Rb Midden-NL 240413 whiplash; klachten passend bij fibromyalgie, causaal verband met ongeval aangenomen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-NL 240413 whiplash; klachten passend bij fibromyalgie, causaal verband met ongeval aangenomen;
- begroot en toegewezen € 5.631,67 + 5% + 21 % + griffierecht, totaal € 7.429,-
2. De feiten
2.1. Op 28 februari 2006 heeft op de Zeeweg te Velsen/IJmuiden (Noord-Holland) een verkeersongeval plaatsgevonden tussen [verzoekster] (geboren op [geboortedatum] 1985) als bestuurster van een personenauto en [A] als bestuurder van een personenauto/bestelbus die eigendom was van Maas Warmtetechniek. [verzoekster] is, terwijl zij stond te wachten voor overstekende schoolkinderen op een zebrapad, van achteren aangereden door [A]. [verzoekster] is daarbij in de auto heen en weer geslingerd. Zij droeg een veiligheidsgordel. De personenauto van Maas Warmtetechniek was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij (de rechtsvoorgangster van) ASR.
2.2. [verzoekster] heeft zich direct en kort na het ongeval met nek-, rug-, schouder- en buikklachten gemeld bij de huisarts. De huisarts heeft [verzoekster] doorverwezen naar de fysiotherapeut. Nadat [verzoekster] zich vervolgens in juni 2006 wederom bij de huisarts meldde met dezelfde klachten (behalve de buikklachten), alsmede met vermoeidheidsklachten, hoofdpijn, concentratie- en stemmingsproblemen heeft deze haar doorverwezen naar een neuroloog. In september 2006 is [verzoekster] doorverwezen naar een psycholoog. In 2008 is [verzoekster] gestart met revalidatie dagbehandeling bij Heliomare te Wijk aan Zee. Tot in ieder geval in 2010 is zij door artsen van Heliomare gezien. De klachten van [verzoekster] zijn niet (geheel) verdwenen.
In een op gezamenlijk verzoek van partijen opgesteld geneeskundig rapport d.d. 9 mei 2008 heeft dr. H.J.J.A. Bernsen, neuroloog bij het Medisch Expertise Centrum Dekkerswald te Groesbeek, met betrekking tot [verzoekster] onder meer vermeld:
“I.3 Medische voorgeschiedenis
Deze vermeld geen bijzonderheden, met name geen noemenswaardige hoofd- of nekpijn klachten. ”
(…)
Conclusie:
(…)
Op grond van het bovenstaande kan er bij betrokkene gesproken worden van whiplashtrauma met nu klachten passen bij een WAD graad II. Ik heb geen neurologische verklaring voor de cognitieve klachten waarvan betrokkene melding maakt, eveneens geen verklaring voor de pijnklachten op de borst of de buikklachten, die overigens goeddeels zijn verdwenen.”
In een op gezamenlijk verzoek van partijen opgesteld zakelijk rapport d.d. 9 mei 2008 heeft dr. Bernsen naar aanleiding van vragen van M. Blom, arts bij VBW Medisch Adviseurs, met betrekking tot [verzoekster] geschreven:
“Voor zover mij bekend was betrokkene voor het ongeval geschiedde gezond. Ze sportte volop en ze had een volle werkweek. Op mijn vakgebied zijn er derhalve geen aanwijzingen dat betrokkene de huidige klachten en verschijnselen eveneens zou hebben vertoond als het ongeval haar niet was overkomen.
De klachten zoals betrokkene deze beschrijft in hoofdstuk I.2 moeten beschouwd worden als restklachten ten gevolge van het ongeval. Bij neurologisch onderzoek heb ik geen neurologische afwijkingen kunnen vaststellen ter verklaring van de klachten van betrokkene en daarom kan op mijn vakgebied niet gesproken worden van restverschijnselen ten gevolge van het ongeval.
(…)
Ik verwacht op neurologisch gebied geen wezenlijke veranderingen in de huidige toestand zodat in dit opzicht kan worden gesproken over een eindtoestand.”
Als vervolg op de rapportage van dr. Bernsen heeft drs. E. van der Scheer (neuropsycholoog, gezondheidszorgpsycholoog BIG en arbeids- en gezondheidspsycholoog NIP), daartoe verzocht, naar aanleiding van neuropsychologisch onderzoek van [verzoekster] d.d. 20 juni 2008 in een rapport van 25 augustus 2008 het volgende geschreven:
“Eindconclusie
Aanwijzingen dat we te maken hebben met een primair verminderde cognitieve belastbaarheid, welke mogelijk toegeschreven kan worden aan structurele schade aan het brein, biedt het onderzoek niet. Wel kunnen er gezondheidsbelemmerende psychologische factoren (acceptatie- en verwerkingsproblematiek, en inadequaat coping gedrag) worden geconstateerd, die van invloed zijn op haar momentane belastbaarheid en welke een remmende werking uitoefenen op haar feitelijke belastbaarheid.”
Op 7 januari 2009 heeft V. de Vries, gezondheidszorgpsycholoog bij Heliomare, aan de voormalig belangenbehartiger van [verzoekster], mr. D.G. van Zanten, geschreven:
“(…)
PROGNOSE:
Op dit moment is er zowel fysiek als psychisch niet meer haalbaar dan wat patiënte nu bereikt heeft. Zelf wil zij zich daar niet bij neerleggen. Zij wil door met strijden tegen de klachten en wil verder met behandeling. Zij stelt zich daarin erg afhankelijk van ons op. Wij houden verdere behandeling nu af, daar het evident nergens meer toe leidt en zelfs een averechts effect sorteert. We zijn gaan afronden, waarbij de laatste gesprekken in het teken stonden van acceptatie: ‘het is nu zoals het is’. Wat dit betekent voor haar mogelijkheden in de toekomst is niet met zekerheid te zeggen. De magere behandelresultaten stemmen niet direct positief, maar concrete aanwijzingen om te veronderstellen dat verder herstel niet zal kunnen optreden, zijn er ook niet. Wat wel geconcludeerd kan worden, is dat de hele letselschade procedure en de druk richting terugkeer naar werk die patiënte ervaart, haar niet ten goede komen.”
Op 14 december 2010 heeft de huisarts van [verzoekster] in aanvulling op het huisartsendossier van [verzoekster] geschreven:
“-08 november 2005 is een positieve IgG CMV uitslag gevonden, hetgeen duidt op een doorgemaakte CMV infectie
- 06 juni 2006 is zij negatief getest voor Lyme Borrelia Igm & Igg negatief, geen reden om aan een doorgemaakte Borrelia infectie te denken.”
In het huisartsendossier met betrekking tot [verzoekster] d.d. 20 juli 2011 is voorts het volgende opgenomen:
“Zoals u kunt lezen bezocht zij voor de aanrijding in februari 2006 nauwelijks het spreekuur en als ze dit al deed dan met milde klachten. Het resultaat van de Lyme serologie was overigens negatief en houdt dan ook geen verband met haar klachten.
(…)
“Recente verwijsbrieven:
280110 Heliomare; Zondervan (antwoord)
Conclusie:Sinds het ongeluk veel frustraties vanwege de pijnklachten en beperkingen. Had voorheen altijd een hoog streefniveau met relatief weinig tegenslagen, nu fors verminderde belastbaarheid bij bewegingsangst en afnemende conditie en activiteitenniveau . Problemen met slapen, concentratie, stemming en emotionele stabiliteit. Gaat binnenkort nog een mindfulnesstraining doen bij de GGZ in Beverwijk. Heeft nog een eenmalig consult bij de psychiater. Het is afwachten of de mindfulnesscursus iets voor haar kan betekenen.
100309 ten Wolde (antwoord)
Conclusie: geen aanwijzingen voor een onderliggende reumatische ziekte of auto-immuunziekte. De huidafwijkingen in het gelaat zijn hyperpigmentatievlekken, maar is niet hetzelfde als een vlinderexantheem. Eventueel hiervoor verwijzing naar de dermatoloog. Haar huidige klachten passen geheel bij een fibromyalgie. Advies: doorgaan met behandeling in Heliomare. (…)”
2.3. Ten tijde van het ongeval was [verzoekster] als verkoop-/baliemedewerkster 16 uur per week in loondienst werkzaam bij A.B. Nails te Haarlem. Er was sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarnaast had [verzoekster] op 15 oktober 2004 een eigen schoonheidssalon te [woonplaats] opgestart waarin zij twee à drie dagen per week werkte. Na het ongeval heeft [verzoekster] in de periode van medio 2006 tot 13 mei 2008 nog (opbouwende) werkzaamheden voor A.B. Nails verricht. Bij deskundigenoordeel van UWV van 17 mei 2010 is [verzoekster] per 11 mei 2010 volledig arbeidsongeschikt verklaard.
2.4. Bij wijze van voorschot heeft ASR € 27.250,-- aan schadevergoeding aan [verzoekster] betaald en € 22.008,59 aan buitengerechtelijke kosten.
3. Het deelgeschil
3.1. [verzoekster] vordert - na wijziging van haar verzoek ter zitting - dat de rechtbank bij beschikking:
1. vaststelt dat sprake is van een causaal verband tussen de huidige klachten en beperkingen van [verzoekster] en het ongeval van 28 februari 2006, waarvoor ASR aansprakelijk is, en dat ASR de daaruit voortvloeiende schade dient te vergoeden;
2. ASR veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, inclusief de door [verzoekster] betaalde griffierechten.
3.2. ASR voert verweer. ASR concludeert primair dat [verzoekster] in haar verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, subsidiair dat het verzoek moet worden afgewezen omdat niet vaststaat dat er causaal verband is tussen het ongeval van 28 februari 2006 en de door [verzoekster] gestelde klachten/schade en meer subsidiair dat bij toewijzing van het verzoek van [verzoekster] ook de looptijd van de door [verzoekster] geleden schade in deze deelgeschilprocedure aan de orde moet komen.
3.3. Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [verzoekster] heeft het verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot 1019cc Rv).
4.2. Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.3. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of (en in hoeverre) de huidige lichamelijke en psychische klachten van [verzoekster] het gevolg zijn van het haar op 28 februari 2006 overkomen ongeval of dat (mede) sprake is van een andere oorzaak. Beantwoording van deze vraag kan naar het oordeel van de rechtbank bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling, in tegenstelling tot hetgeen ASR dienaangaande heeft aangevoerd (voor zover zij overigens haar beroep op niet-ontvankelijkheid van [verzoekster] heeft willen handhaven gelet op hetgeen ter zitting is besproken). Volgens ASR zal er namelijk na een beslissing op het door [verzoekster] ingediende verzoek nog steeds discussie bestaan over de looptijd van de schade.
Het eerste struikelblok in de onderhandelingen tussen partijen is echter de vraag in hoeverre de door reumatoloog dr. Ten Wolde genoemde ‘fibromyalgie’ en de diagnose ‘CMV-besmetting’ aan de huidige klachten van [verzoekster] ten grondslag liggen. De rechtbank acht aannemelijk - mede gelet op het verloop van de zitting - dat een beslissing hierover perspectief biedt voor (succesvolle) onderhandelingen tussen partijen. Deze zullen dan juist meer in het licht staan van de looptijd van de schade en de mogelijkheden van herstel van [verzoekster], zijnde onderwerpen die partijen dichter bij een schikkingsresultaat kunnen brengen en waaraan zij thans in hun discussie over het causaal verband niet toekomen. Overigens is ter zitting ook van de zijde van [verzoekster] bereidheid getoond om (opnieuw) te (laten) bekijken welke werkzaamheden [verzoekster] (in de toekomst) nog zou kunnen verrichten, nu de laatste arbeidsongeschiktheidskeuring van [verzoekster] door het UWV dateert van 2010.
Causaliteit
4.4. Vooropgesteld wordt dat ASR de aansprakelijkheid (van haar verzekerde) voor het ontstaan van het ongeval niet heeft weersproken, zodat hiervan wordt uitgegaan. Ook heeft ASR niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat [verzoekster] vóór de datum van het ongeval niet de (lichamelijke en psychische) klachten ervoer die zij thans ervaart.
Volgens ASR is echter nader onderzoek nodig naar de vraag in hoeverre de door dr. Ten Wolde genoemde fibromyalgie de oorzaak kan zijn van de huidige klachten van [verzoekster], althans naar de vraag in hoeverre de genoemde fibromyalgie is ontstaan door het ongeval of door iets anders. De looptijd van de schade van nu al zeven jaar past volgens ASR niet bij de aard van het ongeval. Volgens [verzoekster] is nader onderzoek niet nodig. Uit het huisartsendossier blijkt volgens haar uitsluitend dat dr. Ten Wolde heeft geconstateerd dat de klachten van [verzoekster] ‘passen bij fibromyalgie’. Hij heeft echter niet de diagnose “fibromyalgie” gesteld, terwijl eerder (door dr. Bernsen) reeds de diagnose WAD II (Whiplash Associated Disorder graad II) bij [verzoekster] is vastgesteld, in 2008 reeds werd gesproken van een medische eindsituatie en de klachten van [verzoekster] nadien niet zijn veranderd.
4.5. De rechtbank neemt het standpunt van [verzoekster] met betrekking tot de opmerking van dr. Ten Wolde over. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat uit (de korte weergave van) de brief van dr. Ten Wolde niet blijkt van een verandering van de klachten van [verzoekster] ten opzichte van die bij het onderzoek van dr. Bernsen.
Ook overigens deelt de rechtbank het standpunt van ASR, dat hinkt op twee gedachten, niet.
Ten eerste is het de rechtbank ambtshalve bekend dat fibromyalgie een pijnsyndroom is (en als een controversiële diagnose wordt beschouwd). Fibromyalgie is dan ook een gevolg, een benaming van door de patiënt ervaren klachten, en geen oorzaak van klachten (vergelijk ook de door ASR overgelegde productie 5).
Ten tweede heeft ASR niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk een andere oorzaak (in het verleden) is aan te wijzen voor de door [verzoekster] ervaren klachten dan het ongeval van 28 februari 2006 terwijl ASR dat in haar redenering wel als uitgangspunt neemt. Deze aanname is door ASR op geen enkele manier geconcretiseerd, en de juistheid ervan blijkt niet uit de door ([verzoekster] en) ASR overgelegde stukken. De door dr. Bernsen gediagnosticeerde WAD II - waarvan de klachten gelijkenis vertonen met fibromyalgie, zoals ook dr. T. Nelemans, arts voor arbeid & gezondheid - verzekeringsarts, in zijn door ASR overgelegde rapport d.d. 24 maart 2010 heeft geschreven (productie 4 van ASR) - is door ASR niet, althans onvoldoende (bijvoorbeeld door overlegging van andersluidende objectieve medische gegevens), weersproken. Een aanrijding achterop leidt ook niet zelden tot zogenoemde whiplashklachten die moeilijk objectiveerbaar zijn omdat bij deze klachten veelal een medische, neurologische verklaring ontbreekt. Het bestaan van de klachten van [verzoekster] staat echter niet ter discussie, ook al hebben deze mogelijk mede een psychologische oorzaak samenhangende met het ongeval. Niet aannemelijk is geworden dat de klachten zijn ingebeeld, voorgewend of overdreven.
De verwijzing van ASR naar de besmetting van [verzoekster] vóór het ongeval met het CMV (Cytomegalovirus) maakt het voorgaande niet anders. Enige specifieke aanwijzing dat de klachten van [verzoekster] (mede) hierin hun oorzaak vinden ontbreekt.
4.6. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank het bestaan van causaal verband tussen het [verzoekster] op 28 februari 2006 overkomen ongeval en de door haar ervaren huidige (lichamelijke en psychische) klachten aan. De door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht zal worden gegeven zoals hierna te melden. Daar komt bij dat aan het bewijs van het causaal verband met betrekking tot zaken als de onderhavige geen al te hoge eisen mogen worden gesteld.
Een oordeel over de looptijd van de schade, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of tot de pensioengerechtigde leeftijd van [verzoekster] moet worden uitgegaan van volledige arbeidsongeschiktheid door het ongeval, geeft de rechtbank daarbij niet. Niet alleen is dit onderwerp in deze procedure onvoldoende uitgekristalliseerd, ook is dit een vraag die juist in te heropenen onderhandelingen tussen partijen aan de orde moet komen, al dan niet door middel van een nader deskundigenonderzoek, dat specifiek daarop gericht kan zijn, zoals ter zitting is besproken.
Kosten deelgeschil
4.7. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoekster] te begroten en dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk dat [verzoekster] wat betreft deze procedure juridische bijstand heeft ingeroepen en is voldoende onderbouwd hoe de declaratie van de juridische kosten is opgebouwd. De kosten (in het bijzonder het tarief van de gemachtigde van [verzoekster]) en de aan de zaak bestede tijd komen de rechtbank niet bovenmatig voor. ASR heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [verzoekster] dan ook conform de ter zitting overgelegde declaratiespecificatie op € 5.631,67, te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 21 % BTW, zijnde in totaal € 7.155,-- inclusief BTW. Dit bedrag, alsmede het door [verzoekster] betaalde griffierecht ad € 274,--, zal als kostenveroordeling worden uitgesproken in het dictum van deze beschikking. LJN BZ8632