Rb Rotterdam 200313 ogv de ter beschikking staande stukken geen definitief oordeel klachten en cv mogelijk; psychiatrische expertise nodig
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 200313 ogv de ter beschikking staande stukken geen definitief oordeel klachten en cv mogelijk; psychiatrische expertise nodig;
- kosten begroot en toegewezen; 15 uur en 25 minuten à € 210,- + 3% + 21% + griffiekosten; totaal € 4.301,90.
4. De beoordeling
4.1
4.1.1 [Verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure in letsel- en overlijdensschadezaken opgenomen. In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens Allianz is dat niet het geval.
4.1.2 De rechtbank overweegt dat het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. In de deelgeschilprocedure kunnen geschillen aan de orde komen omtrent of in verband met een deel van hetgeen terzake van de schade door dood of letsel tussen partijen rechtens geldt. De beslissing daarover dient ingevolge artikel 1019z Rv bij te kunnen dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou luiden indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. Met andere woorden: de rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.
4.1.3 Een verzoek als het onderhavige, dat er toe strekt dat wordt vastgesteld dat sprake is van causaal verband tussen ongeval en letsel, leent zich naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek voor behandeling in het kader van een deelgeschilprocedure. Juist met het oog op dit type deelgeschillen is de regeling in het leven geroepen. Dat er tussen partijen mogelijk nog andere geschilpunten zijn en dat de beslechting van dit deelgeschil niet meebrengt dat direct een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten, is niet relevant. Aannemelijk is immers dat een verzoek als het onderhavige bij toewijzing de weg kan openen voor verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden. Dat [Verzoeker] zijn verzoek in de visie van Allianz onvoldoende heeft onderbouwd, kan van belang zijn voor de eventuele toewijsbaarheid van het verzoek, maar staat aan de ontvankelijkheid van [Verzoeker] niet in de weg. [Verzoeker] zal dan ook worden ontvangen in het verzoek.
4.2 Voor de inhoudelijke beoordeling van het verzoek strekkende tot het vaststellen van causaal verband tussen het ongeval en de door [Verzoeker] gestelde klachten, is, zoals Allianz terecht heeft aangevoerd, allereerst de vraag aan de orde of [Verzoeker] klachten heeft ondervonden en op dit moment nog ondervindt. Pas indien vast staat dat sprake is van klachten, kan immers beoordeeld worden of deze klachten in causaal verband staan tot het ongeval. Allianz heeft gesteld dat de door [Verzoeker] gestelde klachten hoe dan ook niet terzake doen omdat zij geen letsel in de zin van artikel 6:107 BW opleveren. Volgens Allianz is alleen in geval van objectieve medische afwijkingen sprake van letsel in vorenbedoelde zin. De rechtbank verwerpt dat standpunt. Enige objectivering is vereist, maar voldoende is dat van de door [Verzoeker] gestelde klachten objectief kan worden vastgesteld dat zij reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Op grond van vaste jurisprudentie is het niet noodzakelijk dat bij klachten als de onderhavige, die zich niet of slechts in beperkte mate lenen voor objectivering, een onderliggend anatomisch substraat valt aan te wijzen. Hieruit volgt dat ook sprake kan zijn van lichamelijk letsel in de zin van artikel 6:107 BW als geen anatomisch substraat aanwezig is.
4.3 Om het bestaan van de klachten te kunnen vaststellen, dient derhalve te worden aangetoond dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. De bewijslast daarvan rust in beginsel op [Verzoeker]. Anders dan waarvan [Verzoeker] uitgaat, is het rapport van [Persoon 1] daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. [Persoon 1] heeft in zijn rapport een beschrijving gegeven van de klachten die [Verzoeker] naar zijn zeggen ten tijde van het onderzoek ondervond. [Persoon 1] heeft geen mededelingen gedaan over de vraag of en in hoeverre hij deze klachten reëel acht. [Persoon 1] is daarnaar ook niet gevraagd. Het enkele feit dat [Persoon 1] zich daarover in zijn rapport niet uitlaat, is onvoldoende om aan te nemen dat [Persoon 1] de klachten kennelijk reëel acht in de vorenbedoelde zin. De overige door [Verzoeker] in het geding gebrachte stukken vormen evenmin een voldoende onderbouwing voor het bestaan van de klachten. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage, het arbeidsdeskundig onderzoek en het journaal van de huisarts worden geen mededelingen gedaan over de realiteit van de klachten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestaan van de klachten niet op basis van de thans overgelegde stukken worden vastgesteld.
4.4 Ten aanzien van het causaal verband geldt het volgende.
4.5 Vast staat dat [Verzoeker] direct na het ongeval is uitgevallen wegens klachten als gevolg van het ongeval. Allianz heeft erkend dat de klachten waar [Verzoeker] toen mee kampte veroorzaakt waren door het ongeval. Vast staat ook dat [Verzoeker] per 18 juli 2008 weer volledig arbeidsgeschikt is gemeld en pas op 6 december 2010 weer is uitgevallen. Daaruit leidt Allianz af dat de klachten die [Verzoeker] in 2010 heeft ontwikkeld, zo zij al bestaan, niets met het ongeval van doen hebben. In dit verband heeft Allianz ook gesteld dat zich in de tussenliggende periode bij de werkgever van [Verzoeker] ontwikkelingen hebben voorgedaan die tot werkdrukverhoging hebben geleid. Zo dreigde er in juli 2009 boventalligheid en een functiewijziging voor [Verzoeker], aldus Allianz. Uiteindelijk is [Verzoeker] werkzaam gebleven in de functie van accountmanager in de buitendienst, doch onder gewijzigde omstandigheden. Allianz stelt zich op het standpunt dat de klachten waarmee [Verzoeker] naar zijn stelling in 2010 is uitgevallen, het gevolg zijn van de onzekerheid en onduidelijkheid van [Verzoeker] over de inhoud en het behoud van zijn baan, en de daaruit voortvloeiende stress.
4.6 [Verzoeker] heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting onvoldoende onderbouwd dat het bedoelde causale verband er wel is. [Verzoeker] beroept zich ter onderbouwing op het rapport van [Persoon 1]. In dat rapport wordt evenwel juist steun gevonden voor het bestaan van mogelijke andere oorzaken voor het uitvallen van [Verzoeker] in december 2010. Onder de beantwoording van vraag 1d naar de differentiaal diagnostische overwegingen van [Persoon 1], geeft [Persoon 1] aan dat de klachten niet neurologisch te objectiveren zijn en dat sprake zou kunnen zijn van andere dan neurologische factoren die aanleiding geven tot het ontstaan van de klachten, zoals latente depressies of angststoornissen. [Persoon 1] verwijst terzake naar de overwegingen van de revalidatiearts, die kennelijk heeft aangegeven dat angst, verwerking, houdings- en myalgische klachten een onderhoudende rol spelen bij het klachtenpatroon. Het rapport van [Persoon 1] vormt dan ook onvoldoende basis om in rechte vast te stellen dat het hier bedoelde causale verband aanwezig is, mede gelet op het vaststaande feit dat [Verzoeker] in 2008 weer volledig arbeidsgeschikt is gemeld. [Verzoeker] heeft weliswaar gesteld dat desondanks sprake is van een onafgebroken klachtenpatroon, doch ook als dat juist is dan nog blijft onduidelijk in hoeverre het ongeval debet is aan het voortbestaan van de klachten.
4.7 Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de thans overgelegde medische en arbeidsdeskundige informatie dan ook geen definitieve beslissing worden genomen ten aanzien van de vraag of sprake is van de door [Verzoeker] gestelde klachten en of sprake is van causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de (uit de klachten voortkomende) beperkingen van [Verzoeker] is daarom thans niet aan de orde.
4.8 Tegen de achtergrond van het voorgaande ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat een psychiatrische expertise plaatsvindt, zoals ook door [Persoon 1] gezien zijn antwoord op vraag 1d kennelijk wenselijk wordt geacht. In dat onderzoek zal zowel het bestaan van de klachten (dat wil zeggen de vraag of de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn) als de kwestie van het causale verband (waaronder begrepen de mogelijkheid van alternatieve oorzaken van de klachten waarmee [Verzoeker] na zijn uitval eind 2010 kampt) aan de orde dienen te komen. Het verzoek van [Verzoeker] richt zich niet op (de medewerking aan) een dergelijk onderzoek. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.9 Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten te begroten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Onder redelijke kosten wordt verstaan kosten die in redelijkheid zijn gemaakt, waarvan de hoogte eveneens redelijk is. Slechts indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld is er geen plaats voor begroting van de proceskosten. Van deze laatste situatie is, anders dan Allianz heeft aangevoerd, in dit geval geen sprake. Zoals hiervoor onder 5.1.3 reeds is geoordeeld is een discussie over de causaliteit in principe een kwestie die zich leent voor een behandeling in deelgeschil. Een afwijzing van het verzoek als zodanig staat niet in de weg aan het begroten van deze kosten op de voet van artikel 1019aa Rv. Van misbruik van procesrecht op grond waarvan de bedoelde kosten op nihil gesteld zouden moeten worden is niet gebleken.
4.10 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [Verzoeker] gestelde kosten in redelijkheid gemaakt. Bij het verzoekschrift en ter zitting heeft mr. Van der Wouden een gespecificeerde onderbouwing gegeven van de tot en met het moment van de mondelinge behandeling gemaakte kosten, die € 4.034,90 inclusief kantoorkosten en BTW bedragen (15 uur en 25 minuten à € 210,-, neerkomend op € 3.237,50, vermeerderd met 3% kantoorkosten, neerkomend op (afgerond) € 3.334,63, vermeerderd met 21% BTW, neerkomend op € 4.034,90). Allianz heeft terzake geen verweer gevoerd. De hoogte van deze kosten komt de rechtbank redelijk voor. De kosten zullen dan ook worden begroot op genoemd bedrag, te vermeerderen met het door [Verzoeker] betaalde griffierecht van € 267,-, in totaal dus € 4.301,90.
5.8 Nu de aansprakelijkheid van (de verzekerde van) Allianz voor de schadelijke gevolgen van het [Verzoeker] overkomen ongeval vaststaat, is de verzochte veroordeling van Allianz tot betaling van de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. LJN BZ5992