Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 220114 whiplash; kort geding; vordering aanvullend voorschot wordt na beoordeling deskundigenbericht afgewezen

Rb Midden-NL 220114 whiplash; kort geding; vordering aanvullend voorschot wordt na beoordeling deskundigenbericht afgewezen

2 De feiten
2.1.
Op 18 februari 2008 is [eiseres] betrokken geraakt bij een verkeersongeval, waarbij zij, zittend in haar auto, van achteren werd aangereden door een ander voertuig dat verzekerd was bij VvAA. VvAA heeft de wettelijke aansprakelijkheid voor het ongeval en de schade erkend.

2.2.
VvAA heeft aan [eiseres] bij wijze van voorschot bedragen betaald van € 55.000,- en € 7.500,-. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 1 mei 2013 is VvAA veroordeeld om [eiseres] bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van € 30.000,-. VvAA heeft dit bedrag daarna betaald.

2.3.
De rechtbank Amsterdam heeft op 8 november 2012 een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen en neuroloog dr. W.I.M. Verhagen benoemd tot deskundige. Op 25 september 2013 heeft Verhagen zijn deskundigenrapportage aan de rechtbank Amsterdam doen toekomen.

2.4.
Bij verzoekschrift van 2 december 2013 heeft VvAA de rechtbank Amsterdam verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen en een verzekeringsgeneeskundige, een arbeidsdeskundige en een bedrijfseconoom als deskundigen te benoemen. Op dit verzoekschrift is nog niet beslist.

2.5.
Tot medio 2007 was [eiseres] in loondienst, laatstelijk in de functie van mediator bij een woningbouwcoöperatie. In 2007 is zij gestart met haar eigen bedrijf, [eiseres] Producties, een eenmanszaak.

3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, VvAA veroordeelt tot betaling van € 70.000,- bij wijze van voorschot en VvAA veroordeelt in de kosten van deze procedure.

3.2.
VvAA voert verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

4.2.
Evenals in de procedure die heeft geleid tot het vonnis in kort geding van 1 mei 2013 van deze rechtbank, staat vast dat VvAA aansprakelijkheid heeft erkend van de door [eiseres] ten gevolge van het ongeval geleden en te lijden schade.

4.3.
Gelet op de verschillende medische rapportages acht de voorzieningenrechter het ook thans voldoende aannemelijk dat [eiseres] klachten en beperkingen heeft of heeft gehad die als ongevalsgevolg zijn aan te merken en waardoor zij schade heeft geleden door verlies van inkomsten uit arbeid. Dit wordt door VvAA ook niet als zodanig betwist, nu zij eerder reeds vrijwillig voorschotten aan [eiseres] heeft uitgekeerd.

4.4.
Tussen partijen is nog in geschil de omvang van [eiseres]’ ongevalsgerelateerde klachten en de omvang van de daarmee samenhangende (onder meer arbeidsdeskundige) beperkingen. Aldus is ook de omvang van de door haar geleden schade in discussie. Hierbij dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de feitelijke inkomens- en kostensituatie na het ongeval en de hypothetische situatie bij het wegdenken van het ongeval. Volgens vaste jurisprudentie komt het bij een dergelijke vergelijking aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen.

4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan [eiseres] is te stellen en aannemelijk te maken dat een nader voorschot thans gerechtvaardigd is. Daarbij geldt echter wel dat aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen, geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van schade wegens het derven van arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad; het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied.

4.6.
De voorzieningenrechter ziet zich aldus voor de vraag gesteld of het aannemelijk is dat de door [eiseres] geleden schade zodanig is, dat deze de hoogte van de reeds toegekende voorschotten overstijgt. Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat sinds het vonnis van 1 mei 2013 enerzijds (ter uitvoering van dat vonnis) door VvAA een nader voorschot van € 30.000,- aan [eiseres] is betaald en anderzijds dat neuroloog Verhagen zijn deskundigenrapportage nadien heeft afgerond.

4.7.
Blijkens het vonnis van 1 mei 2013 heeft neuroloog Mispelblom Beijer op 30 november 2009 onder meer het volgende gerapporteerd: “De klachten kunnen passen in het kader van een zogenaamde whiplash associated disorder, objectiveerbare afwijkingen kunnen echter niet worden vastgesteld zodat sprake is van een whiplash associated disorder graad I tot II. Er kunnen geen beperkingen worden aangegeven.”

4.8.
Blijkens het vonnis van 1 mei 2013 heeft neuropsycholoog Van Zandvoort op 22 december 2011 onder meer het volgende gerapporteerd:
“Op grond van het door mij verrichte neuropsychologisch onderzoek heb ik ten dele bevestiging gevonden voor de door cliënte gerapporteerde klachten. De vertraagde snelheid van informatieverwerking kan goed de problemen verklaren die zij vertelt in het dagelijks leven te ervaren. Echter er zijn geen aanwijzingen gevonden voor onderliggende stoornissen in het geheugen. Daarnaast valt op dat cliënte veel moeite heeft om haar aandacht te richten en snel afgeleid raakt, in combinatie met de vertraagde snelheid kan dit de ervaren problemen in het dagelijks leven verklaren.
Problemen met snelheid van informatie verwerking en ook met het ‘filteren’ van de aandacht worden vaker beschreven na mild traumatisch hersenletsel en kunnen dan ook samenhangen met het doorgemaakte ongeluk. De beperkingen die cliënte in het dagelijks leven ervaart kunnen echter niet volledig verklaard worden door genoemde afwijkingen. Hierbij speelt het hervinden van een balans tussen verwachting en capaciteit een belangrijke rol. In hoeverre de vertraagde snelheid van informatieverwerking en de problemen met de ‘filtering’ terug te voeren zijn op structurele beschadiging in de hersenen kan op grond van een neuropsychologisch onderzoek niet bevestigd worden. Alleen het feit dat dit in haar functioneren geobjectiveerd kan worden.”

4.9.
Blijkens het vonnis van 1 mei 2013 heeft neuroloog Linssen op 6 juni 2012 onder meer het volgende gerapporteerd:
“Samenvatting:
Het gaat hier om een nu 37 jarige jonge dame die tot 2008 volstrekt gezond was. Op 18-2-2008 wordt zij getroffen door een auto-ongeval waarbij zij van achter wordt aangereden. Er ontstaat een flexie- en extensietrauma van de cervicale wervelkolom, waarna een complex aan klachten ontstaat dat met name bepaald wordt door ernstige vermoeidheid, verhoogde slaapbehoefte, en ook forse cognitieve klachten waaronder klachten van het geheugen, vergeetachtigheid, verlies aan overzicht, verlies aan structuur en tempo. Daarnaast nog diffusse klachten over pijn in nek en druk op het hoofd waardoor patiënte veel meer rust moet nemen.
Patiënte heeft allerlei therapieën gehad (fysio, manuale, haptonomie etc) waaronder ook alternatieve pogingen, allemaal zonder evident effect op bovenstaande klachten. Patiënte heeft nooit revalidatie gehad en geen psychologische begeleiding en met name geen cognitieve gedragstherapie.
Vanwege het complex van deze klachten is patiënte sinds het ongeval niet meer in staat geweest haar werkzaamheden te verrichten.
Conclusie:
Flexie- en extensietrauma van de cervicale wervelkolom, gecompliceerd door een complex aan fysieke en neuropsychologische gevolgen.”

4.10.
Neuroloog Verhagen heeft in zijn in overweging 2.3. genoemde deskundigenrapportage het volgende overwogen:
“Er is bij betrokkene sprake van een Whiplash-Associated Disorder graad 1 volgens de classificatie van de Quebec Taskforce (Spine 1995). Voor de extreme vermoeidheid en de door haar ervaren cognitieve problemen kan ik geen neurologisch substraat aangeven. Een en ander lijkt secundair bij een initieel chronisch pijnsyndroom, waarbij de pijnklachten zijn verdwenen mits zij zich aanpast. Er zijn bij neurologisch onderzoek geen aanwijzingen voor structurele beschadiging van het centraal- of perifeer zenuwstelsel.”

4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat enkel objectieve cognitieve beperkingen kunnen leiden tot de diagnose whiplash-associated disorder graad III. Door [eiseres] wordt voorts niet betwist dat andersoortige klachten die door patiënten worden ervaren maar die niet neurologisch objectiveerbaar zijn, enkel de diagnose whiplash-associated disorder graad I of II rechtvaardigen en dat bij die diagnose (op zichzelf bezien) krachtens de geldende normen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie geen (percentueel) functieverlies behoort.

4.12.
[eiseres] betwist wel (de conclusies van) de deskundigenrapportage van Verhagen. Zij stelt daartoe onder meer dat hij onvoldoende duiding heeft gegeven aan de eerder door neuropsycholoog Van Zandvoort vastgestelde cognitieve beperkingen, op grond waarvan volgens [eiseres] door Verhagen een whiplash-associated disorder graad III had moeten worden gediagnosticeerd.

4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Verhagen bij de uitvoering van zijn opdracht hoor en wederhoor heeft toegepast. Het rapport is bovendien voor wat betreft de conclusie dat bij [eiseres] geen sprake is van cognitieve beperkingen behoorlijk gemotiveerd en consistent. De bezwaren van [eiseres] met betrekking tot de totstandkoming van het rapport doen daaraan niet in zodanige mate af dat dit – door Verhagen als onafhankelijke deskundige opgemaakte – rapport thans niet als belangrijke toetssteen mag worden gebruikt bij de beoordeling van [eiseres]’ vordering. Daarbij is nog van belang dat uit het rapport van Van Zandvoort – zoals weergegeven in overweging 4.8. – evenmin volgt dat bij [eiseres] sprake is van cognitieve beperkingen zodat ook op basis daarvan niet aannemelijk is dat rekening moet worden gehouden met een whiplash-associated disorder graad III. Door Van Zandvoort wordt immers gerapporteerd dat de beperkingen die [eiseres] in het dagelijks leven ervaart niet volledig verklaard kunnen worden door haar problemen met informatieverwerking en met het ‘filteren’ van de aandacht. Van Zandvoort stelt voorts dat niet bevestigd kan worden dat deze afwijkingen terug te voeren zijn op structurele beschadiging in de hersenen.

4.14.
De voorzieningenrechter constateert verder dat de conclusies van Verhagen aansluiten bij die van Mispelblom Beijer, terwijl ook Linssen geen objectieve cognitieve beperkingen rapporteert.

4.15.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het niet in zodanige mate aannemelijk dat [eiseres] objectieve cognitieve beperkingen heeft die kunnen worden gediagnosticeerd als whiplash-associated disorder graad III, dat in dit kort geding op een dienovereenkomstige beslissing in een bodemprocedure mag worden vooruitgelopen. Dit leidt tot het oordeel dat het in het kader van dit kort geding niet aannemelijk is dat bij [eiseres] sprake is van blijvende letselschade in die zin, dat naar tijdsduur en intensiteit sprake is van een zodanige schade, dat toewijzing van een groter voorschot dan wat [eiseres] tot nog toe heeft ontvangen gerechtvaardigd is. Gelet op de inhoud van de voornoemde medische rapportages acht de voorzieningenrechter het voorts niet aannemelijk dat een eventueel te verrichten volgend deskundigenrapport – naar aanleiding van het verzoekschrift van 2 december 2013 ingediend bij de rechtbank Amsterdam – tot andersluidende conclusies zal leiden.

4.16.
Het enkele feit dat de financiële situatie waarin [eiseres] zich bevindt nijpend is, rechtvaardigt in het licht van het vooroverwogene niet het toekennen van een aanvullend voorschot. Het verzoek wordt afgewezen.ECLI:NL:RBMNE:2014:196