrouw drs. M.A.O. de Bijl, klinisch neuropsycholoog en klinisch psycholoog, werkzaam op de afdeling Klinische Psychologie van het CWZ, gedateerd 27 augustus 2014 en gericht aan neuroloog drs. J. Poelen. Daarin staat onder meer:

Samenvatting en conclusie
De heer [Eiser] is een 22-jarige man die in juni 2012 betrokken is geweest bij een ongeval waarbij hij van achteren is aangereden. Het betrof een hoog energetisch trauma. Hij is niet bewusteloos geweest, heeft geen amnesie. Sindsdien ervaart hij diverse klachten, onder andere dagelijkse hoofdpijnklachten, pijn in de nek, visuele problemen en korte termijn geheugenproblemen. Hij heeft een revalidatietraject doorlopen op Dekkerswald met onder andere fysiotherapeutische en psychologische behandelingen. Bij het huidige anamnesegesprek komt naar voren dat de geheugen- en concentratieproblemen eerder toe- dan afnemen en hij voelt zich steeds depressiever worden.
De resultaten van het huidige neuropsychologisch onderzoek geven zeer waarschijnlijk niet het huidige potentiële cognitieve functioneren weer. Twee symptoomvaliditeitstests kwamen ver onder het afkappunt uit. Waarschijnlijk zijn de resultaten in negatieve zin beïnvloed door de depressieve stemming, de pijnklachten en de verminderde belastbaarheid. De resultaten duiden derhalve niet noodzakelijkerwijs op bewust onderpresteren.
Er kan dus geen uitspraak gedaan worden over de mate en de ernst van de subjectief ervaren geheugen- en concentratieproblemen. Wel is er sprake van een depressieve stemming. Er is geen sprake van PTSS. Er zijn geen aanwijzingen voor cerebraal bepaald cognitief disfunctioneren. De cognitieve klachten zijn secundair passend bij pijnklachten en depressieve stemming. Het is bekend uit de literatuur en klinische praktijk dat bij post-whiplashklachten een passieve copingstijl en gevoelens van depressiviteit een negatieve invloed kunnen hebben op het herstelproces.

2.7.
Uit een brief van dr. H. Samwel, klinisch psycholoog, werkzaam bij de vakgroep Medische Psychologie van het CWZ, gedateerd 26 januari 2015, aan de advocaat van [Eiser] , wordt het volgende geciteerd:

Naar aanleiding van de gestelde vragen in uw mail d.d. 14 januari 2015 kan ik u het volgende mededelen
- welke klachten u bij cliënt vastgesteld heeft
Bij cliënt werd vastgesteld dat hij een continue hoofdpijn ervaart welke voor veel functionele beperkingen zorgt, patiënt reageert daarop met een zeer hoge lijdensdruk.
- of en zo ja in hoeverre deze klachten op het ongeval terug te voeren zijn
Ik kan geen uitspraak doen over causaliteit.
- of en zo ja welke resultaten er sedert augustus 2014 met uw behandeling zijn geboekt
Cliënt heeft geleerd om zijn activiteiten te doseren en zeer langzaam op te bouwen, niet meer overbelasten, daarnaast heeft cliënt nu ook als neventherapie haptotherapie met als doel het verminderen van de spanning in het pijngebied en het verhogen van het lichaamsbewustzijn. Ook dit geeft langzaam een verhoogd lichaamsbewustzijn als eerste stap naar vermindering van de spanning.
- hoe lang cliënt nog in behandeling zal blijven
Naar verwachting zal de behandeling (zowel de cognitieve gedragstherapie als de haptotherapie) nog drie tot zes maanden duren.

2.8.
Lippische heeft als productie 2 bij conclusie van antwoord het huisartsenjournaal met betrekking tot [Eiser] over de periode 19 mei 2006 tot en met 4 juli 2014 overgelegd.

2.9.
[Eiser] was ten tijde van het ongeval op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werkzaam als plaatwerker in dienst van Autoschade Wijchen B.V. en had de opleiding tot tweede plaatwerker afgerond. Na het ongeval heeft hij de opleiding tot eerste plaatwerker afgebroken. Per 1 augustus 2013 is de arbeidsovereenkomst beëindigd. Vanaf augustus 2013 heeft [Eiser] een ziekengelduitkering ontvangen. Vanaf juni 2014, toen hij volledig arbeidsongeschikt is verklaard, ontvangt [Eiser] een WGA-uitkering.

2.10.
Lippische heeft de door de vader en broer van [Eiser] geleden materiële en immateriële schade inmiddels vergoed. Over de aan [Eiser] te vergoeden schade zijn partijen het niet eens geworden.

2.11.
Uit het Duitse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ‘Zivilprozessordnung’ (ZPO) worden de volgende bepalingen geciteerd:

§ 286 Freie Beweiswürdigung
(1) Das Gericht hat unter Berücksichtigung des gesamten Inhalts der Verhandlungen und des Ergebnisses einer etwaigen Beweisaufnahme nach freier Überzeugung zu entscheiden, ob eine tatsächliche Behauptung für wahr oder für nicht wahr zu erachten sei. In dem Urteil sind die Gründe anzugeben, die für die richterliche Überzeugung leitend gewesen sind.
(2) An gesetzliche Beweisregeln ist das Gericht nur in den durch dieses Gesetz bezeichneten Fällen gebunden.
§ 287 Schadensermittlung; Höhe der Forderung
(1) Ist unter den Parteien streitig, ob ein Schaden entstanden sei und wie hoch sich der Schaden oder ein zu ersetzendes Interesse belaufe, so entscheidet hierüber das Gericht unter Würdigung aller Umstände nach freier Überzeugung. Ob und inwieweit eine beantragte Beweisaufnahme oder von Amts wegen die Begutachtung durch Sachverständige anzuordnen sei, bleibt dem Ermessen des Gerichts überlassen. Das Gericht kann den Beweisführer über den Schaden oder das Interesse vernehmen; die Vorschriften des § 452 Abs. 1 Satz 1, Abs. 2 bis 4 gelten entsprechend.
(2) Die Vorschriften des Absatzes 1 Satz 1, 2 sind bei vermögensrechtlichen Streitigkeiten auch in anderen Fällen entsprechend anzuwenden, soweit unter den Parteien die Höhe einer Forderung streitig ist und die vollständige Aufklärung aller hierfür maßgebenden Umstände mit Schwierigkeiten verbunden ist, die zu der Bedeutung des streitigen Teiles der Forderung in keinem Verhältnis stehen.

3 Het geschil
3.1.
[Eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Lippische te veroordelen:
1) om als vergoeding van de tot nu toe als gevolg van het ongeval op 3 juni 2013 geleden schade de navolgende bedragen te betalen:
- wegens verlies aan arbeidsinkomen € 17.858,32,
- wegens andere onkosten € 2.553,32,
- wegens smartengeld € 10.000,00,
- wegens buitengerechtelijke kosten € 1.533,40,
vermeerderd met de wettelijke rente naar Duits recht over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 1 december 2013 en over het meerdere ad € 21.945,04 vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
2) om aan [Eiser] alle verdere schade te vergoeden die hij als gevolg van het ongeval nog zal lijden, welke schade opgemaakt dient te worden bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente over het vast te stellen schadebedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
3) om aan [Eiser] een belastinggarantie te verstrekken ten aanzien van de schadevergoeding wegens verlies aan verdienvermogen;
4) in de kosten van het geding.

3.2.
[Eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval last heeft van vermoeidheids-, hoofdpijn- en nekklachten, alsmede concentratie- en geheugenstoornissen en een beperkter gezichtsvermogen en dat sprake is van een whiplashtrauma. Hij is sinds medio 2014 volledig arbeidsongeschikt, als gevolg waarvan hij aanzienlijke inkomensschade heeft geleden. Daarnaast heeft hij onkosten moeten maken, onder meer vanwege de nodige behandelingen die hij heeft moeten ondergaan, waarvoor hij veel kilometers heeft gereden. Verder is maar een deel van zijn ziektekosten vergoed. Ten slotte maakt [Eiser] aanspraak op vergoeding van immateriële schade.

3.3.
Lippische voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
In deze zaak met internationale aspecten heeft deze rechtbank rechtsmacht, reeds op grond van artikel 26 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikte EEX-verordening).

4.2.
Gelet op de artikelen 11 en 3 van het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, gesloten te 's-Gravenhage op 4 mei 1971, Trb. 1971, 118 (Haags Verkeersongevallenverdrag), is Duits recht van toepassing op de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval. [Eiser] heeft op grond van artikel 9 lid 1 van het Haags Verkeersongevallenverdrag een rechtstreekse vordering tot schadevergoeding op Lippische, de verzekeraar van de aansprakelijke partij.

Causaal verband
4.3.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of er causaal verband bestaat tussen de door [Eiser] ondervonden klachten, door hem samengevat aangeduid als whiplashklachten, en het ongeval op 3 juni 2012. Aangezien dit een vraag is over materieel bewijsrecht, dient die vraag te worden beoordeeld naar Duits recht.

4.4.
[Eiser] stelt dat er in Duitsland vier categorieën whiplashtrauma (in het Duits ‘HWS-Distorsion’ of ‘Schleudertrauma’ genoemd) worden onderscheiden. Men hanteert als regel dat als bij een ongeval het verschil in snelheid minder is dan 10 km per uur er in beginsel geen letsel is (categorie I). De bovengrens van categorie II ligt bij 50 km per uur en tussen de 50 en 80 km per uur is sprake van categorie III. Daarboven (categorie IV) zijn dodelijke ongevallen. [Eiser] stelt dat hij circa 80 à 90 km per uur reed en de automobilist die achter op hun auto is gereden minimaal 160 km per uur, zodat op grond van dit verschil in snelheid sprake is van een HWS-trauma van de III-e categorie.
[Eiser] stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van het Duitse ‘Oberlandesgericht’ (OLG) München van 12 augustus 2011, dat indien op grond van de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig op zijn voorligger gereden is, vaststaat dat de botsing van dien aard was, dat zulks een whiplash tot gevolg zou kunnen hebben, ten aanzien van het bewijs van de verdere gevolgen niet § 286 ZPO maar § 287 ZPO van toepassing is.

4.5.
Lippische stelt zich op het standpunt dat naar Duits recht strenge eisen worden gesteld aan het aannemen van het causaal verband tussen het ongeval enerzijds en de klachten en de schade anderzijds. Het moet gaan om zogenaamd “Vollbeweis” ex § 286 ZPO, hetgeen betekent “mit an Sicherheit grenzender Sicherheit”, aldus Lippische.

4.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het Duitse ‘Bundesgerichtshof’ (BGH) heeft in een uitspraak van 3 juni 2008 (VI ZR 235/07 – VersR 2008, 1133) geoordeeld:
“Die nach § 286 ZPO erforderliche Überzeugung des Richters erfordert keine absolute oder unumstößliche Gewissheit und auch keine "an Sicherheit grenzende Wahrscheinlichkeit", sondern nur einen für das praktische Leben brauchbaren Grad von Gewissheit, der Zweifeln Schweigen gebietet (st. Rspr.; vgl. BGHZ 53, 245, 256; BGH, Urteil vom 18. April 1977 - VIII ZR 286/75 - VersR 1977, 721 und Senatsurteil vom 9. Mai 1989 - VI ZR 268/88 - VersR 1989, 758, 759).
In 2004 had het BGH reeds geoordeeld (BGH, VersR 2004, 1477):
“Hat die Geschädigte bei dem Unfall unstreitig eine HWS-Verletzung erlitten, ist die Frage, ob die noch vorhandenen Beschwerden auf dem Unfall oder der unfallbedingten Verletzung beruhen, under aufwending des § 287 Abs. 1 ZPO zu beurteilen; es genügt je nach Lage des Einzelfalles eine höhere oder deutlich höhere Wahrscheinlichkeit.”

4.7.
In navolging van deze uitspraken heeft het Duitse ‘Oberlandesgericht’(OLG) München op 5 november 2010 (Az. 10 U 2401/10, openJur 2012, 112138) geoordeeld:

“13Nach § 286 I 1 ZPO hat das Gericht unter Berücksichtigung des gesamten Inhalts der Verhandlung und des Ergebnisses einer Beweisaufnahme nach freier Überzeugung zu entscheiden, ob eine tatsächliche Behauptung für wahr oder nicht wahr zu erachten ist. Diese Überzeugung des Richters erfordert keine – ohnehin nicht erreichbare (…) – absolute oder unumstößliche, gleichsam mathematische Gewissheit und auch keine „an Sicherheit grenzende Wahrscheinlichkeit“, sondern nur einen für das praktische Leben brauchbaren Grad von Gewissheit, der Zweifeln Schweigen gebietet (…)
14Im Rahmen der Beweiswürdigung gem. § 287 ZPO werden geringere Anforderungen an seine Überzeugungsbildung gestellt. Hier genügt, je nach Lage des Einzelfalls, eine höhere oder deutlich höhere oder überwiegende Wahrscheinlichkeit für die Überzeugungsbildung (…).
§ 287 ZPO entbindet aber nicht vollständig von der grundsätzlichen Beweislastverteilung und erlaubt es nicht, zugunsten des Beweispflichtigen einen bestimmten Schadensverlauf zu bejahen, wenn nach den festgestellten Einzeltatsachen „alles offen“ bleibt oder sich gar eine überwiegende Wahrscheinlichkeit für das Gegenteil ergibt (…).”

4.8.
De rechtbank verwijst verder naar de door [Eiser] aangehaalde uitspraak van het OLG München van 12 augustus 2011 (Az. 10 U 3150/10, openJur 2012, 117689), waarin onder meer is overwogen:

“Nach § 286 I 1 ZPO hat das Gericht unter Berücksichtigung des gesamten Inhalts der Verhandlung und des Ergebnisses einer Beweisaufnahme nach freier Überzeugung zu entscheiden, ob eine tatsächliche Behauptung für wahr oder nicht wahr zu erachten ist. Diese Überzeugung des Richters erfordert keine - ohnehin nicht erreichbare (…) - absolute oder unumstößliche, gleichsam mathematische Gewißheit und auch keine „an Sicherheit grenzende Wahrscheinlichkeit“, sondern nur einen für das praktische Leben brauchbaren Grad von Gewißheit, der Zweifeln Schweigen gebietet (…).”
en naar een tweede uitspraak van het OLG München van diezelfde datum (Az. 10 U 3369/10, openJur 2012, 117688), waarin is overwogen:
“Mit der unstreitigen (im übrigen auch nachgewiesenen) HWS-Distorsion steht bereits der Haftungsgrund fest, so dass die Frage, ob über diese Primärverletzung hinaus der Unfall auch für weitere körperliche oder psychische (Folge-)Beschwerden der Klägerin ursächlich war, eine Frage der haftungsausfüllenden Kausalität ist, die sich gem. § 287 ZPO beurteilt (…).
Im Rahmen des § 287 ZPO unterliegt der Tatrichter nicht den strengen Anforderungen des § 286 I 1 ZPO. Zwar kann er auch eine haftungsausfüllende Kausalität nur feststellen, wenn er von diesem Ursachenzusammenhang überzeugt ist; im Rahmen der Beweiswürdigung gem. § 287 I 1 ZPO werden aber geringere Anforderungen an seine Überzeugungsbildung gestellt - hier genügt je nach Lage des Einzelfalls eine überwiegende (höhere oder deutlich höhere) Wahrscheinlichkeit für die Überzeugungsbildung (…). § 287 I 1 ZPO entbindet aber nicht vollständig von der grundsätzlichen Beweislastverteilung und erlaubt es nicht, zugunsten des Beweispflichtigen einen bestimmten Schadensverlauf zu bejahen, wenn nach den festgestellten Einzeltatsachen „alles offen“ bleibt oder sich gar eine überwiegende Wahrscheinlichkeit für das Gegenteil ergibt (…).”

4.9.
De rechtbank concludeert op grond van voorgaande uitspraken dat naar Duits recht ten aanzien van de bewijslevering op de voet van § 286 ZPO geen absolute of onomstotelijke zekerheid vereist is en evenmin een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, maar een in de praktijk bruikbare graad van zekerheid, “die twijfel het zwijgen oplegt”. Verder volgt uit voorgaande uitspraken dat wanneer in het geval van een ‘HWS-Distorsion’ de grond voor aansprakelijkheid vaststaat, de vraag of dit letsel als gevolg van het ongeval ook de oorzaak is van de verdere lichamelijke of psychische klachten, dient te worden beoordeeld aan de hand van § 287 ZPO, waarbij, al naar gelang de omstandigheden van het geval, een overwegende (hogere of duidelijk hogere mate van) waarschijnlijkheid voldoende is.

4.10.
Lippische stelt zich op het standpunt dat de door [Eiser] gestelde klachten niet het gevolg zijn van het ongeval op 3 juni 2012. Zij verwijst onder meer naar de brief van neuroloog Prick, waarin hij schrijft dat hij geen aanwijzingen heeft voor structurele neurologische beschadiging. Lippische verwijst verder naar het door haar bij conclusie van antwoord als productie 2 overgelegde huisartsenjournaal, waaruit volgt dat tussen augustus 2010 en juni 2013 geen hoofdpijnklachten worden genoemd en dat de nadien genoemde hoofdpijnklachten verband houden met een (dreigend) arbeidsconflict. Daaruit volgt ook dat de nekklachten van [Eiser] wel meevallen en dat hij in januari 2013 de huisarts heeft bezocht na het maken van een verkeerde beweging, waardoor hij opnieuw last had van zijn nek, en dat hij toen pas voor het eerst melding heeft gemaakt van rugklachten. Lippische wijst er verder op dat [Eiser] eerder ongevallen heeft gehad, zo is hij in oktober 2009 gevallen met de brommer, in november 2009 heeft hij een zware balk op zijn linkerborst gehad en in december 2010 een aanrijding met een vrachtwagen. Ook heeft hij in mei 2012 een staalsplinter in zijn oog gehad, hetgeen ook tot verminderde visus kan hebben geleid. Met betrekking tot de vermoeidheids-, concentratie- en geheugenklachten kan Lippische weinig terugvinden in het huisartsenjournaal, zodat van enige relatie van die klachten met het ongeval volgens haar niet is gebleken. Lippische voert verder aan dat deskundigen in Duitsland ervan uitgaan dat whiplashachtige klachten in de regel zes maanden na het ongeval verdwenen zijn en dat de broer en vader van [Eiser] ook geen langdurige klachten hebben. Lippische is ten slotte van mening dat indien er al aanleiding is om een deskundige te benoemen, dat een Duitse deskundige moet zijn, gelet op het feit dat Duits recht van toepassing is en Duitse deskundigen andere normen hanteren voor whiplash-(achtige)klachten dan Nederlandse deskundigen.

4.11.
De rechtbank overweegt dat Lippische de juistheid van de hiervoor in rov. 4.4. weergegeven toelichting van [Eiser] met betrekking tot de categorieën die in Duitsland worden onderscheiden als het gaat om whiplashtrauma niet heeft weersproken en evenmin zijn stelling dat in dit geval sprake is geweest van een aanrijding met hoge snelheid, zodat sprake is van een HWS-trauma van de III-e categorie.

4.12.
De rechtbank overweegt dat het maken van een vergelijking tussen de gezondheidssituatie van een slachtoffer met en zonder ongeval, tot doel heeft vast te stellen of, en zo ja in hoeverre, er causaal verband bestaat tussen de door het slachtoffer gestelde klachten en het ongeval. Uit de thans overgelegde stukken komen klachten naar voren die een aanwijzing kunnen vormen voor de aanwezigheid van een whiplashtrauma. Uit het overgelegde huisartsjournaal blijkt weliswaar dat sprake is geweest van eerdere ‘ongevallen’, maar daaruit volgt niet zonder meer dat de na het ongeval op 3 juni 2012 gemelde klachten van [Eiser] niet het gevolg zijn van dat laatste ongeval. De overgelegde rapportages van arbeidsdeskundige Walt van Praag en verzekeringsarts Van Diermen leveren naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen op voor de conclusie dat sprake kan zijn (geweest) van een whiplash, althans whiplash-achtige klachten, als gevolg van het ongeval op 3 juni 2012. Dat neuroloog dr. Prick geen aanwijzingen voor structurele neurologische schade heeft gevonden, doet daar niet aan af. Dat de broer en vader van [Eiser] kennelijk geen langdurige klachten aan het ongeval hebben overgehouden, evenmin.
De rechtbank ziet gelet op voorgaande aanleiding om een deskundige te benoemen om te beoordelen of, en zo ja in hoeverre, de door [Eiser] gestelde klachten het gevolg zijn van het verkeersongeval op 3 juni 2012. Gedacht kan worden aan een orthopeed of neuroloog, met eventueel aanvullend onderzoek door een neuropsycholoog.

4.13.
Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n), alsmede over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol.

4.14.
Lippische zal als aansprakelijke partij worden belast met het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundige(n).

4.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2017:3987