Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Roermond 080306 Causaal verband bij Whiplash

Rechtbank Roermond, 08-03-2006, (enkelvoudig)
5.1 Vaststaat dat [eiseres] slachtoffer is geworden van een botsing en dat HDI aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of en in welke mate [eiseres] tengevolge van de aanrijding tussen haar personenauto en de bij HDI verzekerde vrachtwagen letsel heeft opgelopen.

5.2 Alvorens inhoudelijk op dit punt in te gaan, zal de rechtbank eerst vaststellen wat de processuele positie van partijen is ten aanzien van dit geschilpunt. In beginsel rust op [eiseres] de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van haar stellingen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of in dit geval toepassing zou moeten worden gegeven aan de zogenaamde omkeringsregel. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De omkeringsregel houdt kort gezegd en voor zover hier relevant in, dat indien door een als onrechtmatige daad aan te merken gedraging een risico terzake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat het aan de aangesprokene is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan. Deze regel houdt in een uitzondering op de hoofdregel van de bewijslastverdeling van art. 150 Rv.

5.3 Alvorens te beoordelen of er ruimte is voor toepassing van de ‘omkeringsregel’ dient de rechtbank allereerst de ingenomen stellingen en de reeds voorhanden zijnde stukken te beoordelen. [eiseres] stelt dat zij leidt aan een postwhiplashsyndroom en dat dit in causaal verband staat met de aanrijding. HDI heeft in dit verband gesteld dat de aanrijding niet kan hebben geleid tot een whiplash. Met name is hierbij van belang dat volgens HDI de aanrijding plaatsvond terwijl de voertuigen een zeer lage snelheid hadden en voorts dat er sprake is van een zijdelingse botsing en geen ‘klassieke’ kop-staartbotsing. Naar aanleiding van deze stellingname heeft er een voorlopig deskundigenbericht plaatsgevonden, waarbij ingenieur [deskundige 1] en neuroloog [deskundige 2] benoemd zijn tot deskundigen. Zij dienden de drie navolgende vragen te beantwoorden:
a. is bekend of bij een botsing als de onderhavige door de vrijgekomen krachten whiplash-klachten kunnen worden veroorzaakt;
b. zijn bij de onderhavige botsing dusdanige krachten vrijgekomen welke mogelijk whiplashklachten kunnen hebben veroorzaakt?;
c. kan op basis van de voorhanden zijnde gegevens, zoals de aangifte en de processen-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor, aangegeven worden of als gevolg van het onderhavige ongeval bij [eiseres] de fysiologische bewegingsgrenzen van het hoofd zijn overschreden en/of whiplashklachten zijn veroorzaakt.

5.4 De rechtbank komt tot een bespreking van de deskundigenrapporten.

5.4.1 Het rapport [deskundige 1]

5.4.1.1 HDI heeft de validiteit van het rapport van [deskundige 1] betwist door het in geding brengen van een rapport van een zelf ingeschakelde deskundige. Daargelaten of deze handelwijze van HDI toelaatbaar is op grond van de regels van een goede procesorde, acht de rechtbank de in laatstgenoemd rapport gemaakte kanttekeningen onvoldoende zwaarwegend en onvoldoende steun vinden in de voorhanden feiten om af te doen aan het rapport van de onafhankelijke deskundige [deskundige 1]. De rechtbank maakt de overwegingen en conclusies van [deskundige 1] de hare.

5.4.1.2 De rechtbank is –anders dan [eiseres]- van oordeel dat uit het rapport van [deskundige 1] niet volgt dat bij de onderhavige botsing dusdanige krachten zijn vrijgekomen dat er mogelijk whiplashklachten zijn veroorzaakt. Voor positieve beantwoording van deze vraag is onvoldoende dat een ongeval als het onderhavige in beginsel kan leiden tot een whiplash, zoals door [deskundige 1] onder (a) positief beantwoord. Evenzeer is onvoldoende dat, zoals [deskundige 1] concludeert, niet kan worden uitgesloten dat er krachten aan de orde zijn geweest welke whiplashklachten tot gevolg kunnen hebben gehad. Uit het rapport van [deskundige 1] en de onderliggende literatuur en onderzoeksbevindingen volgt immers dat voor beantwoording van deze vraag afdoende informatie noodzakelijk is omtrent de absolute en relatieve snelheden van de betrokken voertuigen. Deze informatie is onvoldoende aanwezig.

5.4.1.3 Uit het rapport van [deskundige 1] volgt naar het oordeel van de rechtbank wel dat een botsing als heeft plaatsgevonden kan leiden tot een whiplash.

5.4.2 Het rapport [deskundige 2]

5.4.2.1De rechtbank maakt de overwegingen en conclusies van [deskundige 2] tot de hare.

5.4.2.2 Neuroloog [deskundige 2] komt tot de conclusie dat [eiseres] een klachtenpatroon vertoond dat typerend is voor laat postwhiplashsyndroom. De rechtbank acht hierbij van belang te overwegen dat deze klachten niet of nauwelijk objectief vaststelbaar zijn en dat medische beoordeling in hoge mate gebeurd aan de hand van de anamnese, derhalve het verhaal van de patient. Ter objectivering heeft de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVvN) voorzien in richtlijnen aan de hand waarvan in een bepaald geval kan worden beoordeeld of erkenning als postwhiplashsyndroom medisch acceptabel is of niet. Uit het rapport van [deskundige 2] blijkt dat hij de klachten van [eiseres] heeft beoordeeld aan de hand van deze richtlijnen en hij komt tot de –niet weersproken- conclusie dat op grond van deze richtlijnen erkenning van de klachten als een postwhiplashsyndroom medisch acceptabel is.
Verdere objectivering van de beschreven klachten valt te vinden in de omstandigheden dat [eiseres] drie dagen na het ongeval zich heeft gemeld met bij een whiplash passende klachten bij de huisarts en dat haar verdere contacten in de medisch-curatieve en de medisch-controlerende sector het beeld vertonen dat op grond van een postwhiplashsyndroom verwacht kan worden.

5.4.2.3 In het licht van de onderbouwde conclusies van [deskundige 2] welke aansluiten bij de constateringen van overige medische adviseurs en artsen, behoudens de door HDI ingeschakelde adviseur, acht de rechtbank enige betwisting van deze conclusies door HDI volstrekt onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.

5.4.2.4 Uit het rapport van [deskundige 2] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de door [eiseres] beschreven klachten passen bij een postwhiplashsyndroom.

Conclusie

5.5 Mede bezien het hiervoor onder 5.4.1 overwogene acht de rechtbank niet zonder meer vaststaand dat er een causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten van [eiseres]. Wel is de rechtbank van oordeel dat de beide deskundigenrapporten, beschouwd in onderlinge samenhang en tevens bezien in het licht van de overige in geding gebrachte (medische) gegevens, met zich brengen dat voorshands aannemelijk is dat de klachten bestaan en er een dergelijk causaal verband aanwezig is. Nu er enerzijds door tussenkomst van de rechtbank reeds twee deskundigenonderzoeken hebben plaatsgevonden, in het voortraject uitvoerig gelegenheid is geweest om in dit verband nader onderzoek te doen en dit ook is gedaan en er tenslotte door HDI ook een contra-expertiserapport in geding is gebracht en anderzijds door HDI geenszins onderbouwd een alternatieve oorzaak voor de klachten van [eiseres] is gesteld, komt de rechtbank niet toe aan (tegen)bewijs.

5.6 De rechtbank acht voorts voldoende aannemelijk uit de stellingen en de stukken dat er door [eiseres] vergoedbare schade is geleden welke nader begroot dient te worden in het kader van een schadestaatprocedure.

5.7 Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank HDI zal veroordelen tot betaling van de door [eiseres] ten gevolge van het ongeval geleden schade. In dit verband heeft [eiseres] voorts voorschotten op de materiele en immateriele schade gevorderd. Tegen deze voorschotten als zodanig is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de voorschotten onverkort toewijzen.
LJNAV7142