Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-NL 261114 whiplash dierenarts; gezien resultaten persoonlijk onderzoek vereist vaststelling causaal verband nadere bewijsvoering

Rb Noord-NL 261114 whiplash dierenarts; instellen feitenonderzoek en persoonlijk onderzoek niet onrechtmatig; bewijs wordt niet uitgesloten;
- gezien resultaten persoonlijk onderzoek vereist vaststelling causaal verband nadere bewijsvoering; niet geschikt voor deelgeschil;
- kosten gevorderd 27 uren x € 265,00 x 1,06 x 1,21; begroot obv 18 uren

3.3. Causaal verband

3.3.1. 
[X] stelt dat zij ernstige hoofdpijn- en migraineklachten heeft als gevolg van het ongeval; deze klachten belemmeren haar ingrijpend in haar functioneren. Dat deze klachten zich sinds 2007 voordoen en deze uitwerking hebben, blijkt onder meer uit de getuigenverklaringen en de deskundigenberichten, aldus [X].

3.3.2.
NN stelt dat de opgegeven klachten en beperkingen niet, althans niet meer bestaan: [X] functioneert normaal en is niet beperkt om in haar gezin, sociaal en beroepsmatig te functioneren. De deskundigenrapporten zijn gebaseerd op verklaringen van [X] zelf; om causaal verband aan te nemen is tenminste aanvullend deskundigenonderzoek (van een expert op het vlak van hoofdpijn en migraine) vereist. NN wijst in verband met het vorenstaande mede op de klachten die zich bij [X] voordeden voorafgaande aan het ongeval van augustus 2007.

3.3.3.
De rechtbank oordeelt dat de door partijen bediscussieerde vraag omtrent de aanwezigheid van klachten/beperkingen en het causaal verband daarvan met het ongeval, door haar niet kan worden beantwoord op de door [X] verlangde wijze.
Als partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten, draagt [X] – in het licht van het verweer van NN – de bewijslast van die feiten.
De rechtbank constateert dat de deskundigenrapporten als zodanig een beperkte bewijskracht hebben, nu zij in overwegende mate zijn gebaseerd op de eigen opgave van [X] dat zij sinds het ongeval ernstig gehandicapt is. Tegenover de tijdens het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen die de strekking hebben dat de opgave van [X] de werkelijkheid beschrijft, staan de resultaten van het desk-onderzoek en het persoonlijk onderzoek. De resultaten van het desk-onderzoek zijn hiervoor al aangestipt. Uit het persoonlijk onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat [X] ook wel hele dagen actief is, zij boodschappen tilt en haar kind draagt (terwijl zij opgaf geen lasten te tillen), alsmede dat zij auto rijdt bij slecht weer en in het donker (terwijl zij opgaf dat te mijden).
De rechtbank overweegt dat omdat de stellingen van [X] niet inhouden dat zij niets meer kan, maar zij opgeeft dat zij weinig meer kan, het voor NN buitengewoon lastig is om zich te verweren: NN kan immers slechts wijzen op wat zij waarneemt, maar kan bij gebreke van een 24-uurs controle nauwelijks onderbouwen dat [X] veel méér doet dan de incidenten die zij zelf erkent.
In het licht van dit alles verkeert de rechtbank voorshands niet in de positie dat zij als vaststaand mag aannemen dat [X] de klachten en beperkingen heeft die zij opgeeft. Nog minder is gegeven het antwoord op de vraag of er een causaal verband met het ongeval bestaat.
Wil de rechtbank de door [X] onder III verzochte verklaring voor recht uit kunnen spreken, dan is nadere bewijslevering onvermijdelijk. Zulke bewijslevering zal omvangrijk van aard zijn, gericht op de vaststelling van de feitelijke bezigheden van [X] en, bij vaststelling van daadwerkelijke beperkingen, vervolgens bestaan uit een nader onderzoek naar de oorzaak daarvan.
Uit de parlementaire geschiedenis van de wettelijke regeling van de deelgeschilprocedure volgt dat deze rechtsgang slechts beperkte ruimte biedt om feiten te onderzoeken; de rechter in een deelgeschil moet afwegen of de investering (hier: in het faciliteren van bewijslevering door partijen) wordt gerechtvaardigd door de verwachting dat een minnelijke regeling tot stand komt. De in dit geval te verwachten inzet van tijd en middelen met betrekking tot het bewijs, biedt die rechtvaardiging allerminst. De zaak is juist geëigend om in een bodemprocedure te worden voortgezet.

3.4. Deskundigenrapportage

3.4.1.
[X] wenst dat de rechtbank uitspreekt dat, gelet op de wijze waarop de nu voorliggende deskundigenrapporten tot stand zijn gekomen, deze rapporten ook voor NN het bindend uitgangspunt vormen.

3.4.2.
NN wenst dat, in aanvulling op de neurologische rapportage, nader onderzoek door een specialist op het vlak van hoofdpijn en migraine plaatsvindt in het kader van de beantwoording van de causaliteitsvraag.

3.4.3.
De rechtbank ziet, in het licht van de onder 3.3.3 gegeven beoordeling, onvoldoende grond om een verklaring voor recht als gevraagd onder II uit te spreken. Er dient eerst een eenduidig beeld voor te liggen inzake de feitelijke mogelijkheden van [X]. Nu naar verwachting het nog geruime tijd zal duren voordat dat beeld helder is, zal alleen al het tijdsverloop vervolgvragen (hoe is de actuele situatie?) oproepen die slechts deskundigen kunnen beantwoorden; daarmee is overigens meteen gezegd dat de optie van aanvullend onderzoek niet categorisch kan worden afgewezen.

ECLI:NL:RBNNE:2014:6661