Rb Rotterdam 150716 whiplash, verzoek tzv juridisch causaal verband tussen ongeval en klachten afgewezen; tegenverzoek tzv ontbreken causaal verband ook afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 150716 whiplash, verzoek tzv juridisch causaal verband tussen ongeval en klachten afgewezen; tegenverzoek tzv ontbreken causaal verband ook afgewezen;
- kosten deelgeschil gevorderd obv 48 x € 297,- + 7% + 21% + griffierecht, toegewezen obv 20 x € 245,-; totaal € 6.632,00
Feiten
2.1. [benadeelde] (geboren op [datum] 1991) zat op 11 januari 2012 als passagier in een auto die achterop werd aangereden door een andere auto (hierna: het ongeval). Het achteroprijdende voertuig was op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekerd bij Allianz.
2.2. [benadeelde] heeft op de dag van het ongeval de huisarts bezocht. Hij heeft nadien verschillende artsen bezocht wegens pijn in de nek en schouders, hoofdpijn, concentratie- en geheugenproblemen, slecht slapen, vermoeidheid en intolerantie voor hard geluid en fel licht.
2.3. [benadeelde] volgde ten tijde van het ongeval de mbo-opleiding Sport en Bewegen (een opleiding tot onder meer tot voetbaltrainer) en hij voetbalde in de hoofdklasse bij [voetbalvereniging]. Bij deze club ontving hij een vrijwilligersvergoeding van € 125,00 per maand. Na het ongeval heeft [benadeelde] deze activiteiten gestaakt. Sinds 21 januari 2013 ontvangt [benadeelde] een Wajong-uitkering. Blijkens de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 5 oktober 2012 van het UWV is de uitkering toegekend wegens pijnklachten in de nek en rug na het ongeval. Er is daarbij geadviseerd [benadeelde] in juni 2013 opnieuw te beoordelen.
2.4. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Tot op heden heeft zij [benadeelde] € 4.750,00 betaald aan verschotten (waarvan € 3.500,00 voor buitengerechtelijke kosten) en heeft zij € 5.312,85 aan medische kosten vergoed.
2.5. In opdracht van beide partijen heeft orthopedisch chirurg C.W. Jolles (hierna: Jolles) op 20 mei 2014 een expertise verricht. In het rapport van 7 oktober 2014 concludeert Jolles dat er bij lichamelijk en röntgenonderzoek geen orthopedische afwijkingen van de nek zijn gevonden, op grond waarvan conform de geldende richtlijnen beperkingen kunnen worden aangenomen. Jolles verwacht dat in de toekomst verbetering zal optreden, welke vermoedelijk samenhangt met het verbeteren van de psychische situatie van [benadeelde]. Jolles stelt vast dat er voor het ongeval geen afwijkingen waren aan de nek. Hij acht het onwaarschijnlijk dat er zonder het ongeval ook nekklachten geweest zouden zijn.
2.6. Partijen hebben gezamenlijk neuroloog A.H.C. Geerlings (hierna: Geerlings) verzocht een expertise te verrichten. Het neurologisch onderzoek heeft op 23 april 2014 plaatsgevonden. Ten behoeve van deze expertise is op 22 oktober 2014 een neuropsychologisch hulponderzoek verricht door klinisch neuropsycholoog E. van der Scheer (hierna: Van der Scheer).
2.7. Van der Scheer concludeert in haar rapport van 10/19 december 2014 op grond van de gespreksgegevens, gedragsobservaties en uitkomsten van de vragenlijsten dat bij [benadeelde] sprake is van een cognitief klachtenpatroon, dat niet wordt veroorzaakt door een primair verminderde cognitieve belastbaarheid, maar verklaard kan worden door niet-cerebraal bepaalde factoren. Van der Scheer stelt dat sprake is van een ineffectieve coping met pijn.
Zij schrijft: “Een klachtencontingent gedrags- en actiepatroon (a), somatische fixatie (b), en een passieve coping (c) staan nog steeds op de voorgrond, waarbij een depressieve grondtoon (d) merkbaar is. Genoemde factoren (a t/m d) kunnen als klachtenonderhoudende en herstelbelemmerende factoren worden aangemerkt.” Volgens Van der Scheer zijn er geen aanwijzingen dat [benadeelde] lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Van der Scheer vermeldt voorts in haar rapport dat uit de symptoomvaliditeitstest volgt dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor ‘onderpresteren’.
2.8. In de neurologische expertise van 11 februari 2015 stelt Geerlings na algemeen lichamelijk onderzoek en neurologisch onderzoek een lichte tot matige beperking van de beweeglijkheid cervicale wervelkolom vast. Omdat Geerlings geen neurologische afwijkingen heeft gevonden, concludeert hij met betrekking tot de pijnklachten tot een Whiplash Associated Disorder V\\. De cognitieve klachten zijn volgens Geerlings geen gevolg van het ongeval, omdat er geen trauma van het hoofd was, geen sprake was van bewusteloosheid of neurologische uitval, er geen letsel van het cerebrum zichtbaar was op de MRI-scan en de bij neuropsychologisch onderzoek geconstateerde cognitieve stoornis niet als direct ongevalsletsel kan worden aangemerkt. Op basis van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kunnen wegens het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen geen beperkingen worden vastgesteld; het percentage blijvende functionele invaliditeit op grond van de AMA Guide bedraagt 2%.
2.9. [benadeelde] heeft zich op 29 februari 2012 voor het eerst bij zijn huisarts gemeld in verband met rugklachten. Een operatie aan een bottumor in 2013 heeft deze klachten volledig verholpen.
2.10. [benadeelde] is op 25 februari 2011 tijdens zijn werkzaamheden als pizzakoerier met zijn auto van de weg geraakt en in de sloot terechtgekomen. Na dit ongeval is hij op de spoedeisende hulp onderzocht. Destijds gemaakte röntgenfoto’s lieten geen afwijkingen zien.
Het geschil
3.1. [benadeelde] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de klachten en beperkingen van [benadeelde] een gevolg zijn van het hem op 11 januari 2012 overkomen ongeval en (dientengevolge) ongeval gerelateerd zijn, alsmede;
2. te bepalen dat (dientengevolge) het causaal verband met voornoemd ongeval vaststaat, althans in voldoende mate aannemelijk is geworden, almede;
3. te bepalen dat (dientengevolge) sprake is van ongeval gerelateerde schade, alsmede;
4. Allianz te veroordelen tot vergoeding daarvan, alsmede;
5. de kosten van deze procedure conform het bovenstaande te begroten, alsmede;
6. Allianz te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. De akte wijzing van het verzoek betreft een herstel van de naam van verweerster, die onjuist in het verzoek was opgenomen, en voorts een aanvullende begroting van de buitengerechtelijke kosten.
3.3. [benadeelde] heeft ter onderbouwing van zijn verzoek gesteld dat als gevolg van het ongeval klachten bestaan, te weten hoofdpijn, pijn in de nek en schouders, slechts slapen en vermoeidheid, moeite met concentreren, slechter onthouden en intolerantie voor hard geluid en fel licht Door het ongeval heeft [benadeelde] zijn opleiding tot voetbaltrainer en zijn carrière als voetballer (hij speelde in de hoofdklasse, met intentie door te groeien naar de topklasse en het betaalde voetbal) moeten staken. Voor zover het verband tussen het ongeval en de klachten niet volgt uit de rapporten van de medisch deskundigen, doet [benadeelde] een beroep op het bestaan van een juridisch causaal verband.
3.4. Allianz voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, met matiging van de door de advocaat van [benadeelde] begrote buitengerechtelijke kosten. Voor het geval het verzoek van [benadeelde] wordt afgewezen, verzoekt Allianz bij wege van voorwaardelijk tegenverzoek te verklaren voor recht dat [benadeelde] geen (blijvende) klachten en/of beperkingen aan het ongeval heeft overgehouden.
De beoordeling
4.1. De verzoeken van [benadeelde] zoals hierboven vermeld onder a* b en c komen allen neer op het verzoek te verklaren (voor recht) dat sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten en beperkingen. Deze verzoeken lenen zich derhalve voor een gezamenlijke behandeling.
4.2. Om vast te stellen of er een causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [benadeelde] gestelde klachten, hebben partijen gezamenlijk om een orthopedische en neurologische expertise verzocht. In het kader van het neurologisch onderzoek is tevens gebruik gemaakt van een hulponderzoek door een neuropsycholoog. Orthopedisch chirurg Jolles heeft, wegens het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen, geen beperkingen aan de nek kunnen vaststellen. Ook Geerlings heeft geen beperkingen op neurologisch gebied vastgesteld. Neuropsycholoog Van der Scheer concludeert weliswaar dat sprake is van een cognitief klachtenpatroon, maar stelt dat dit verklaard kan worden door andere factoren dan cerebraal letsel. Er is volgens haar derhalve geen sprake van hersenletsel als gevolg van het ongeval, een conclusie die door partijen niet wordt betwist. Tevens staat vast dat de – inmiddels verholpen — rugklachten niet gerelateerd waren aan het ongeval.
4.3. Partijen zijn in beginsel gebonden aan in gezamenlijke opdracht uitgevoerde expertises. Van de zijde van [benadeelde] zijn geen zwaarwegende, steekhoudende bezwaren geuit op grond waarvan de rapportages van de deskundigen (deels) buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten, zodat deze in de onderhavige zaak ook als uitgangspunt dienen. De hierboven aangehaalde bevindingen van de deskundigen leiden tot de conclusie dat er geen medisch objectiveerbaar letsel is vastgesteld dat de klachten van [benadeelde] kan verklaren. Er ontbreekt derhalve een medisch causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [benadeelde].
4.4. Dat een verband tussen het ongeval en de klachten niet door medisch onderzoek kan worden aangetoond, neemt niet weg dat onder bepaalde omstandigheden desondanks een causaal verband in juridische zin kan worden aangenomen. Daarvoor is vereist dat de klachten van [benadeelde] aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn (zie ECLI:NL:HR:2001:AB2054). Tevens is van belang of de klachten voor het ongeval reeds bestonden, of deze door het ongeval veroorzaakt zouden kunnen zijn en in hoeverre er alternatieve oorzaken voor de klachten bestaan.
4.5. De deelgeschilprocedure is niet toegerust met dezelfde waarborgen en processuele mogelijkheden als een bodemprocedure. In het bijzonder leent de deelgeschilprocedure zich niet voor het leveren van bewijs of het inschakelen van een deskundige, terwijl deze middelen mogelijk wel noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het causaal verband. Het ligt derhalve niet direct voor de hand dat hierover in een deelgeschil een beslissing wordt gegeven. Aan de andere kant is niet aangevoerd dat de zaak zich niet leent voor behandeling als deelgeschil en zou een uitspraak over het causaal verband de vastgelopen onderhandelingen een nieuwe impuls kunnen geven. Er zal daarom een oordeel worden gegeven op grond van de thans ingenomen stellingen en in het geding gebrachte stukken.
Het gevraagde oordeel over de juridische causaliteit kan daardoor in deze procedure niet als een bindende eindbeslissing worden beschouwd, maar als een voorlopig bewijsoordeel, naar aanleiding waarvan partijen nader in overleg zouden kunnen treden, hetgeen uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst zou kunnen leiden.
4.6. Voor het aannemen van een (juridisch) causaal verband is in de eerste plaats vereist dat de klachten aanwezig zijn. Op basis van hetgeen [benadeelde] tot op heden naar voren heeft gebracht, is echter onduidelijk gebleven welke klachten hij tot welk moment heeft ervaren. In het bijzonder is niet concreet gesteld welke klachten volgens [benadeelde] als blijvend ongevalsgevolg moeten worden aangemerkt. In het verzoekschrift is gesteld (onder randnummer 11) dat [benadeelde] na het ongeval last had van hoofdpijn, pijn in de nek en schouders, concentratie- en geheugenproblemen, vermoeidheid, slecht slapen en intolerantie voor hard geluid en fel licht. Ter zitting heeft [benadeelde] echter verklaard dat hij thans nog slechts klachten ervaart wanneer hij zich fysiek erg inspant, bijvoorbeeld tijdens het voetballen. Het gaat dan om pijn die begint in zijn nek en naar zijn (achter)hoofd trekt. De overige gestelde klachten – die ten tijde van de verschillende expertises blijkbaar nog aanwezig waren – doen zich kennelijk thans niet meer voor. [benadeelde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij sinds januari 2016 weer voetbalt, op dit moment bij een team dat in de hoofdklasse uitkomt. Dit veronderstelt een functioneren zonder veel beperkingen, maar [benadeelde] heeft nagelaten hierover nadere informatie te verschaffen, bijvoorbeeld over de huidige mate van arbeidsongeschiktheid. Gezien de (recente) aanzienlijke verbetering van het klachtenbeeld kan vooralsnog dan ook niet worden geoordeeld dat er sprake is blijvende klachten als gevolg van het ongeval.
4.7. Het voorgaande neemt niet weg dat een zekere periode na het ongeval mogelijk bepaalde klachten hebben bestaan. Allianz heeft ter zitting ook gesteld dat zij bereid is zulks aan te nemen. Met betrekking tot de klachten aan de nek – een bekend gevolg van een achterop aanrijding — acht de rechtbank het aannemelijk dat deze tot op zekere hoogte het gevolg van het ongeval zijn. Het staat immers vast dat [benadeelde] hier niet eerder last van heeft gehad en de klachten zich kort na het ongeval manifesteerden. Daarbij acht Jolles het niet aannemelijk dat [benadeelde] deze klachten zonder het ongeval ook zou hebben ervaren. Verder hebben Jolles en Geerlings in hun expertises bij het antwoord op vraag ld vermeld dat er voldoende samenhang is tussen de informatie van [benadeelde], de informatie uit het dossier en het door hen uitgevoerde onderzoek, zodat sprake lijkt van een consistent klachtenpatroon. De genoemde alternatieve oorzaken komen daarbij niet aannemelijk voor: over het ongeval in 2004 is vrijwel niets gesteld en van het ongeval is 2011 is geenszins gebleken dat dit heeft geleid tot letsel of uitval voor werk, sport of studie. Hoewel de medische voorgeschiedenis niet blanco is, lijkt deze geen klachten te betreffen die de nekklachten zouden kunnen verklaren.
4.8. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding voor het aannemen van cognitieve klachten (concentratie- en geheugenproblemen, vermoeidheid) als gevolg van het ongeval. Het neuropsychologisch onderzoek biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Bovendien is van belang dat tijdens het neuropsychologisch onderzoek onderpresteren is geconstateerd. Dit houdt in dat er aanwijzingen zijn dat [benadeelde] bij het maken van de tests voor het neuropsychologisch onderzoek slechter heeft gepresteerd dan waar hij toe in staat moet worden geacht. Dit hoeft niet, maar kan wel duiden op simulatie of aggravatie van de klachten. In dergelijke omstandigheden zal niet zonder nader onderzoek een causaal verband tussen het ongeval en de cognitieve klachten kunnen worden aangenomen. Daarbij weegt voorts mee dat [benadeelde] op enkele punten niet consequent heeft verklaard tegenover verschillende deskundigen. Hoewel het soms kleine ongerijmdheden betreft, is [benadeelde] nauwelijks ingegaan op door Allianz hierover in het verweerschrift gemaakte opmerkingen. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank ook het bestaan van de overige klachten (zoals intolerantie voor licht en geluid) thans onvoldoende aannemelijk.
4.9.
4.10. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op basis van de thans voorhanden bewijsstukken onvoldoende aannemelijk is dat er sprake is van een (juridisch) causaal verband tussen het ongeval en de door [benadeelde] gestelde blijvende klachten. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat een zekere periode na het ongeval sprake is geweest van nekklachten als gevolg van het ongeval, dit kan echter niet tot toewijzing van de verzoeken onder a, b en c leiden. Als gevolg daarvan kan ook het verzoek tot schadevergoeding (de vordering onder d) niet worden toegewezen.
4.11. Nu het verzoek van [benadeelde] niet wordt toegewezen, is voldaan aan de voorwaarde voor de behandeling van het door Allianz ingestelde tegenverzoek. Dit betreft het verzoek te verklaren voor recht dat [benadeelde] geen (blijvende) klachten en/of beperkingen aan het ongeval heeft overgehouden. Hoewel hierboven is geoordeeld dat geen juridisch causaal verband kan worden aangenomen, betreft dit slechts een voorlopig bewijsoordeel op basis van de in deze procedure ingenomen stellingen en overgelegde stukken. Een verklaring voor recht hieromtrent zou een definitief oordeel inhouden, terwijl [benadeelde] niet de mogelijkheid tot het bijbrengen van nader bewijs of eventueel het inschakelen van een deskundige heeft kunnen benutten. Nu thans geen definitief oordeel kan worden gegeven, zal ook het tegenverzoek worden afgewezen.
4.12. [benadeelde] heeft verzocht zijn kosten te begroten in de zin van artikel 1019aa lid 1 Rv. De rechtbank dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt en of de hoogte van deze kosten redelijk is. Hoewel het verzoek van [benadeelde] wordt afgewezen, blijft de begroting van de buitengerechtelijke kosten slechts achterwege wanneer het deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is.
4.13. Mr. De Vos heeft de met dit deelgeschil gemoeide kosten tot en met het indienen van het verzoekschrift begroot op € 11.343,52, gebaseerd op ruim 30 uur tegen een uurtarief van € 297,00 exclusief 7% kantoorkosten en 21% btw (zie de declaratie overgelegd als productie 9 bij het verzoekschrift). Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. De Vos een aanvullende begroting ingediend van € 7.003,68 voor onder meer de kosten van de bestudering van het verweerschrift, de mondelinge behandeling en de reistijd (in totaal ruim 18 uur, zie de declaratie overgelegd als productie 11 bij de akte overlegging producties). De in totaal begrote buitengerechtelijke kosten komen daarmee op (€ 11.343,52 + € 7.003,68 =) 6 18.347,20. Allianz heeft bezwaar gemaakt tegen de redelijkheid van zowel het uurtarief als het door mr. De Vos aan het deelgeschil bestede aantal uren.
4.14. De rechtbank acht het begrote aantal uren (ruim 48) niet redelijk, gezien de relatief geringe complexiteit van de zaak en het feit dat van een gespecialiseerd letselschadeadvocaat verwacht mag worden dat deze minder tijd dan gemiddeld nodig heeft voor een dergelijke zaak. Daarbij is het verzoekschrift weliswaar omvangrijk, maar dit wordt deels veroorzaakt door het citeren van veel jurisprudentie die niet specifiek op het onderhavige geschil van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op de reistijd en duur van de mondelinge behandeling, een totale tijdsbesteding van 20 uur redelijk. Het uurtarief zal worden gesteld op € 245,00 exclusief 7% kantoorkosten en 21% btw, hetgeen overeenkomt met het tarief dat door deze rechtbank doorgaans voor gespecialiseerde letselschadeadvocaten wordt gehanteerd. Het netto uurtarief komt daarmee op € 317,20. Het bedrag aan buitengerechtelijke kosten bedraagt als gevolg daarvan (20 uur x € 317,20 =) € 6.344,00. Verder zal het door [benadeelde] betaalde griffierecht van € 288,00 dient in deze begroting te worden meegenomen. De buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden begroot op (€ 6.344,00 + € 288,00 =) € 6.632,00.
4.15. De rechtbank begrijpt de vordering onder f aldus dat wordt verzocht Allianz te veroordelen het bedrag aan buitengerechtelijke kosten aan [benadeelde] te betalen. Nu Allianz de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, zal deze veroordeling worden uitgesproken. Voor zover met de vordering onder f tevens bedoeld is een veroordeling in de proceskosten in de zin van 289 Rv te verkrijgen, wordt geoordeeld dat de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling in de deelgeschilprocedure in artikel 1019aa lid 3 Rv buiten toepassing is verklaard. Dit onderdeel van het verzoek is dan ook niet toewijsbaar. stichtingpiv.nl