Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 091215 whiplash; niet-valide npo; klachtenpatroon plausibel; causaal verband aangenomen, predispositie staat niet aan toerekening in de weg; FML UWV leidend voor aard en omvang beperkingen

Rb Limburg 091215 whiplash; niet-valide npo; klachtenpatroon plausibel; causaal verband aangenomen, predispositie staat niet aan toerekening in de weg; FML UWV leidend voor aard en omvang beperkingen
- kosten gevorderd en toegewezen obv 22 uur x € 295,00 + btw + griffierecht

2 De feiten

2.1.
[verzoekster] is slachtoffer van een verkeersongeval dat op 6 december 2007 plaatsvond op de A2 ter hoogte van Maasbracht. [verzoekster] is daar met de door haar bestuurde personenauto van achteren aangereden door een personenauto die werd bestuurd door dhr. [X] (hierna: [X] ). Door de klap is de personenauto van [verzoekster] onbestuurbaar geworden en uiteindelijk tegen de vangrail tot stilstand gekomen.

2.2.
[X] was ten tijde van het hiervoor genoemde ongeval verzekerd bij Allianz Belgium N.V. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend voor het ongeval waarbij [verzoekster] betrokken is geraakt.

2.3.
Ten tijde van het ongeval werkte [verzoekster] bij de SNS Bank te Weert in de functie ‘Adviseur Particulieren’. Zij is na het ongeval geleidelijk gere-integreerd in voornoemde functie. In verband met een reorganisatie binnen SNS Bank is [verzoekster] per 1 oktober 2008 voorwaardelijk benoemd tot financieel adviseur op het gebied van ‘Leven en Pensioenen’. Zij diende binnen twee jaar na die benoeming de daartoe voorgeschreven opleiding met goed gevolg af te ronden, waarna de benoeming onvoorwaardelijk zou worden.

2.4.
[verzoekster] is op 26 juni 2009 volledig uitgevallen voor haar werkzaamheden en heeft de hiervoor bedoelde opleiding niet afgerond.

2.5.
In december 2009 is door het UWV onderzoek gedaan naar de arbeidsgeschiktheid van [verzoekster] . Door het UWV is vastgesteld dat er sprake is van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 82%. Aan [verzoekster] is om die reden een uitkering krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (hierna: WIA) toegekend.

2.6.
[verzoekster] is per 1 maart 2010 gestart in de functie van ‘Verkoopadviseur’ voor 20 uur per week.

2.7.
[verzoekster] kampte met lichamelijke en cognitieve klachten. Vanwege het verschil van inzicht omtrent die klachten hebben [verzoekster] en Allianz een medische expertise gevraagd bij neuroloog dr. W.I.M. Verhagen, verbonden aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen (hierna: Verhagen). Verhagen schrijft in zijn geneeskundig rapport van 15 juni 2012 (productie 5 bij verzoekschrift), voor zover van belang, het volgende: 
“(..) 
Klinische diagnose: Er is sprake van een klinisch beeld dat imponeert als een whiplash associated disorder graad II volgens de classificatie van Quebec Task Force (Spine 1995). Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een mild postcommotioneel syndroom gezien de cognitieve problematiek en het feit dat er toch sprake is geweest van een posttraumatisch bewustzijnsverlies en amnesie waarvan de duur waarschijnlijk niet lang is geweest, maar anderzijds ook onbekend is. In combinatie hiermee is er sprake van posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten. Anderzijds kunnen de cognitieve problemen ook secundair zijn aan een chronisch geworden pijnsyndroom. Tot slot lijkt er ook nog steeds sprake van verwerkings- en acceptatieproblematiek. (..)”

2.8.
Verhagen heeft in het zakelijk rapport van eveneens 15 juni 2012 (aanvullende) vragen beantwoord. Hij heeft, voor zover thans van belang, de volgende antwoorden gegeven:

“ (..)
Consistentie
d. Is er naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

(..)
Antwoord:
d. Er is voor een belangrijk deel voor wat betreft de anamnese en informatie uit het dossier sprake van onderlinge samenhang. Het verschil schuilt in het al of niet aanwezig zijn van amnesie en bewustzijnsverlies. Ik wil hiervoor verwijzen naar hetgeen ik hierboven heb opgemerkt. Betrokkene is zeer consistent in het feit dat er wel sprake is geweest van bewustzijnsverlies. Ten aanzien van de onderzoeksbevindingen geldt dat bij neurologisch onderzoek hier geen afwijkingen zijn gevonden. Bij oriënterend neuropsychologisch onderzoek worden milde afwijken gezien, dit is consistent met de eerdere bevindingen.
(..)
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten t.b.v. eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
(..)
Antwoord:
g. “ Wanneer er bij betrokkene sprake is van een whiplash associated disorder II dan wel posttraumatische hoofd- en nekpijn met secundair cognitieve problemen bij een chronisch geworden pijnsyndroom dan is er conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie geen sprake van beperkingen. Wanneer evenwel cognitieve afwijzingen zouden zijn op basis van primair cerebrale beschadiging waarvoor eerder neuropsychologisch onderzoek enige aanwijzingen geeft, ligt dit anders. Er is derhalve een reden voor een nieuw neuropsychologisch onderzoek waarvoor u ook de ruimte biedt. (..)”

2.9.
Het door Verhagen geïndiceerde neuropsychologisch onderzoek heeft op 18 april 2013 door drs. M.A.O. de Bijl, neuropsycholoog verbonden aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen (hierna: De Bijl) plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een rapport van 3 juli 2013 (productie 7 bij verzoekschrift). De Bijl concludeert:

“(..)
De resultaten van het huidige neuropsychologisch onderzoek kunnen niet als valide worden beschouwd. Op twee van de drie symptoomvaliditeitstests presteert betrokkene ver beneden het afkappunt. Er zijn ook inconsistenties binnen het neuropsychologisch onderzoek zelf. Op enkele subtests van een intelligentietest behaalt zij scores ver beneden de verwachting gezien opleidingsniveau en werkervaring en dit is inconsistent met de zeer adequate presentatie gedurende het anamnesegesprek, waarbij zij een coherent en gedetailleerd verhaal kon vertellen, zonder woordvindings- of forumleringsproblemen, zonder aarzelingen. Ook op de VLGT, een verbaal-auditieve geheugentest, zien we a-typische responsies en een andere a-typische bevinding was dat betrokkene bij beantwoording van een vragenlijst vertelde niet te kunnen onthouden wat de afkoringen betekende (j=juist, o=onjuist). Ze moest dit opschrijven en naast de vragenlijst leggen.
(..)
Beantwoording van de vraagstelling volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie en de Nederlandse Vereniging voor Neuropsychologie:
1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van bewustzijn?
Diagnose op ons vakgebied:
- Niet valide neuropsychologisch onderzoek, waardoor er geen betrouwbare uitspraken gedaan kunnen worden met betrekking tot het werkelijke potentiële cognitieve functioneren op dit moment. 
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen worden veroorzaakt door een hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval d.d. 6 december 2007?
Er lijkt hier sprake van een psychische decompensatie na het ongeval, maar er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van primair cerebraal bepaalde cognitieve stoornissen. Er is sprake van inconsistentie tussen de prestaties op het neuropsychologisch onderzoek en de zeer adequate presentatie op het anamnesegesprek.
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan het ongeval die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen? 
Persoonlijkheidskenmerken en inadequate copingmechanismen lijken een rol te spelen in de subjectief ervaren ernst van de klachten en het in stand houden van de klachten. De klachten van betrokkene hebben wel een relatie in de tijd met het ongeval. 
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan het verkeersongeval d.d. 6 december 2007, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan?
Aangezien de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek als niet valide moeten worden beschouwd, kunnen er geen beperkingen worden geduid vanuit het vakgebied van de neuropsychologie. Een psychiatrische expertise lijkt hier geïndiceerd, aangezien er geen concordantie is tussen de ernst en aard van het doorgemaakte letsel en de bevindingen bij neuropsychologisch onderzoek en de inconsistenties in de presentatie tussen anamnesegesprek en neuropsychologisch onderzoek”.

2.10.
Naar aanleiding van de rapportage van De Bijl heeft Verhagen op 22 juli 2013 een aanvulling gegeven op het zakelijke rapport van 15 juni 2012 (productie 8 bij verzoekschrift). Verhagen heeft op basis van de resultaten van het neuropsychologisch onderzoek de volgende, voor zover thans van belang zijnde, aanvulling gegeven:

“ (..)
Voor de diagnose op het vakgebied van de neurologie alsook de differentiaal diagnostische overwegingen wil ik verwijzen naar het hoofdstuk klinische diagnose in mijn geneeskundig rapport. Na bestudering van het dossier heb ik geen reden een en ander te wijzigen. Na bestudering van het rapport van drs MAO de Bijl wordt mijn einddiagnose WAD II. (..)”

2.11.
[verzoekster] is in het kader van de uitkering krachtens de WIA aan een herkeuring onderworpen. Dit heeft geleid tot het besluit van 23 februari 2015 van het UWV (productie 3b bij verzoekschrift) waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 56% is bepaald.

3 Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt in dit deelgeschil te bepalen c.q. voor recht te verklaren dat de door haar ervaren nekpijnklachten, hoofdpijnklachten, cognitieve klachten, de uit de klachten voortvloeiende beperkingen en haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in causaal verband staan met het haar overkomen verkeersongeval op 6 december 2007, met veroordeling van Allianz, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de door [verzoekster] gemaakte kosten in deze procedure, te begroten op € 6.879,40 en te vermeerderen met btw en door [verzoekster] verschuldigde griffierechten.

3.2.
Allianz concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring omdat de zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Subsidiair concludeert Allianz tot afwijzing van de verzoeken. Allianz betwist dat de door [verzoekster] ondervonden klachten in causaal verband staan tot het ongeval van 6 december 2007. Evenmin bestaat er aanleiding om de klachten op basis van het leerstuk van juridische causaliteit toe te rekenen, aangezien de klachten niet als reëel en niet overdreven kunnen worden aangemerkt. Er is sprake van pre-existentie en mogelijk ook andere relevante alternatieve oorzaken voor de gestelde klachten.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat Allianz tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven dat de bij het verweerschrift genomen akte naamswijziging niet langer wordt gehandhaafd.

4.2.
Thans dient te worden beoordeeld of het door [verzoekster] ingediende verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter op grond van artikel 1019z Rv te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

4.3.
Ter onderbouwing van haar betwisting dat de zaak zich niet leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure stelt Allianz – kort gezegd – dat de thans door [verzoekster] geëntameerde procedure het gehele geschil omvat. Bovendien bestaat over iedere opgeworpen deelvraag discussie tussen partijen. Tot slot betoogt Allianz dat het niet waarschijnlijk te achten is dat, na een oordeel ter zake de thans voorliggende vragen, een vaststellingsovereenkomst in het verschiet ligt aangezien ook de door [verzoekster] begrote schade zal worden betwist.

4.3.1.
De rechtbank volgt Allianz niet in haar stelling dat [verzoekster] het hele geschil heeft voorgelegd in deze procedure. Uit het verzoekschrift blijkt duidelijk dat [verzoekster] enkel de vraag voorlegt of er sprake is van causaal verband tussen enerzijds de door haar ondervonden klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen en het ongeval anderzijds. Dat met de beantwoording van de vraag naar het causale verband (mogelijk) meerdere deelvragen zijn gemoeid, geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. Het is immers ook in een deelgeschil mogelijk om de vraag naar het causaal verband aan de orde te stellen indien dit partijen verdeeld houdt en een mogelijke regeling in de weg staat. Ondanks de stelling van Allianz dat het niet waarschijnlijk is dat na een oordeel in deze procedure een vaststellingsovereenkomst in de rede ligt, kan echter niet worden uitgesloten dat een beslissing op het verzoek van [verzoekster] kan bijdragen aan het bereiken van een minnelijke regeling. Allianz heeft immers aansprakelijkheid erkend en partijen kunnen, indien het causaal verband wordt vastgesteld, al dan niet na het inwinnen van advies van een deskundige, overeenstemming bereiken over de omvang van de schade. Het kan in ieder geval niet zo zijn dat de opstelling van Allianz bepalend is voor het antwoord op de vraag of een geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat Allianz op die manier de procedure zou kunnen frustreren.

4.3.2.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in het door Allianz gestelde geen grondslag kan worden gevonden om [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of het verzoek op grond van artikel 1019w Rv of artikel 1019z Rv af te wijzen.

4.4.
De rechtbank komt daarmee toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

4.5.
Vaststaat dat partijen de onderhandelingen hebben afgebroken omdat zij het oneens zijn over de vraag of er sprake is van causaal verband tussen de klachten en beperkingen van [verzoekster] en het haar overkomen ongeval. Tussen partijen is niet in geschil dat door Verhagen geen neurologische afwijkingen zijn geconstateerd en dat derhalve een medisch substraat voor de door [verzoekster] gestelde klachten ontbreekt. Dit betekent echter niet dat het om die reden uitgesloten is dat de beweerdelijk ondervonden klachten van [verzoekster] niet in causaal verband kunnen staan met het ongeval. De rechtbank verwijst in dit verband op een arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2001 (Zwolsche Algemeene/De Greef ECLI:NL:HR:AB2054), waarin de Hoge Raad oordeelde dat, ondanks dat een medisch substraat afwezig is, niettemin sprake kan zijn van toerekening van de klachten aan het ongeval indien op objectieve wijze kan worden vastgesteld dat de geleadeerde klachten heeft die reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Anders gezegd; het moet gaan om een plausibel klachtenpatroon. De rechtbank zal indachtig deze jurisprudentie dan ook beoordelen of daarvan sprake is. Vervolgens zal worden beoordeeld of er sprake is van causaal verband tussen de klachten en het ongeval en, tot slot, of uit de ongevalsgerelateerde klachten beperkingen voortvloeien.

4.6.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:2782), dat er sprake is van een plausibel klachtenpatroon indien er sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Aan het bewijs van het bestaan van die klachten mogen geen al te hoge eisen worden gesteld.

4.6.1.
[verzoekster] heeft gesteld, en middels de overgelegde (medische) documentatie onderbouwd, dat zij sinds het ongeval kampt met fysieke klachten, bestaande uit nek- en hoofdpijn, en cognitieve klachten, bestaande uit concentratie- en geheugenproblemen. Ook kan zij moeilijk met (te) veel prikkels omgaan. Daarnaast is ook sprake van vermoeidheidsklachten en slaapstoornissen.

4.6.2.
Allianz heeft daartegenover gesteld dat de klachten echter niet plausibel zijn, nu het neuropsychologisch onderzoek niet valide is. Allianz acht het aannemelijk dat de klachten gesimuleerd en overdreven zijn en leidt dit af uit het gegeven dat er sprake is geweest van onderpresteren tijdens het neuropsychologische onderzoek en de geconstateerde inconsistenties.

4.6.3.
De rechtbank stelt voorop dat met de overgelegde documentatie, met uitzondering voor wat betreft de slaapstoornissen, voldoende is onderbouwd dat [verzoekster] lijdt aan de door haar in deze procedure aan de orde gestelde klachten. Uit de diverse rapportages die [verzoekster] bij het verzoekschrift heeft overgelegd, waaronder de brieven van de revalidatiearts en de bedrijfsarts alsmede de rapportages van de arbeidskundige(n), blijkt afdoende dat er sprake van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon. Ook Verhagen concludeert in het rapport van 12 juni 2012 (pagina 13) dat er sprake is van samenhangend verhaal voor wat betreft de anamnese en de informatie die beschikbaar is uit het dossier van [verzoekster] . Bovendien is door Verhagen op basis van die klachten de diagnose Whiplash Associated Disorder II (hierna: WAD II) gesteld.

4.6.4.
De rechtbank ziet in hetgeen Allianz heeft aangevoerd geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Verhagen concludeert weliswaar dat er sprake is van verschil in het al dan niet aanwezig zijn van amnesie en bewustzijnsverlies, maar dit zegt niets over de vraag of er sprake is van een plausibel klachtenpatroon. Niet blijkt dat er sprake is van enig medisch verband tussen de amnesie en bewustzijnsverlies en de thans door [verzoekster] ondervonden klachten. Uit het onderpresteren bij de validiteitstesten kan evenmin de conclusie worden getrokken dat de door [verzoekster] ondervonden klachten niet aanwezig of overtrokken zijn. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door het gegeven dat Verhagen, nadat hij kennis heeft genomen van de onderzoeksresultaten van het neuropsychologisch onderzoek op 22 juli 2013, zonder voorbehoud de diagnose WAD II heeft gehandhaafd. Indien er aanwijzingen zouden bestaan dat de klachten, zoals Allianz stelt, gesimuleerd en overdreven zijn of niet kunnen leiden tot voornoemde diagnose, had het in de lijn der verwachting gelegen dat Verhagen daarvan melding zou hebben gemaakt, hetgeen hij niet heeft gedaan.

4.6.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er voor wat betreft de door [verzoekster] ervaren nek- en hoofdpijn, concentratieproblemen en geheugenproblemen alsmede de vermoeidheidsklachten sprake is van een plausibel klachtenpatroon. De slaapstoornis kan echter niet uit de overgelegde documentatie, in het bijzonder de rapporten van Verhagen, worden afgeleid, zodat de rechtbank het bestaan daarvan niet kan aannemen.

4.7.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of er causaal verband bestaat tussen de hiervoor vastgestelde klachten en het ongeval. [verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan sprake is. De klachten zijn volgens haar immers eerst aangevangen na het ongeval en duren thans nog steeds voort.

4.7.1.
Allianz heeft de stellingen van [verzoekster] weersproken en gesteld dat de klachten niet (enkel) zijn ontstaan door het ongeval. Allianz heeft in dit verband gewezen op de medische voorgeschiedenis van [verzoekster] . Daarnaast betoogt Allianz dat er alternatieve oorzaken zijn die de klachten van [verzoekster] (kunnen) verklaren. Tot slot stelt Allianz, in navolging van Verhagen en De Bijl, dat er nader psychiatrisch onderzoek dient plaats te vinden alvorens beoordeeld kan worden of er sprake is van causaal verband.

4.7.2.
De rechtbank concludeert op basis van de door [verzoekster] overgelegde (medische) documentatie dat het causaal verband tussen de door haar ervaren nek- en hoofdpijn, de concentratie- en geheugenproblemen alsmede de vermoeidheid en het ongeval van 6 december 2007 is aangetoond. Uit de medische documentatie blijkt immers dat [verzoekster] voorafgaande aan het ongeval zich niet tot de huisarts of medisch specialist heeft gewend met één van voornoemde klachten. Verhagen heeft in het zakelijk rapport van 15 juni 2012 ook alleen gemeld dat [verzoekster] voor het ongeval last had van menstruele migraine. Meer of andere klachten van voor het ongeval heeft Verhagen niet benoemd. Ook De Bijl merkt in het rapport van 3 juli 2013 op dat de klachten van [verzoekster] een relatie in tijd hebben met het ongeval.

4.7.3.
Het betoog van Allianz dat het causaal verband tussen het ongeval en de klachten ontbreekt, omdat een andere oorzaak voor de gezondheidsproblemen is aan te wijzen, passeert de rechtbank. Allianz heeft in haar verweerschrift erop gewezen dat [verzoekster] volgens haar patiëntenkaart geen blanco medische voorgeschiedenis heeft en dat zij medicatie heeft gebruikt of nog steeds gebruikt die de thans ondervonden klachten ook kunnen verklaren. Deze stelling is door [verzoekster] gemotiveerd weersproken door onder meer te wijzen op onjuistheden op de patiëntenkaart. Gelet hierop had het op de weg van Allianz gelegen om haar stellingen dienaangaande nader te onderbouwen. Door zulks na te laten heeft Allianz niet aan haar stelplicht voldaan. Ook de beweerdelijke sociale omstandigheden en pre-existentie zijn door Allianz niet van enige onderbouwing voorzien zodat hieraan voorbij wordt gegaan.

4.7.4.
Ook behoeft er naar het oordeel van de rechtbank geen psychiatrisch onderzoek plaats te vinden naar – zoals De Bijl schrijft – het gebrek aan concordantie tussen de ernst en de aard van het doorgemaakte letsel en de bevindingen bij neuropsychologisch onderzoek en de inconsistenties in de presentatie tussen het anamnesegesprek en neuropsychologisch onderzoek. De rechtbank begrijpt dat het psychiatrisch onderzoek (mede) is bedoeld om in kaart te brengen hoe [verzoekster] omgaat met de door haar ervaren klachten in relatie tot het ongeval. De beantwoording van die vraag heeft dus betrekking op de persoonlijke predispositie van [verzoekster] . In de jurisprudentie is dienaangaande het uitgangspunt aangenomen dat de gevolgen van een persoonlijke predispositie, zoals de wijze van omgang met klachten, beperkingen en tegenslagen, als gevolg van de onrechtmatige daad aan de veroorzaker moeten worden toegerekend, ook al zijn die gevolgen door de predispositie ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachting ligt. Dit betekent dat, zo er al sprake is van persoonlijke predispositie, dit aan toerekening van de klachten aan het ongeval niet in de weg staat. Om die reden acht de rechtbank een psychiatrisch onderzoek thans niet nodig voor de beslissingen in dit deelgeschil. De persoonlijke predispositie van [verzoekster] kan overigens wel een rol van betekenis spelen bij de bepaling van de omvang van de schade. Die vraag ligt in deze procedure evenwel niet ter beoordeling voor, zodat om die reden door de rechtbank ook geen advies hoeft te worden ingewonnen bij een psychiater.

4.7.5.
Op grond van het voorgaande moet worden geconstateerd dat niet blijkt dat een andere oorzaak is aan te wijzen voor de door [verzoekster] ondervonden klachten dan het ongeval. Daarmee staat vast dat de door [verzoekster] ondervonden klachten voortvloeien uit het ongeval en er sprake is van causaal verband.

4.8.
Resteert thans nog de beoordeling welke beperkingen [verzoekster] ondervindt ten gevolge van de ongevalsgerelateerde klachten.

4.8.1.
De rechtbank stelt voorop dat door Verhagen is geconcludeerd dat bij de diagnose WAD II conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie geen sprake is van beperkingen. Vanuit medisch perspectief kan alleen worden vastgesteld dat [verzoekster] whiplash klachten stelt te hebben, maar niet wat de realiteit of oorzaak is. Dit medische oordeel maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee ook gegeven is dat er geen beperkingen zijn. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 5 februari 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0801), waarin kort gezegd is geoordeeld dat het aan de verzekeringsgeneeskundige is om te beoordelen in hoeverre sprake is van beperkingen die passen bij de ondervonden klachten.

4.8.2.
In het kader van het opstellen van een lekenrapportage van 23 november 2009 (productie 1.11 bij verzoekschrift) is [verzoekster] gezien door verzekeringsarts B.G.M. Simons. Van deze lekenrapportage maakt een Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) deel uit. Uit deze FML blijkt dat [verzoekster] als gevolg van de door haar ondervonden klachten beperkingen heeft ten aanzien van geheugen en werkbelasting. [verzoekster] is volgens de verzekeringsarts aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken of waarin een hoog handelingstempo vereist is. Nadien is [verzoekster] , nadat tevens een arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, op basis van voormelde beperkingen op 30 december 2009 voor 82 % arbeidsongeschikt verklaard. Dit is bij besluit van 23 februari 2015, nadat een herkeuring op grond van een arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, bijgesteld tot 56%.

4.8.3.
Door Allianz is ten aanzien van voormelde FML enkel tegengeworpen dat deze gedateerd is. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat op basis van de beschikbare FML vastgesteld kan worden of de door [verzoekster] ondervonden klachten tot beperkingen leiden. Onbetwist staat immers vast dat de klachten op basis waarvan de FML zijn opgesteld, dezelfde zijn als waarvan [verzoekster] thans stelt beperkingen door te ondervinden. Bovendien is ook niet gebleken dat aan de FML nog andere klachten ten grondslag hebben gelegen.

4.8.4.
De rechtbank leidt uit de FML af dat [verzoekster] beperkingen heeft ten aanzien van concentratie en geheugen. Ook wordt [verzoekster] door de klachten beperkt in werkbelasting. Het vorenstaande, in samenhang bezien met het eerdere oordeel dat er sprake is van een plausibel klachtenpatroon, maakt dat [verzoekster] voldoende heeft aangetoond dat zij door de klachten die zij lijdt, beperkingen met betrekking tot haar concentratie, geheugen en werkdruk ondervindt. Voor wat betreft de vermoeidheidsklachten, hoofd- en nekpijn merkt de rechtbank op dat die klachten niet als zodanig door de verzekeringsarts zijn benoemd, maar het de rechtbank voorts plausibel voorkomt dat [verzoekster] als gevolg van die klachten – die zoals reeds eerder is overwogen reëel worden geacht – beperkingen ondervindt.

4.9.
De rechtbank komt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat er sprake is van (juridisch) causaal verband tussen de door [verzoekster] ervaren klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen en het ongeval van 6 december 2007.

4.10.
Dan resteert thans nog met betrekking tot het causaal verband een oordeel omtrent de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van [verzoekster] . De rechtbank overweegt dienaangaande dat de klachten en beperkingen die [verzoekster] ondervindt, ertoe hebben geleid dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard. Om die reden is de rechtbank dan ook van oordeel dat daarmee het causale verband is gegeven.

4.11.
De slotsom is derhalve dat de verzochte verklaring voor recht zal worden gegeven. De vraag of en in welke mate dit tot (vermogensrechtelijke) schade leidt, valt buiten het bestek van deze procedure, zodat de daaraan verwante stellingen, waaronder de omvang van de inkomstenschade, huishoudelijke hulp en zelfraadzaamheid, om die reden onbesproken blijven.

4.12.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. [verzoekster] stelt in totaal een bedrag van € 6.879,40 aan advocaatkosten te hebben gemaakt, inclusief 6 % kantoorkosten en exclusief btw en griffierecht. Daarbij is uitgegaan van 22 uren met een uurtarief van € 295,00. Allianz stelt dat er geen plaats bestaat voor begroting van en veroordeling in de proceskosten, aangezien het deelgeschil onnodig is ingesteld. Daarnaast stelt Allianz dat het door de advocaat van [verzoekster] gehandhaafde uurtarief onredelijk is en stelt een uurtarief van € 235,00 voor.

4.12.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting dient plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 BW gehanteerd te worden. Voor die begroting komen in beginsel uitsluitend de kosten in aanmerking die direct verband houden met de gevoerde deelgeschilprocedure. Dit wil zeggen dat de werkzaamheden vanaf het opmaken van het verzoekschrift tot en met de behandeling ter zitting meegenomen worden. Ook kunnen enkele voorwerkzaamheden, zoals bespreking met de cliënt en dergelijke, begroot worden.

4.12.2.
Gelet op het feit dat de door [verzoekster] gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, kan niet met succes gesteld worden dat dit deelgeschil onnodig en onterecht aanhangig is gemaakt. Voor wat betreft de opgevoerde kosten, stelt de rechtbank vast dat [verzoekster] ter onderbouwing van de werkzaamheden een urenstaat heeft overgelegd van haar advocaat, die als zodanig door Allianz niet is betwist. De rechtbank komt een totale besteding van 22 uur in een dossier als het onderhavige niet onredelijk voor. Voor wat betreft het opgevoerde uurtarief is tijdens de mondelinge behandeling nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2013 (ECLI:NL:RBGEL:2013:5559) waarbij ten aanzien van de advocaat van [verzoekster] het uurtarief van € 295,00, vanwege zijn specialisatie in letselschade, niet onredelijk werd geacht. Nu Allianz daartegen geen gemotiveerd verweer meer heeft gevoerd en de rechtbank ook anderszins geen aanleiding ziet om daar anders over te oordelen, neemt de rechtbank het voornoemde oordeel van de rechtbank Gelderland dienaangaande over.

4.12.3.
De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [verzoekster] thans derhalve op € 6.879,40, bestaande uit salaris advocaat en kantoorkosten, te vermeerderen met btw en € 285,00 aan griffierecht. Nu de aansprakelijkheid van Allianz voorts niet ter discussie staat, zal Allianz tevens worden veroordeeld tot betaling van voornoemde kosten. ECLI:NL:RBLIM:2015:10244