Rb Limburg 141013 whiplash; gestelde toename klachten niet vast te stellen; rb komt niet toe aan causaal verband
- Meer over dit onderwerp:
Rb Limburg 141013 whiplash; gestelde toename klachten niet vast te stellen; rb komt niet toe aan causaal verband;
- omvang BGK € 13.785,07 bij schade van € 1.500,00 is niet onredelijk;
- kosten gevorderd en toegewezen; 16,30 uren x € 225,00, totaal € 4.492,13
2 . H e t g e s c h i l
2.1.Op 23 december 2005 is [VERZOEKER] als inzittende van een personenauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Hij stond stil voor een rood stoplicht, toen een - door een zekere G.B.H. Huging bestuurde - personenauto achterop het voertuig van [VERZOEKER] reed.
2.2. Het voertuig van Huging is wettelijk verzekerd bij verweerster, verder te noemen Asr.
2.3.[VERZOEKER] stelt - samengevat weergegeven - dat hij na de aanrijding in toenemende mate last heeft van post-whiplashklachten.
2.4.In dit deelgeschil verzoekt [VERZOEKER] - naar de rechtbank begrijpt - om:
I. voor recht te verklaren dat de toename van de door [VERZOEKER] gestelde klachten en beperkingen, alsmede de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid, aan het ongeval op 23 december 2005 moet worden toegerekend;
II. Asr te veroordelen de in het verzoekschrift genoemde kosten buiten rechte volledig aan hem te vergoeden;
Asr te veroordelen de in het verzoekschrift genoemde kosten buiten rechte op basis van voorschot met als uurtarief van € 225,00 (excl. 6% kantoorkosten en excl. btw) volledig aan hem te vergoeden;
Asr te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
2,5. Asr heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Zij heeft ter compensatie van de als gevolg van het ongeval ontstane schade een bedrag van € 1.500,00 aan [VERZOEKER] vergoed. Daarnaast heeft Asr een bedrag van € 2.500,00 betaald in verband met de kosten van rechtsbijstand. Asr betwist echter - samengevat weergegeven - dat het ongeval op 23 december 2005 heeft geleid tot een objectiveerbare en structurele verslechtering van de gezondheidstoestand van [VERZOEKER]. Zij wijst erop dat [VERZOEKER] als gevolg van een eerder verkeersongeval op 25 juni 1995 al kampte met nekklachten, hoofdpijnklachten en concentratieproblemen.
2.6. De standpunten van partijen en hetgeen zij verder ter onderbouwing hiervan naar voren hebben gebracht, zal - voor zover van belang - in onderstaande beoordeling worden betrokken.
3. De beoordeling
3.1. Naar aanleiding van de tussen partijen gerezen geschilpunten over de gevolgen van het ongeval op 23 december 2005, hebben zij gezamenlijk buiten rechte een deskundige aangezocht, te weten dr. W.I.M. Verhagen, als neuroloog verbonden aan het Canisius- Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen (hierna: Verhagen).
3.2. Nadat partijen in de gelegenheid waren gesteld om op het conceptrapport te reageren, heeft Verhagen op 21 maart 2012 zijn deskundigenrapport uitgebracht (productie 57 bij het verzoekschrift).
3.3. De in het rapport opgenomen klinische diagnose luidt als volgt:
"Er is bij betrokkene sprake van een whiplash associated disorder graad II volgens de classificatie van de Quebec Task Force (Spine 1995) met daarbij discrepanties van het bewegingspatroon. Differentiaal diagnostisch kan nog gedacht worden aan posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten, maar daarbij passen de andere door betrokkene genoemde klachten minder. De door betrokkene aangegeven cognitieve problemen kan ik bij oriënterend neuropsychologisch onderzoek niet bevestigen.
Ook eerder zijn deze niet geobjectiveerd c.q. vastgesteld. Deze kunnen secundair zijn bij een chronisch geworden pijnsyndroom. Er zijn geen aanwijzingen voor afwijkingen aan het centraal of perifeer zenuwstelsel. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor verwerkings- en acceptatieproblematiek. Dit betreft evenwel niet het vakgebied van de neurologie."
3.4.Tijdens de mondelinge behandeling heeft [VERZOEKER] verklaard dat het deskundigenrapport een juiste weergave bevat van zijn huidige klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval. Deze zijn in het deskundigenrapport weergegeven onder het kopje "ongevalanamnese" en "huidige klachten". Hierin is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
"Hij heeft dagelijks last van zijn nek en zijn hoofd, waarbij de pijn vanuit het gebied van de schouderbladen naar boven trekt, waarbij hij de pijn omschrijft als een bankschroefidee. Als hij ligt, heeft de pijn een VAS-score 3, maar meestal is de pijn overdag VAS 5 en 6 waarbij soms de klachten kunnen oplopen tot 7 á 8. (...) Zijn concentratie is nog steeds verminderd."
"Sinds het ongeval werkt ook zijn geheugen niet meer goed. Hij kan informatie niet goed vastleggen,"
"Zijn concentratie is nog steeds verminderd. Hij kan zich maar met 1 taak bezighouden en dan niet eens lang."
3.5. Verhagen komt tot de conclusie dat op het vakgebied van de neurologie geen sprake is van beperkingen (0% BIGP) omdat voor een whiplash associated disorder graad II geen neurologisch substraat kan worden aangegeven. Verhagen geeft verder aan dat [VERZOEKER] ook vóór het ongeval op 23 december 2005 nekklachten, hoofdpijnklachten en concentratieproblemen had. Ten aanzien van de vraag naar de omvang van deze klachten, schrijft Verhagen: "zowel uit de anamnese van betrokkene als uit het dossier komt naar voren dat betrokkene deze klachten had. Met andere woorden: er is sprake van een zekerheid. Omtrent de omvang van de klachten kunnen we slechts afgaan op de verschillen zoals deze door betrokkene worden aangegeven."
3.6. Gelet op de conclusies en de bevindingen van de deskundige heeft Asr zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet objectiveerbaar kan worden vastgesteld dat sprake is van een structurele verergering van klachten ten opzichte van de pre-existente situatie. Bovengenoemde door [VERZOEKER] gestelde nekklachten, hoofdpijnklachten en concentratieproblemen, waarvan hij stelt dat deze het gevolg zijn van het ongeval op 23 december 2005, bestonden immers al in de periode voorafgaand aan dit ongeval. De gestelde toename van deze klachten, is door Verhagen niet geobjectiveerd. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of sprake is van een causaal verband tussen de door [VERZOEKER] gestelde toename van klachten en het ongeval op 23 december 2005. Hetgeen partijen hierover hebben aangevoerd, zal daarom onbesproken blijven. Het verzoek, zoals geformuleerd onder I, wordt afgewezen.
3.7. Het verzoek onder II heeft betrekking op de betaling van de nog openstaande buitengerechtelijke kosten (€ 11.285,07). Volgens ASR dient ook dit deel van de vordering te worden afgewezen.
3.8. De rechtbank is echter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de door de advocaat van [VERZOEKER] in rekening gebrachte bedragen nodeloos en dus niet in redelijkheid zijn gemaakt. Partijen verschillen van mening over de omvang van de schade en de in dat kader door [VERZOEKER] gemaakte kosten. Asr dient als aansprakelijke partij deze kosten te vergoeden, zelfs indien uiteindelijk komt vast te staan dat de door [VERZOEKER] geleden schade beperkt is gebleven tot dat deel dat reeds door Asr is vergoed. Anders dan Asr is de rechtbank dan ook van oordeel dat de omvang van de buitengerechtelijke kosten niet onredelijk is.
3.9.Het verzoek van [VERZOEKER] onder III om Asr te veroordelen om ook toekomstige buitengerechtelijke kosten aan hem te voldoen, zal worden afgewezen. Hiertoe wordt overwogen dat op voorhand niet kan worden beoordeeld of deze toekomstige kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.
3.10.[VERZOEKER] heeft voorts onder IV verzocht om vergoeding van de kosten van het deelgeschil door Asr. Zoals blijkt uit productie 72 heeft de advocaat van [VERZOEKER] deze kosten begroot op € 4.492,13 (inclusief btw).
3.11. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Zoals blijkt uit de door [VERZOEKER] overgelegde specificatie zijn in het kader van deze deelgeschilprocedure 16,30 uren gedeclareerd tegen een uurtarief van e 225,00.
3.12. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat deze kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt. De hoogte van deze kosten is evenmin onredelijk. Asr zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde kosten ad € 4.492,13. www.wetdeelgeschillen.info